Vgl. HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2483, rov. 2.3, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, NJ 2014/329 m.nt. Rozemond, rov. 3.2, HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:150, NJ 2013/515 m.nt. Reijntjes, rov. 3.2, HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1890, NJ 2013/279 m.nt. Reijntjes, rov. 3.4, HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ6144, NJ 2012/252 m.nt. Schalken, rov. 3.2, HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1728, NJ 2010/612 m.nt. Borgers, rov. 2.4 en HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515 m.nt. Borgers, rov. 2.4.
HR, 08-11-2016, nr. 15/03194
ECLI:NL:HR:2016:2644
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-11-2016
- Zaaknummer
15/03194
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2644, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑11‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1143, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1143, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑09‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2644, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Unus testis, nullus testis, art. 342.2 Sv. Bedreiging van taxichauffeur met boksbeugel in Arnhem. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
8 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/03194
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 26 juni 2015, nummer 21/004869-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2016.
Conclusie 20‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Unus testis, nullus testis, art. 342.2 Sv. Bedreiging van taxichauffeur met boksbeugel in Arnhem. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/03194 Zitting: 20 september 2016 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 26 juni 2015 de verdachte wegens 2 subsidiair “bedreiging met zware mishandeling” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, één en ander zoals in het arrest vermeld.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat het hof in strijd met art. 342, tweede lid, Sv de betrokkenheid van de verdachte bij het bewezen verklaarde feit in de kern bezien slechts heeft doen steunen op de verklaring van één getuige, althans dat het hof zijn oordeel dat aan het bewijsminimum is voldaan niet naar behoren heeft gemotiveerd.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezen verklaard dat:
“hij op 20 oktober 2012 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend [slachtoffer] een boksbeugel getoond en/of voorgehouden en vervolgens met voornoemde boksbeugel een slaande beweging gemaakt in de richting van [slachtoffer].”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:(i) Een proces-verbaal van politie van 20 oktober 2012, voor zover inhoudende als de aangifte van [slachtoffer]:
“Ik ben zelfstandig taxichauffeur van Taxi TAM. Op 20 oktober 2012 om 04:40 uur reed ik in mijn taxi en stapten twee mannen in mijn taxi. Dat was in Doetinchem, Simonsplein. Ik stopte te Arnhem en degene die voorin zat, verder te noemen persoon 1, deed de deur open en rende gelijk weg. Die andere, verder te noemen persoon 2 rende ook weg. Ik stapte uit en rende achter hun aan.
Zij renden een stukje terug en liepen een steegje in dat uit kwam op de Van Slingelandtstraat. Persoon 1 zag ik tegen een hekwerk in dat steegje lopen en op de grond vallen. Ik pakte persoon 1 beet bij zijn capuchon ter hoogte van de nek. Ik trok hem omhoog en schreeuwde om hulp. Ik zag dat persoon 2 stopte en terug liep. Ik zag dat hij met zijn rechter hand in zijn rechterjaszak ging en ik zag dat hij daar een boksbeugel uit haalde. Ik zag dat omdat persoon 2 op dat moment onder een brandende lantaarnpaal door liep en ik goed zicht had op de boksbeugel.
Ik zag dat die boksbeugel al om zijn vingers van de rechterhand zat.
Ik zag dat persoon 2 dicht bij mij stond en ik zag dat hij zijn rechtervuist met boksbeugel, ter hoogte, van zijn schouder hield en in mijn richting sloeg. Hij sloeg in de richting van mijn gezicht ter hoogte van mijn oog. Ik deed snel mijn hoofd en bovenlichaam naar achteren en ontweek daarmee de klap.
Wanneer ik mijn hoofd niet naar achteren had gedaan dan had hij mij vol in het gezicht geraakt met die boksbeugel. Hij sloeg voluit en met al zijn kracht.
Ik belde toen de politie.
Hierop werd ik door de politie mee genomen en reden wij rond om te kijken of ik die personen zou zien. Ik zag in de Van Beuningenstraat persoon 1 in een gangpad staan dat achter de woningen liep.
De politie en ik liepen toen achter persoon 1 aan die weg rende.
Het gangpad waarin wij liepen was leeg. Die persoon moest er echter zijn en wij liepen het gangpad verder in. Aan het einde van de gang bleef ik staan en de politie die bij mij was liep verder. Ik hoorde opeens een jas ritselen in een van de achtertuinen aan het einde van de gang. Ik riep de politie en die kwam er aan. Hierop is de politie de tuin in gegaan en heeft persoon 1 aangehouden.
Persoon 2 was ook in de tuin en die klom op het schuurtje dat in die tuin stond. Persoon 2 werd door enkele andere politiemensen aangehouden die ter plaatse waren gekomen.
Ik voelde mij heel erg bedreigd door die persoon met de boksbeugel.”
(ii) Een op 20 oktober 2012 bij de politie afgelegde verklaring van [slachtoffer], voor zover inhoudende:
“Ik kan persoon 2 als volgt omschrijven:
Getinte manspersoon, leeftijd tussen 20 en 23 jaar, slank postuur.
