CBb, 22-03-2013, nr. AWB 13/156
ECLI:NL:CBB:2013:BZ5991
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
22-03-2013
- Zaaknummer
AWB 13/156
- LJN
BZ5991
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2013:BZ5991, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 22‑03‑2013; (Voorlopige voorziening)
Uitspraak 22‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Legkippenbesluit 2003. Last onder bestuursdwang opheffing overtreding legbatterijverbod. Verzoek voorlopige voorziening afgewezen. Overgangsregime artikel 2 lid 4 legkippenbesluit 2003 mist toepassing. De kooien van verzoekster voldeden al bij de ingebruikname vóór 1 januari 2003 niet aan de afmetingen waaraan een verrijkte kooi moet voldoen, en konden daar, zonder aanpassingen aan de kooi zelf, ook niet aan voldoen
Partij(en)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Voorzieningenrechter
AWB 13/156 22 maart 2013
11201- Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
Awic B.V., te Venhorst, verzoekster,
gemachtigde: mr. ing. A.N.M. van Bavel, werkzaam bij ABAB Belastingadviseurs en Juristen B.V. te Tilburg,
tegen
de Staatsecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. J.C.Q. Bult, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Bij besluit van 30 januari 2013 heeft verweerder aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd om de overtreding op te heffen van artikel 2, tweede lid, van het Legkippenbesluit 2003. Verweerder heeft verzoekster aangezegd dat als zij deze overtreding niet vóór 1 april 2013 opheft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (hierna: NVWA) de legkippen op verzoeksters bedrijf die zijn gehuisvest in kooien die niet aan de eisen van het Legkippenbesluit 2003 voldoen, op kosten van verzoekster zal verwijderen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 12 maart 2013 bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij op diezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 20 maart 2013 heeft verweerder op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het verzoek om voorlopige voorziening is behandeld ter zitting op 21 maart 2013. Verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Tevens zijn van de zijde van verzoekster verschenen C.A.L Ermers (bestuurder en enig aandeelhouder van
C.A.L. Ermers Beheer B.V., welke vennootschap medebestuurder is van verzoekster) en J.C.M. Ermers (bestuurder van Ermers Venhorst B.V.). Verweerder heeft zich door zijn gemachtigde laten vertegenwoordigen. Van de zijde van verweerder zijn tevens verschenen ir. F.T.M. Divanach, werkzaam bij verweerders ministerie, en J.P.H.M. Vorstermans, als toezichthouder werkzaam bij NVWA.
2. De grondslag van het geschil
2.1
Op 1 april 2009 is het Besluit van 30 maart 2009, houdende een verbod op het houden van legkippen in verrijkte kooien en vaststelling van nieuwe minimumnormen voor het houden van legkippen (hierna: het Wijzigingsbesluit) in het Staatsblad geplaatst (Stb. 2009, 161).
In die, niet in werking getreden, versie van het Wijzigingsbesluit was, als gevolg van de in de Tweede Kamer aangenomen motie Ouwehand (Kamerstukken II 2008-2009, 31 700 XIV, nr. 106), voor de zogenoemde verrijkte kooi voorzien in een overgangstermijn tot
- 1.
januari 2017. Nadien heeft de Tweede Kamer er bij motie Atsma c.s. (Kamerstukken II 2008-2009, 21 501-32, nr. 347) op gewezen dat in het aanvankelijke voorstel van het Wijzigingsbesluit was voorzien in een overgangstermijn tot 1 januari 2021 en is de regering verzocht om, voordat tot besluitvorming met betrekking tot de overgangstermijn wordt overgegaan, een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar mogelijke schade voor ondernemers die al geïnvesteerd hebben in een verrijkte of te verrijken kooi.
Bij brief van 23 november 2009 (Kamerstukken II 2009-2010, 32 123 XIV, nr. 65) heeft de toenmalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) aan de Tweede Kamer het rapport met betrekking tot het in voornoemde motie Atsma c.s. gevraagde onderzoek toegezonden, waarna de regering bij een nieuwe motie van Atsma van 3 december 2009 is verzocht de overgangstermijn wederom te laten eindigen op
- 1.
januari 2021. De regering heeft aan laatstbedoelde motie Atsma gevolg gegeven bij besluit van 30 juni 2010, houdende wijziging van de overgangstermijn voor het verbod op het houden van legkippen in verrijkte kooien (Stb. 2010, 284).
Bij brieven van onderscheidenlijk 28 en 29 september 2010 hebben de Tweede en de Eerste Kamer in het kader van de procedure als bedoeld in artikel 110 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (de zogeheten nahangprocedure) verzocht de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit bij wet te laten geschieden.
Op 29 en 30 december 2011 zijn - kort gezegd - de wet van 22 december 2011, houdende de inwerkingtreding van het besluit van 30 juni 2010, alsmede het besluit van
- 22.
december 2011, houdende de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 30 maart 2009 in het Staatsblad geplaatst (Stb 2011, nrs. 661 en 662).
Met ingang van 1 januari 2012 luidt het besluit van 27 mei 2003, houdende regels voor de huisvesting en verzorging van legkippen (hierna: Legkippenbesluit 2003), voor zover hier van belang, als volgt:
“ Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
(…)
- c.
huisvestingssysteem: voorziening waarin legkippen op dezelfde wijze worden gehouden;
- d.
kooi: afgesloten ruimte bestemd voor het houden van één of meer legkippen waarin de legkippen zich niet vrijelijk over de vloer van de stal of op en naar verschillende niveaus binnen de stal kunnen bewegen;
- e.
bruikbare oppervlakte: een ten minste 30 cm breed oppervlak met een helling van ten hoogste 8 graden met boven het gehele oppervlak een vrije ruimte van ten minste 45 cm hoogte. De oppervlakte van het nest wordt niet tot de bruikbare oppervlakte gerekend;
- f.
nest: afgescheiden ruimte voor een individuele legkip of een groep legkippen die geschikt is voor het leggen van eieren en waarin een legkip niet in contact kan komen met bodembestanddelen die bestaan uit draadgaas;
(…)
Artikel 2
(…)
- 2.
