Einde inhoudsopgave
Verordening (EU, EURATOM) nr. 1141/2014 statuut en financiering Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen
Artikel 36 Uitoefening van bevoegdheidsdelegatie
Geldend
Geldend vanaf 24-11-2014
- Bronpublicatie:
22-10-2014, PbEU 2014, L 317 (uitgifte: 04-11-2014, regelingnummer: 1141/2014)
- Inwerkingtreding
24-11-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-10-2014, PbEU 2014, L 317 (uitgifte: 04-11-2014, regelingnummer: 1141/2014)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Kiesrecht
Overheidsfinanciën / EU-financiën
1.
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.
De in artikel 7, lid 2, en artikel 8, lid 3, bedoelde bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 24 november 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de periode van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3.
De in artikel 7, lid 2, en artikel 8, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan op elk ogenblik door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5.
Een krachtens artikel 7, lid 2, en artikel 8, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving ervan aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld geen bezwaar te zullen aantekenen. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.