Iets langer zwart haar dan de andere. Stoppeltjes.
Droeg een lichtblauwe jas, iets lichtere blauwe broek dan de ander.”
(iii) Het proces-verbaal van aanhouding van de politie van 20 oktober 2012, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
“Op 20 oktober 2012 omstreeks 03.55 uur, kreeg ik verbalisant [verbalisant 1] en collega [verbalisant 4], de opdracht van de centrale politie meldkamer Gelderland-Midden, te gaan naar de Thorbeckestraat te Arnhem. Hier zou een taxichauffeur zijn beroofd en bedreigd met een boksbeugel. Wij verbalisanten, kregen het mobiele telefoonnummer van de taxichauffeur door van de meldkamer. Ik verbalisant [verbalisant 1] en collega [verbalisant 4], belden de taxichauffeur en kregen hem aan de lijn. Ik verbalisant [verbalisant 1] en collega [verbalisant 4], hoorden de man vertellen dat hij op de Johan de Wittlaan stond ter hoogte van de Van Beuningenstraat te Arnhem.
Op de dezelfde dag en datum, omstreeks 04.00 uur, ben ik verbalisant [verbalisant 1] en collega [verbalisant 4], naar de taxichauffeur toe gereden. De taxichauffeur stapte vervolgens bij ons in het dienstvoertuig. De taxichauffeur vertelde aan ons, dat hij de verdachten achtervolgde en een steegje tussen de Thorbeckestraat en de Van Slingelandtstraat in rende. In dat steegje had de taxichauffeur de iets dikkere verdachte in de kraag gepakt, waarna de andere verdachte terug rende met een boksbeugel in de hand. De verdachte probeerde hem daar vervolgens mee te slaan. Vervolgens liep de taxichauffeur op de Van Slingelandtstraat en zag de twee verdachten voor het laatst op de Van Beuningenstraat hij een rode bouwcontainer staan. De taxichauffeur vertelde dat hij de twee verdachten weg zag rennen in de richting van de Johan de Wittstraat te Arnhem. Ik verbalisant [verbalisant 1], zette mijn collega af op de Johan de Wittstraat en reed verder met de taxichauffeur. Toen ik verbalisant [verbalisant 1], weer op de Johan de Wittstraat reed, sloeg ik vervolgens rechtsaf de Van Beuningenstraat in, in de richting van de Van Slingelandtstraat. Bijna aan het einde van de Van Beuningenstraat zag ik, verbalisant [verbalisant 1], voor mij aan de rechterzijde, in een steegje een getinte jongen met een blauwe jas staan. Ik zag dat deze jongen vervolgens snel weg dook het hoekje om. Ik verbalisant [verbalisant 1], ben samen met de taxichauffeur uit gestapt en ben het steegje ingerend, in de richting van het Heinsiushof te Arnhem. Ik verbalisant [verbalisant 1], vroeg aan de taxichauffeur om het steegje in de gaten te houden en ik verbalisant [verbalisant 1] rende verder de parkeerplaats op van de Heinsiushof. Ik zag dat verbalisanten, [verbalisant 3] en [verbalisant 2], vanaf de Johan de Wittstraat, de Heinsiushof op liepen. Wij verbalisanten, hoorden de taxichauffeur schreeuwen: ‘Hier zitten ze’. Wij verbalisanten zijn naar het begin van het steegje Heinsiushof naar de Van Beuningenstraat, gerend en zagen gelijk aan onze linkerzijde een tuin; waar de twee verdachten in stonden.
Ik verbalisant [verbalisant 1], schreeuwde naar de verdachten met de volgende woorden “politie, jullie zijn aangehouden”. Wij verbalisanten, zagen dat een van de verdachten vervolgens op een schuurtje klom. Op dezelfde dag en datum, omstreeks 04.15 uur, hield ik verbalisant [verbalisant 2], de verdachte aan die op het schuurtje was geklommen. Op het politiebureau bleek dit verdachte [verdachte] te zijn. Ik verbalisant [verbalisant 1], hield de iets dikkere verdachte aan.”
(iv) Twee foto’s van de verdachte waarop het hof waarneemt dat de verdachte een slank postuur heeft, kort zwart haar in stekeltjes heeft en een blauw jack en een blauwe spijkerbroek draagt.
6. Zoals blijkt uit zijn op de terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota, heeft de raadsvrouwe van de verdachte bepleit dat de verdachte van feit 2 dient te worden vrijgesproken in verband met het bepaalde in art. 342, tweede lid, Sv.
7. Het hof heeft dit verweer onder “overweging met betrekking tot het bewijs” als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat op grond van artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering verdachte dient te worden vrijgesproken, nu enkel uit de aangifte van het slachtoffer blijkt dat hij door verdachte is bedreigd met een boksbeugel. Het proces-verbaal van aanhouding staat in het kader van de unus-testis-regel in een te ver verwijderd verband van de aangifte, aangezien daaruit enkel blijkt dat verdachte op het moment dat het tenlastegelegde werd gepleegd in de buurt was.