Legkippen worden ten minste gehuisvest en verzorgd overeenkomstig de artikelen 4, 7, 8, eerste en tweede lid, 9 en 10.
(…)
4. In afwijking van het tweede lid is het tot en met 31 december 2020 toegestaan legkippen in een kooi als bedoeld in artikel 5 te houden indien de legkippen ten minste worden gehuisvest en verzorgd overeenkomstig de artikelen 5 en 7 tot en met 10, voor zover het een huisvestingssysteem betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat:
- a.
het voor 18 april 2008 is gebouwd, of
- b.
ten behoeve van dit huisvestingssysteem voor 18 april 2008:
1° een milieuvergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend, of
2° een aanvraag voor een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet, is gedaan en:
- -
een aanvraag voor een milieuvergunning is gedaan, of
- -
een melding als bedoeld in artikel 7 van het Besluit landbouw milieubeheer is gedaan,
en dat het huisvestingssysteem voor 18 april 2010 is gebouwd en in gebruik is genomen.
- 5.
In afwijking van het tweede lid is het tot en met 31 december 2011 toegestaan legkippen te houden in een kooi als bedoeld in artikel 6 indien de legkippen ten minste worden gehuisvest en verzorgd overeenkomstig de artikelen 6, 7, 8, eerste, tweede en vijfde lid, 9 en 10, voor zover het een huisvestingssysteem betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat het voor
1 januari 2003 is gebouwd en in gebruik is genomen.
(…)
§ 3. Houden en huisvesten van legkippen in kooihuisvestingssystemen
§ 3.1 Houden en huisvesten van legkippen in aangepaste kooien
(…)
Artikel 5
1. Legkippen die worden gehuisvest in een kooi als bedoeld in artikel 2, vierde lid hebben ten minste de beschikking over:
- a.
750 cm2 oppervlakte waarvan 600 cm2 bruikbare oppervlakte per legkip, met dien verstande dat de kooi boven andere plaatsen dan de bruikbare oppervlakte op elk punt ten minste 20 cm hoog moet zijn en dat de totale oppervlakte van een kooi niet kleiner mag zijn dan 2000 cm2;
- b.
een nest;
- c.
een met strooisel bedekte ruimte die ten minste 20 cm hoog is, waar de legkippen kunnen scharrelen en bodempikken;
- d.
een zitstok met een lengte van 15 cm per legkip en een vrije ruimte boven de zitstok van 20 cm;
- e.
een voerbak waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant ten minste 12 cm per legkip bedraagt;
- f.
een passende voorziening die het doorgroeien van nagels tegengaat, en
- g.
een continu werkende drinkgoot waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant ten minste 10 cm per legkip bedraagt dan wel drinknippels of drinkwaterbakjes, waarvan er ten minste twee voor een legkip bereikbaar zijn.
- 2.
De bodem van de kooi biedt steun aan alle naar voren gerichte tenen van beide poten van de legkip.
§ 3.2. Houden en huisvesten van legkippen in niet-aangepaste kooien
Artikel 6
- 1.
Legkippen die worden gehuisvest in een kooi als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, hebben ten minste de beschikking over:
- a.
een grondoppervlakte van 550 cm2, horizontaal gemeten, die vrij beschikbaar is en waarvan de helling niet meer bedraagt dan 8 graden, met een vrije ruimte van 40 cm boven 65% van de grondoppervlakte en een vrije ruimte van 35 cm boven de overige grondoppervlakte. De ruimte onder de morsranden die de beschikbare grondoppervlakte kunnen beperken, wordt niet tot de grondoppervlakte gerekend;
- b.
een voerbak waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant ten minste 10 cm per legkip bedraagt;
- c.
een continu werkende drinkgoot waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant ten minste 10 cm per legkip bedraagt dan wel drinknippels of drinkwaterbakjes, waarvan er ten minste twee voor een legkip bereikbaar zijn, en
- d.
een passende voorziening die het doorgroeien van nagels tegengaat.
- 2.
De bodem van de kooi biedt steun aan alle naar voren gerichte tenen van beide poten van de legkip.”
De Nota van Toelichting bij de oorspronkelijke versie van het Wijzigingsbesluit
(Stb. 2009, 161) vermeldt het volgende:
“ Algemeen deel
§ 1. Inleiding
(…)
Om te voorkomen dat pluimveehouders al dan niet in anticipatie op het aangekondigde verbod op de verrijkte kooi nog gaan investeren in deze kooien, is voorzien in een overgangstermijn voor bestaande gevallen. Daartoe heb ik op 18 april 2008 per brief aan het parlement gemeld voor welke kooien de overgangstermijn zal gaan gelden (Kamerstukken II 2007-2008, 28 286, nr. 213).
(…)
§ 2. Koloniehuisvesting
Uitgangspunt van het Legkippenbesluit 2003 is dat legkippen niet in kooien, maar in alternatieve huisvestingssystemen worden gehuisvest (artikel 2, tweede lid, van het Legkippenbesluit). Op dit uitgangspunt bestaat een drietal uitzonderingen.
- 1.
(...)
- 2.
De verrijkte kooi (artikel 2, vierde lid): als gevolg van de wijziging van het Legkippenbesluit is huisvesting van legkippen in een verrijkte kooi op grond van artikel 2, vierde lid, tot en met 31 december 2016 [nadien gewijzigd in t/m 31 december 2020; opmerking voorzieningenrechter] slechts toegestaan in kooien die
- -
voor 18 april 2008 zijn gebouwd, of
- -
ten aanzien waarvan voor 18 april 2008
- a)
een milieuvergunning is verleend, of
- b)
een bouwvergunning is verleend, een milieuvergunning is aangevraagd en een melding als bedoeld in artikel 7 van het Besluit landbouw milieubeheer is gedaan,
en die voor 18 april 2010 zijn gebouwd en in gebruik zijn genomen.
De verrijkte kooi is eveneens een aangepaste kooi. Dit huisvestingssysteem dient te voldoen aan de eisen die zijn neergelegd in artikel 5 en de algemene eisen aan het huisvesten en verzorgen als vermeld in de artikelen 7 tot en met 10.