(…)
Het hof is van oordeel dat de aangifte voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Vooropgesteld moet worden dat de aangifte voldoende betrouwbaar en gespecificeerd is waar het betreft de verweten gedraging en het signalement van de dader. Als de politie vervolgens naar aanleiding van het relaas van aangever binnen enkele minuten na de melding de buurt afzoekt, neemt de politie waar dat verdachte en diens kompaan voldoen aan het door aangever opgegeven signalement en dat beiden zich aan aanhouding trachten te onttrekken. Na aanhouding beroepen beiden zich vervolgens op hun zwijgrecht. Ook gedurende het strafproces blijft een verklaring uit. Alles afwegend is het hof van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen.”
8. Volgens art. 342, tweede lid, Sv kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de bewezenverklaring als geheel en vereist niet dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund. Voorts strekt de bepaling ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.1.
9. In de hiervoor onder 7 weergegeven overwegingen heeft het hof gemotiveerd uiteengezet dat en waarom het van oordeel is dat de aangifte van [slachtoffer] (bewijsmiddel 1) voldoende steun vindt in het overige gebezigde bewijsmateriaal. Dit oordeel heeft het hof in het bijzonder kunnen doen steunen op het proces-verbaal van aanhouding van de politie (bewijsmiddel 3). Daarbij neem ik in aanmerking dat de verdachte samen met zijn medeverdachte kort na de melding door [slachtoffer] in de buurt van de plaats van de door de aangever gestelde bedreiging en in de door de aangever gestelde vluchtrichting is aangetroffen, waarna de verdachte heeft geprobeerd zich aan zijn aanhouding door de politie te onttrekken. In het licht van hetgeen de raadsvrouwe van de verdachte ter onderbouwing van haar verweer naar voren heeft gebracht, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering.2.
10. Aan de overweging van het hof dat de verdachte na zijn aanhouding een beroep heeft gedaan op zijn zwijgrecht en dat hij ook gedurende het strafproces geen verklaring heeft afgelegd, kan geen betekenis toekomen bij de beoordeling of aan het bewijsminimumvoorschrift van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan. Anders dan de steller van het middel aanvoert, stond het het hof, in het licht van de belastende omstandigheid dat de verdachte en zijn medeverdachte in de buurt van de plaats van het door de aangever gestelde delict trachtten te ontkomen en zich trachtten te onttrekken aan de daarop volgende aanhouding, wel vrij om in algemene zin in zijn bewijsoverwegingen te betrekken dat de verdachte na zijn aanhouding een beroep heeft gedaan op zijn zwijgrecht en dat hij ook gedurende het strafproces geen verklaring heeft afgelegd.3.
11. In de toelichting op het middel wordt voorts aangevoerd dat de omstandigheden dat de politie heeft waargenomen dat de verdachte voldeed aan het door de aangever opgegeven signalement en dat hij zich trachtte te onttrekken aan zijn aanhouding, onvoldoende in de context van de aangifte staan. Volgens de steller van het middel passen deze omstandigheden ook goed bij het gedrag van een persoon die vlucht omdat hij zijn taxirit niet heeft betaald.
12. Ik deel de mening van de steller van het middel niet. Het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van aanhouding van de politie maakt niet alleen melding van de voornoemde waarneming van de verbalisanten en het wegrennen van de verdachte. Dit proces-verbaal bevat ook een weergave van de melding van de meldkamer van de politie betreffende de bedreiging van een taxichauffeur met een boksbeugel, een omschrijving van het aansluitende telefonische contact tussen de taxichauffeur ([slachtoffer]) en de verbalisanten, een weergave van hetgeen [slachtoffer] kort na het feit tegen de verbalisanten heeft verklaard over hetgeen hem kort daarvóór was overkomen en een beschrijving van de achtervolging en aanhouding van de verdachte en de medeverdachte door de verbalisanten. Gelet hierop en in het licht van de vrije selectie en waardering van het bewijsmateriaal door de rechter die over de feiten oordeelt, stond het het hof vrij de in het middel bestreden omstandigheden redengevend te achten voor de bewezen verklaarde bedreiging. Aldus kan, mede gelet op de door het hof gegeven nadere motivering ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende steunbewijs, niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde aangifte van de aangever onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal. Van schending van art. 342, tweede lid, Sv, is geen sprake.
13. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
14. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑09‑2016
Vgl. HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3549, NJ 2015/485 m.nt. Borgers, rov. 2, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, NJ 2014/329 m.nt. Rozemond, rov. 3, HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957, NJ 2014/328 m.nt. Rozemond, rov. 2, HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1158, rov. 3, HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:150, rov. 3, HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9336, rov. 2, HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3747, NJ 2011/170, rov. 2, HR 4 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4493, NJ 2011/37, rov. 2 en HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, NJ 2010/512 m.nt. Borgers, rov. 3.
Vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584, rov. 6.