3.
De legbatterij (artikel 2, vijfde lid): huisvesting in een legbatterij is tot en met 31 december 2011 toegestaan als het systeem voor 1 januari 2003 is gebouwd en in gebruik is genomen. De legbatterij betreft een niet-aangepaste kooi. Huisvesting in dit systeem dient te voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in artikel 6 en de algemene eisen aan het huisvesten en verzorgen als vermeld in de artikelen 7, 8, eerste, tweede en vijfde lid, 9 en 10.
(…)
§ 3. Verbod op verrijkte kooien en overgangsregime
(…)
De overgangstermijn (…) geldt voor verrijkte kooien die onder artikel 2, vierde lid, van het Legkippenbesluit vallen. Dit betreft verrijkte kooien die voor
- 18.
april 2008 waren gebouwd of ten behoeve waarvan voor 18 april 2008 een milieuvergunning was verleend of een bouwvergunning was aangevraagd en het systeem bovendien voor 18 april 2010 is gebouwd en in gebruik is genomen. Het overgangsregime heeft ook betrekking op de zogenoemde te verrijken kooien die tijdig zijn aangepast aan de eisen voor de verrijkte kooi. Anticiperend op het verbod op de legbatterij heeft een aantal ondernemers voor 1 januari 2003 een kooi gebouwd en in gebruik genomen met zodanige kooiafmetingen dat in een later stadium, zonder aanpassingen aan de kooi zelf, door middel van het aanbrengen van inrichtingselementen (zitstokken, nesten, ruimte met strooisel) wordt voldaan aan de eisen van de verrijkte kooi.
Op basis van richtlijn 1999/74/EG moet een te verrijken kooi, die voor
1 januari 2003 gebouwd en in gebruik genomen moet zijn, uiterlijk op
31 december 2011 aan alle vereisten van de verrijkte kooi voldoen.
Te verrijken kooien, waarin de inrichtingselementen zijn aangebracht, voldoen aan de eisen voor de verrijkte kooi en vallen derhalve onder het bepaalde in artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a.
De inrichtingselementen kunnen geplaatst worden zonder dat er bouwhandelingen hoeven te worden verricht. Te verrijken kooien konden tot
1 januari 2003 worden gebouwd en voldoen daarmee aan het criterium van het overgangsregime dat de kooien voor 18 april 2008 gebouwd moeten zijn.”
Bij brief van 3 april 2008 heeft de minister van LNV de Tweede Kamer - onder meer - meegedeeld dat het Legkippenbesluit 2003 zal worden gewijzigd en dat bij die wijziging een adequate overgangstermijn zal worden opgenomen voor de circa 30 bedrijven die in de afgelopen jaren al geïnvesteerd hebben in een verrijkte kooi (Kamerstukken II 2007-2008, 28 286, nr. 209). De in paragraaf 1 van de hiervoor gedeeltelijk geciteerde Nota van Toelichting vermelde brief van de minister van LNV [abusievelijk in de aanhef van die brief toegedicht aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; voorzieningenrechter] (hierna: Minister) van 18 april 2008 (Kamerstukken II 2007-2008, 28 286, nr. 213) vermeldt het volgende:
“ De nieuwe regelgeving inzake het verbod op verrijkte kooien zal worden opgenomen in het Legkippenbesluit 2003. Zoals in voornoemde brief gemeld, zal worden voorzien in een adequate overgangstermijn voor de circa dertig bedrijven die de afgelopen jaren hebben geïnvesteerd in een verrijkte kooi of in een zogenoemde te verrijken kooi. Dat zijn kooien met een zodanige kooimaat dat zij in een later stadium zonder verdere aanpassing kunnen worden voorzien van de verplichte inrichtingselementen zoals zitstokken, legnesten en een strooiselvoorziening.
Benadrukt wordt dat deze overgangstermijn een voorziening is voor bestaande gevallen. Pluimveehouders die nu nog gaan investeren in deze kooien, al dan niet in anticipatie op het aangekondigde verbod, komen dus niet in aanmerking voor deze overgangstermijn. Anders zou het verbod op verrijkte kooien in belangrijke mate kunnen worden uitgehold, wat niet wenselijk is in het licht van de bescherming van het dierenwelzijn. Daarom zal worden geregeld dat de overgangstermijn alleen geldt voor verrijkte of te verrijken kooien die deel uitmaken van een huisvestingssysteem dat op 17 april 2008 in gebruik was, de dag voor de dag waarop deze brief Uw Kamer heeft bereikt.
Ook met vóór 18 april 2008 aangegane onomkeerbare investerings-verplichtingen met betrekking tot deze kooien zal rekening worden gehouden, voor zover de betrokken houder dit kan aantonen door middel van een verleende milieuvergunning, dan wel een aangevraagde milieuvergunning in combinatie met een aangevraagde bouwvergunning, dan wel een melding als bedoeld in het Besluit landbouw milieubeheer in combinatie met een aangevraagde bouwvergunning. De kooien dienen binnen twee jaar gereed en in gebruik te zijn.”
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- -
Verzoekster exploiteert een pluimveebedrijf met onder meer een stal te Odiliapeel, waarin momenteel circa 50.000 legkippen worden gehouden.
- -
Blijkens het ‘Toezichtrapport GWWD’ van 11 september 2012 hebben op woensdag 8 augustus 2012 twee toezichthouders van NVWA, afdeling Toezichtuitvoering Landbouw en Natuur, een onderzoek ingesteld op het pluimveebedrijf van verzoekster naar aanleiding van het vanaf 1 januari 2012 definitief van kracht worden van het verbod op het houden van legkippen in niet-aangepaste kooien oftewel legbatterijen. Verzoekster maakte gebruik van de “Voorziening knelgevallen legbatterijverbod”, op grond waarvan tot 1 juli 2012 legkippen mochten worden gehouden in niet-aangepaste kooien.
- -
Het toezichtrapport vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende, waarbij voor “overtreder 2” “C.A.L. Ermers” en voor “overtreder 3” “J.C.M. Ermers” moet worden gelezen:
“ Overtreder 2 en overtreder 3 hebben samen een aantal pluimveebedrijven. Deze bedrijven zijn:
• Ermers Venhorst BV (…) Venhorst
2 stallen niet aangepaste kooien met een totale hokcapaciteit van 38016 + 38016 = 76032 legkippen
• Awic BV (…) Venhorst
1 stal op het adres (…) te Odiliapeel met als huisvestingssysteem: niet aangepaste kooien met een hokcapaciteit van 78336 legkippen.
(…)
Op maandag 11 juni 2012 hebben toezichthouders (…) een controle ingesteld op het bedrijf Awic B.V. (…) te (…) Odiliapeel. Deze controle was gericht op het vaststellen dat de aanwezige legkippen gehuisvest in niet aangepaste (traditionele kooien) voor 1 juli 2012, zijnde de einddatum van de gedoogstatus, zouden worden afgevoerd. Overtreder 2 heeft toen een “Koopovereenkomst slachtkippen” d.d. 24-02-2012 getoond, ter bevestiging dat alle kippen afgevoerd zouden worden voor het einde van de gedoogstatusperiode van 01-07-2012.
(…)
Op dinsdag 7 augustus 2012, omstreeks 9.15, bevonden wij (…) ons op het pluimveebedrijf Ermers Venhorst B.V. (…) Wij ontmoette een persoon die zich aan ons voorstelde als zijn Ermers senior. Ermers senior, deelde ons mede dat hij geen bemoeienissen meer had met het bedrijf (…)
Ermers senior gaf ons toestemming om vast te stellen dat er geen legkippen meer worden gehuisvest op de locatie (…) te Venhorst. Samen met Ermers senior hebben wij de gebouwen betreden. Wij zagen dat het bedrijf bestaat uit twee gebouwen met twee verdiepingen. Op de begane vloer van de gebouwen, zijn 2 stallen (afdelingen) met alternatieve huisvestingssystemen (scharrelstallen) en op de bovenverdieping zijn 2 stallen met niet-aangepaste kooien gesitueerd. Wij zagen dat er in de stallen geen dieren gehouden werden. Wij hebben op dat moment geen metingen verricht in de stallen (…).
Onderzoek Traces
(…)
Traces is een digitaal datasysteem waarin transporten van dieren worden geregistreerd. (…) Via de meldkamer van de NVWA heb ik (…) een uitdraai opgevraagd van de afgevoerde dieren, en de daarbij opgemaakte gezondheidscertificaten, vanaf het bedrijf Ermers Venhorst B.V. en het bedrijf Awic B.V.
Hieruit bleek:
(…)
Aanvoer legkippen
Uit telefonische navraag bij het Produktschap Pluimvee en Eieren afdeling verplaatsingen bleek:
(…)
Schematisch weergegeven
Aanvoer legkippen Afvoer legkippen Verschil
Ermers Venhorst BV
(…) Februari 2011 26-06-2012 :119.650 -
48.000 + 48.000 + 30.600 50.600
23.000 + 650 05-07-2012: = 69.050
= 119.650 20.000
Awic B.V. September 2010 25-07-2012:
(…) 39.000 + 35.000 32.600
+ 2.800 = 26-07-2012:
76.800 37.200
Op woensdag 8 augustus 2012, omstreeks 9.15 uur, bevonden wij (…) ons op het pluimveebedrijf Ermers Venhorst B.V. (…) te Venhorst, in de gemeente Boekel. Hier ontmoetten wij een persoon die zich aan ons voorstelde als zijnde (…) (overtreder 2). Nadat wij (…) ons als toezichthouder hadden gelegitimeerd en het doel van onze komst hadden medegedeeld verklaarde overtreder 2 aan ons dat de kippen geslacht waren. Pas nadat ik (…) overtreder 2, confronteerde met onze bevindingen aangaande de aanvoer van legkippen en de afvoeren op 26 juni 2012 en 5 juli 2012 vanaf de locatie (…) te Venhorst, en onze waarneming van 07-08-2012, verklaarde overtreder 2 “Op 26 juni 2012 zijn er 30.000 legkippen afkomstig uit de kooien geslacht. Op 5 juli zijn de scharrelkippen geslacht. 30 juli 2012 hebben we 56.000 legkippen overgeplaatst van [Venhorst] naar [Odiliapeel]. We hebben dit in eigen beheer gedaan. Hier heb ik geen melding van gedaan bij het produktschap.”
Op woensdag 8 augustus 2012 omstreeks 9.55 bevonden wij toezichthouders ons op het adres (…) te (…) Odiliapeel.
Op tijd en plaats hebben wij (…) de stallen betreden. Wij toezichthouders zagen in de stal zes systemen met kooien van het merk Big Dutchman. Wij toezichthouders zagen dat er witte legkippen werden gehouden in deze kooien. Wij zagen dat er in de stal zes systemen stonden met aan beide zijden kooien. Wij zagen dat ieder systeem 8 lagen kooien hoog is. Wij zagen dat er tussen de vierde en de vijfde laag kooien een verdiepingsvloer in de stal was aangebracht, zodat er twee verdiepingen waren met elk vier lagen kooien. Vervolgens hebben wij toezichthouders de kooien opgemeten.
Wij zagen dat de kooien een oorspronkelijke breedte hebben van 60 centimeter. Wij zagen dat de hoogte van de kooien aan de voorzijde van de kooi 50 centimeter hoog is. Wij zagen dat de hoogte van de kooi, achter in de kooi gemeten, 45 centimeter hoog is. Wij zagen dat de hoogte van de kooi vergroot is door de mestbanden omhoog te brengen met behulp van metalen beugels. Wij zagen dat de oorspronkelijke hoogte van de kooien achter in de kooi gemeten 38 centimeter was. Wij zagen dat de hoogte van de bovenste laag kooien 45 centimeter is. Wij zagen dat het draadgazen dak van de bovenste laag kooien aan de achterzijde van de kooi, omhoog gebracht was door middel van een pvc buis. Wij zagen dat door de pvc buis de hoogte achter in de kooi gemeten 45 centimeter is. Wij telden per rij 136 oorspronkelijke kooien.
Wij zagen dat zes oorspronkelijke kooien met elkaar verbonden waren doordat er gaten in de scheidingswanden waren gezaagd cq gesneden. Wij zagen dat de gaten in de scheidingswanden 21 centimeter breed en 31 centimeter hoog zijn. Wij zagen dat er per zes verbonden kooien twee zitstokken met een lengte van 210 centimeter waren aangebracht. Wij zagen dat er per zes verbonden kooien één scharrelmatje was aangebracht met de afmetingen 12,5 centimeter bij 12,5 centimeter. Wij zagen dat per zes verbonden kooien, één oorspronkelijke kooi was ingericht als legnest. Wij zagen dat op de metalen draadgazen bodem, een kunststof rooster was aangebracht met de afmeting 18,5 centimeter bij 18,5 centimeter. Wij zagen dat er in de scheidingswanden boven de drinknippelleiding geen uitsparing was voorzien voor een strooiselspiraal. Wij zagen dat er per rij 22 kooien gemaakt waren van zes oorspronkelijke kooien en 1 kooi van 4 oorspronkelijke kooien. (22x6=132) + (1x4=4) = 136 oorspronkelijke kooien.
(…)
Opmerkingen Overtreder 2
“ Op 30 juli zijn 56000 legkippen overgeplaatst naar Awic BV vanaf (…) (Ermers Venhorst BV). Ik heb daarvoor een vrachtauto geleend van Noordfarm BV. Het kenteken weet ik niet. Er zijn geen vervoersdocumenten opgemaakt van dit transport. Dit overplaatsen is gedaan met eigen personeel. Ik wil geen namen noemen van mijn personeel. Ik bestrijd dat het hier gaat om legkippen omdat deze kippen in een rui periode verkeren. Een rui periode duurt een week of 5. De vrachtauto van Noordfarm staat hierlangs op het parkeerterrein. De kippen zijn vanaf 30 juli gehuisvest op het bedrijf Awic BV (…) te Odiliapeel. Ik bestrijd dat deze kippen na 1 juli in de kooi hebben hebben gezeten op de (…) te Venhorst. Deze kippen waren gehuisvest in de scharrelstallen op dat bedrijf. Tussen 26 juni en 1 juli hebben wij de kooien in de stallen op de (…) leeggeladen. Op 26 juni 2012 zijn hier 31000 legkippen geladen voor de slacht.
De resterende 56000 legkippen hebben we overgeplaatst van de kooi naar de scharrelstallen op deze locatie.
Op het moment van het overplaatsen van de kooi naar de scharrelstallen waren er ongeveer 20000 legkippen gehuisvest in de stallen. De 56000 legkippen van de kooistallen boven hebben we hierbij geplaatst. Vervolgens hebben we op 5 juli 19.320 legkippen uit de scharrelstellen uitgeladen voor de slacht. Dit is gedaan in verband met de overbezetting en omdat ik de kippen niet kon plaatsen op de locatie Awic BV. Ik bestrijd dat er een overbezetting is geweest van het aantal kippen per vierkante meter. Uitgaande van 42 kilogram per vierkante meter gedeeld door het gewicht van de leghennen (1,2 kg/dier). Met de eerst genoemde overbezetting bedoel ik dat er te weinig voerbakruikte is de stallen aanwezig was.
Ten aanzien van Awic BV;
De facturen van 02-06-2009 en 15-05-2009 hebben betrekking op de aanschaf van de verrijkingsmaterialen. De factuur d.d. 02-06-2009 is de factuur van de aanschaf van de zitstokken. De factuur van Edtech d.d. 15-05-2009 heeft betrekking op beugels voor het verminderen van de loze ruimte tussen de mestbanden. Het uitzagen van de doorgangen in de zijwanden van de kooien hebben we zelf gedaan met een plasmasnijder. Dit is medio 2009 gedaan, in dezelfde periode dat de zitstokken zijn aangeschaft. De legnestjes, de flappen ter afscheiding, zijn ook toen aangeschaft. De materialen voor de scharrelmatjes had ik nog liggen. De aanpassing van deze kooien is gedaan op advies (montagevoorschriften) van de producent Big Dutchman. De kooi is gekocht in 2000 bij Big Dutchman (…) De kooi is van het type EU27.
Ik heb in 2000 een “te verrijken kooi” gebouwd. In de periode mei, juni, en juli 2009 zijn de kooien in eigen beheer aangepast en zijn de verrijkingselementen aangebracht. Als u nu zegt dat deze aanpassingen in september 2009 nog niet waren gedaan, dan heb ik hier geen antwoord op. Ik houd geen dagboek bij. Ik wens de verklaring niet te ondertekenen.”
Tijdens de verklaring van overtreder 2 confronteerde ik (…) met mijn bevindingen gedaan op 23-09-2009. Op deze dag heb ik samen met mijn collega (…) een controle gedaan in de stal gelegen aan de (…) te Odiliapeel. Van deze controle is een “Rapport toezicht op controle Legkippenbesluit 2003 en het Besluit welzijn productiedieren” opgemaakt. Bij deze controle heb ik (…) vastgesteld dat het huisvestingssysteem uit niet-aangepaste kooien bestond.
(…)
Na afloop van de verklaring, vroeg ik (…) aan overtreder 2 waarom hij het bedrijf had aangemeld voor de “knelgevallen regeling” daar volgens zijn zeggen, het bedrijf in 2009 al geheel aangepast was? Hierop antwoordde overtreder 2: “dit was toch een cadeautje van het ministerie. Het was een vrijbrief om 10.000 legkippen extra te mogen houden”
Ik (…) heb overtreder 2, meerdere malen aangegeven dat hij in het kader van artikel 2 lid 4 van het legkippenbesluit moet aantonen dat het huisvestingssysteem voor 18 april 2010 is gebouwd en in gebruik genomen.”
- -
Mede naar aanleiding hiervan hebben de toezichthouders geconcludeerd dat verzoekster de aanpassingen aan de kooien na 18 april 2010 heeft gerealiseerd, dat de kooien als niet-aangepaste kooien moeten worden gekwalificeerd en dat er legkippen in niet-aangepaste kooien worden gehouden en gehuisvest.
- -
Vervolgens heeft verweerder bij brief van 1 november 2012 verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt een last onder bestuursdwang op te leggen als hij de overtreding van artikel 2, tweede lid, van het Legkippenbesluit 2003 niet binnen drie weken na verzending van de brief opheft.
- -
Blijkens het “Toezichtrapport Hercontrole GWWD” van 27 november 2012 hebben toezichthouders van NVWA de stal van verzoekster op 23 november 2012 opnieuw gecontroleerd. Het rapport vermeldt dat er witte legkippen werden gehouden in de kooien en dat er sinds de controle op 8 augustus 2012 geen veranderingen aan het huisvestingssysteem hebben plaatsgevonden. Ook vermeldt het rapport dat dit van de zijde van verzoekster werd bevestigd en dat zij aangaf van mening te zijn dat het huisvestingssysteem voldoet aan de normen van “verrijkte kooi”.
- -
Bij brief van 26 november 2012 heeft verzoekster haar zienswijze omtrent verweerders voornemen naar voren gebracht.
- -
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het standpunt van partijen
3.1
Verzoekster stelt bij het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voldoende spoedeisend belang te hebben. De bestreden last onder bestuursdwang heeft verstrekkende gevolgen voor haar. Als verzoekster de legkippen moet (laten) verwijderen, dan heeft zij
- -
zolang er te dien aanzien niet onherroepelijk is beslist - geen inkomsten meer uit het bedrijf. Het bedrijf zal volgens verzoekster binnen afzienbare tijd in betalingsproblemen komen, omdat gedurende de procedure de betalingsverplichtingen blijven bestaan. Verzoekster verwacht dat dit na verloop van tijd tot een faillissement zal leiden, hetgeen onomkeerbaar is.
Verzoekster stelt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld doordat de hercontrole heeft plaatsgevonden binnen de in de brief van 1 november 2012 gestelde termijn van drie weken. Die brief is immers pas op 5 november 2012 verzonden, terwijl het bezoek aan verzoeksters bedrijf op 23 november 2012 heeft plaatsgevonden. De hercontrole vormde de basis voor het opleggen van de last onder bestuursdwang en omdat die op een te vroeg tijdstip heeft plaatsgevonden, werd niet aan de formele vereisten voldaan. Door te vroeg te controleren, kan verweerder volgens verzoekster er niet van op de hoogte zijn of verzoekster na afloop van de termijn nog huisvest in kooien die beweerdelijk niet aan het Legkippenbesluit 2003 voldoen en is de mogelijkheid dat verzoekster na afloop van de gestelde termijn legkippen huisvest in kooien die daar wel aan voldoen, open gebleven. Gelet hierop is verzoekster van mening dat de last onder bestuursdwang niet had mogen worden opgelegd. Nu de basis voor de last onder bestuursdwang ontbreekt, is het besluit waarbij die last is opgelegd volgens verzoekster onvoldoende gemotiveerd.
Voorts stelt verzoekster dat zij er tot op heden altijd van is uitgegaan dat haar bedrijf onder de werking van artikel 2, vierde lid, van het Legkippenbesluit 2003 valt. Zij beschikt immers over te verrijken kooien die vóór 1 januari 2003 zijn gebouwd en waarin de vereiste verrijkingselementen inmiddels zijn aangebracht. Volgens verzoekster blijkt uit het toezichtrapport dat bedoelde kooien momenteel aan de afmetingen van te verrijken kooien voldoen. Verzoekster wijst er op dat indien de kooien niet te verrijken zouden zijn geweest, ze nu niet aan de gestelde eisen zouden voldoen. Te verrijken kooien, waarin de inrichtingselementen zijn aangebracht, voldoen volgens verzoekster aan de eisen voor de verrijkte kooi en vallen derhalve - zoals blijkt uit de Nota van Toelichting bij het Legkippenbesluit 2003 - onder het bepaalde in artikel 2, vierde lid, aanhef en onder a, van het Legkippenbesluit 2003. Dit betekent dat het overgangsregime tot en met 31 december 2020 ook van toepassing is op te verrijken kooien. Verzoekster is van mening dat het huisvestingssysteem waarover zij beschikt het in zich heeft om de effectieve ruimte in de kooien in verticale richting te verstellen. De kooien hadden volgens verzoekster de potentie om 45 cm hoog te worden door de mestband te verplaatsen. De mestband vormt een onderdeel van het huisvestingssysteem, niet van de kooi. Volgens de definitie in artikel 1, aanhef en onder d, van het Legkippenbesluit 2003 is een kooi een afgesloten ruimte bestemd voor het houden van één of meer legkippen waarin de legkippen zich niet vrijelijk over de vloer van de stal of op en naar verschillende niveaus binnen de stal kunnen bewegen. Indien de mestband een onderdeel zou vormen van de kooi, zou het ophogen dan wel het weghalen van de mestband ertoe moeten leiden dat de dieren zich vanaf dat moment vrijelijk in de stal kunnen bewegen. Volgens verzoekster is dit niet aan de orde, zodat de mestband, zoals gezegd, geen onderdeel vormt van de kooi, maar van het huisvestingssysteem. Voorts stelt verzoekster dat zij ten aanzien van het aanbrengen van de inrichtingselementen - in overeenstemming met hetgeen in de Nota van Toelichting is vermeld - geen bouwhandelingen heeft verricht. Dit geldt volgens verzoekster in het bijzonder ook voor de verandering van het huisvestingssysteem waardoor de effectieve ruimte in de kooien in verticale richting is versteld. Daar de kooien het in zich hebben om de effectieve ruimte in de kooien in verticale richting te verstellen, is de benodigde kooihoogte in feite altijd al aanwezig geweest en gemakkelijk te realiseren. Verzoekster stelt dat de overige aanpassingen die aan de inrichting zijn gedaan, ook op een eenvoudige manier omgedaan konden worden gemaakt, zonder dat dit gevolgen voor de kooien heeft gehad. Volgens verzoekster staat in de Nota van Toelichting nergens vermeld dat aanpassingen aan het huisvestingssysteem waardoor de effectieve ruimte in de kooien in verticale richting wordt versteld, niet onder de zogenoemde “te verrijken kooien” vallen. Dit betekent volgens verzoekster dat zij in het kader van de rechtszekerheid erop mocht vertrouwen dat zij over “te verrijken kooien” beschikt. Verzoekster is van mening dat zij door tijdig de verrijkingselementen aan te brengen in aanmerking behoort te komen voor het overgangsregime tot en met 31 december 2020.
Tevens stelt verzoekster dat de bestreden handhavingsmaatregel onevenredig is. Van een overtreding van artikel 2, tweede lid, van het Legkippenbesluit 2003 is volgens haar om de hiervoor genoemde redenen geen sprake. Achteraf gezien blijkt dat de kooien wel degelijk te verrijken zijn geweest, zodat de kooien, aldus verzoekster, materieel gezien aan de gestelde eisen voldoen.
Voorts stelt verzoekster dat de last onder bestuursdwang niet op het toezichtrapport en de daarin opgenomen verklaringen had mogen worden gebaseerd. Naar de mening van verzoekster voldoet het toezichtrapport van 11 september 2012 niet aan de eisen die van een dergelijk rapport verwacht mogen worden en mag het dan ook nimmer als basis dienen voor de beschikking om een last onder dwangsom op te leggen. In dit verband voert verzoekster allereerst aan dat voorafgaand aan het verhoor van C.A.L. Ermers - in het rapport aangeduid als overtreder 2 - niet de cautie gegeven. Dat niet aan die verplichting is voldaan, betekent dat de door hem afgelegde verklaringen niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. Verder acht verzoekster de verwijzing in het bestreden besluit naar de bevindingen gedaan op 16 juli 2009 niet van betekenis. Dat in het van dat bezoek opgemaakte toezichtrapport bij de gecontroleerde huisvestingssystemen is vermeld dat het “niet-aangepaste kooien” betreft, zegt in de ogen van verzoekster enkel iets over de vraag of de verrijkingselementen al aanwezig waren. Met betrekking tot de in het toezichtrapport van 11 september 2012 opgenomen verklaring van getuige A wijst verzoekster erop dat hij niet wist om wat voor soort kooien het op het bedrijf van verzoekster gaat. Verzoekster vindt het verbazingwekkend dat aan een dergelijke verklaring waarde wordt gehecht, te meer omdat verzoekster zeker weet dat deze persoon ten tijde van de door hem op 30 juni 2011 uitgevoerde controle niet in de stal is geweest. Ook plaatst verzoekster vraagtekens bij de verklaring van getuige B. Zijn verklaring bij de door hem verrichte controle op 17 juni 2010 - te weten twee jaar voordat de toezichthouders hem hierover hoorden - dat het niet-aangepaste kooien betrof, is in de ogen van verzoekster juist, in zoverre dat die verklaring alleen iets zegt over de vraag of de verrijkingselementen al aanwezig waren. Dat was toen inderdaad niet het geval, hetgeen bij te verrijken kooien ook niet noodzakelijk was. Uiterlijk 31 december 2011 moest dit zijn gerealiseerd en mochten er minder dieren worden gehouden. De verklaring van getuige C over de verschillende pluimveehuisvestingssystemen van het merk Big Dutchman zegt volgens verzoekster niets over de feitelijke kwalificatie van de kooien op haar bedrijf. Ten aanzien van de verklaring van getuige D wijst verzoekster erop dat de betreffende aanpassingen niet bouwvergunningplichtig waren. De gemeente heeft nimmer actie ondernomen in het kader van handhaving en de controle die voornoemde getuige namens de gemeente heeft uitgevoerd was niet gericht op het naleven van welzijnseisen. Ook aan zijn verklaring kan volgens verzoekster in het kader van de onderhavige procedure geen worden gehecht.
Tevens heeft verzoekster vernomen dat er legpluimveebedrijven zijn die uit hoofde van een samenwerkingsverband met Hendrix Genetics B.V. over een ontheffing of een gedoogbeschikking beschikken, zodat niet aan het Legkippenbesluit 2003 hoeft te worden voldaan. Volgens verzoekster brengt dit met zich dat het opleggen van een last onder bestuursdwang strijd met het gelijkheidsbeginsel oplevert en tevens strijd met het motiveringsbeginsel, aangezien verweerder op hetgeen verzoekster te dien aanzien in haar zienswijze naar voren heeft gebracht niet is ingegaan.
3.2
Verweerder wijst er op dat vanaf 1 januari 2012 op grond van Richtlijn 1999/74/EG, zoals deze is geïmplementeerd in artikel 2, vijfde lid, van het Legkippenbesluit 2003, een Europees verbod op het houden van legkippen in legbatterijen geldt. Bovendien geldt vanaf die zelfde datum in beginsel een Nederlands verbod legkippen te houden in verrijkte kooien, met dien verstande dat het houden van legkippen in bestaande verrijkte kooien onder bepaalde voorwaarden is toegestaan tot en met 31 december 2020. Dit overgangsregime voor verrijkte kooien is bedoeld voor bedrijven die voor een bepaalde datum hebben geïnvesteerd in verrijkte kooien als houderijmethode, teneinde deze bedrijven een redelijke termijn te bieden de daarmee verband houdende investeringen terug te verdienen.
Op grond van artikel 2, vierde lid, van het Legkippenbesluit 2003 geldt voor bestaande verrijkte kooien een overgangstermijn tot 1 januari 2021, indien althans is voldaan aan de voorwaarde dat sprake is van (-) kooien die voor 18 april 2008 zijn gebouwd of (-) kooien waarvoor vóór 18 april 2008 een milieuvergunning is verleend of een aanvraag voor een bouwvergunning is gedaan en tevens een aanvraag voor een milieuvergunning of een melding als bedoeld in artikel 7 van het Besluit landbouw milieubeheer is gedaan en de kooien vóór 18 april 2010 zijn gebouwd en in gebruik genomen. Verweerder wijst er op dat pas na 1 januari 2003 verrijkte kooien werden gebouwd.
Met betrekking tot “te verrijken kooien” stelt verweerder zich onder verwijzing naar de toepasselijke regelgeving in verbinding met de Nota van Toelichting bij het Besluit van
- 30.
maart 2009 op het standpunt dat het moet gaan om kooien die voor 1 januari 2003 zijn gebouwd zonder verrijkingselementen, maar met zodanige afmetingen dat zij zonder aanpassingen voldoen aan de afmetingen van een verrijkte kooi (een oppervlakte van ten minste 45 cm hoog boven de vrije ruimte, ten minste 30 cm breed en een helling van ten hoogste 8 graden boven het gehele oppervlak). Slechts indien sprake is van zodanige kooien en indien de verrijkingselementen uiterlijk op 31 december 2011 waren aangebracht, komen deze kooien in aanmerking voor de overgangstermijn van artikel 2, vierde lid, Legkippenbesluit 2003, en kunnen deze derhalve worden gebruikt tot en met
- 31.
december 2020.
Traditionele legbatterijen werden tot 1 januari 2003 gebouwd. Hierin konden tot uiterlijk
1 januari 2012 leghennen worden gehuisvest. Volgens de overgangsbepaling van artikel 2, vierde lid, van het Legkippenbesluit 2003 konden de kooien in dit huisvestingsysteem tot uiterlijk 18 april 2008 worden (om)gebouwd zodat aan de afmetingen van de verrijkte kooi werd voldaan.
Volgens verweerder is uit diverse controles gebleken dat verzoeksters huisvestingssysteem uit niet-aangepaste kooien - dat wil zeggen: traditionele legbatterijen - bestaat. Zowel verzoeksters aanvraag van 5 januari 2012 om op grond van het feit dat zij legkippen houdt in legbatterijen in aanmerking te komen voor de “Voorziening knelgevallen legbatterijverbod” als de toekenning van die aanvraag bij besluit van 17 februari 2012 bevestigen dit. Bovendien is niet gebleken en evenmin door verzoekster aannemelijk gemaakt dat zij vóór 18 april 2008 de niet-aangepaste kooien heeft omgebouwd of heeft laten ombouwen tot verrijkte kooien, dan wel dat haar vóór 18 april 2008 een milieuvergunning is verleend of dat zij een bouwvergunning heeft aangevraagd en dat de verrijkte kooien vóór 18 april 2010 zijn gebouwd en in gebruik zijn genomen. Verweerder heeft daarentegen vastgesteld dat de door verzoekster gebruikte kooien niet zijn aangepast en dus geen verrijkte kooien zijn, en dat de overgangsregeling niet op haar van toepassing is.
Voorts constateert verweerder dat ook op dit moment de kooien niet voldoen aan de normen van het Legkippenbesluit 2003 op grond waarvan de kooien als verrijkte kooien kunnen worden beschouwd. Uit de metingen blijkt dat de kooien niet aan de gestelde minimale hoogte van 45 cm voldoen. Om die reden zijn de kooien niet aan te merken als verrijkte kooien, zoals bedoeld in artikel 5 van het Legkippenbesluit 2003, maar zijn het niet-aangepaste kooien. Verweerder stelt dan ook terecht te hebben geconcludeerd dat verzoekster in strijd handelt met artikel 2, vierde lid, van het Legkippenbesluit 2003. Voor het oordeel dat verweerder van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuurdwang in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken, bestaat volgens verweerder geen grond.
Wat betreft de kritiek van verzoekster op het toezichtrapport en de daarin opgenomen onderzoeksbevindingen, is verweerder van mening dat de vraag of hij op goede gronden heeft geoordeeld dat verzoekster in strijd met artikel 2, vierde lid, van het Legkippenbesluit 2003 heeft gehandeld, gezien de onderzoeksbevindingen, bevestigend moet worden beantwoord. De stelling dat het toezichtrapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, heeft verzoekster niet voldoende onderbouwd. Weliswaar betoogt verzoekster dat zij de waarde van diverse verklaringen van getuigen in twijfel trekt, maar dit betoog biedt volgens verweerder onvoldoende aanknopingspunten om de constateringen in het rapport over de feitelijke situatie - die daarin gedetailleerd is beschreven en wordt ondersteund door foto’s en de eigen verklaringen van verzoekster - en de bevindingen van de getuigen voor onjuist te houden.
De stelling van verzoekster dat ten tijde van het onderzoek niet de cautie is gegeven, gaat naar de mening van verweerder niet op, omdat bij het bestreden besluit geen bestraffende sanctie, maar een reparatoire sanctie is opgelegd.
Ten slotte bestrijdt verweerder dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De pluimveebedrijven verbonden aan Hendrix Genetics B.V. waaraan verzoekster refereert, zijn zogenoemde recurrenttestbedrijven. Deze bedrijven hebben als hoofddoelstelling het testen van kippen voor nieuwe fokkerijlijnen en hebben ontheffing van de eisen van het Legkippenbesluit 2003. Verzoekster is echter geen recurrenttestbedrijf en heeft evenmin een contract met Hendrix Genetics B.V.
4. De beoordeling van het geschil
4.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
4.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het risico van toepassing van bestuursdwang vooral een financieel belang vertegenwoordigt. Een zodanig belang zal in de regel op zichzelf onvoldoende reden vormen een voorlopige voorziening te treffen. Het staat een verzoeker immers vrij financiële compensatie van het bestuursorgaan te vorderen indien het bestuursdwangbesluit achteraf onrechtmatig zou blijken te zijn. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter niettemin in beeld kunnen komen in het geval de financiële gevolgen, gelet op bijvoorbeeld de activiteiten en/of de vermogenspositie van de verzoeker, ernstiger zijn, en bovendien eerder naarmate die ernst toeneemt.
De voorzieningenrechter acht in het voorliggende geval aannemelijk dat het in stand blijven van de last onder bestuursdwang zeer ernstige financiële gevolgen voor het pluimveebedrijf van verzoekster zal hebben en acht de spoedeisendheid van haar verzoek daarmee gegeven.
4.3
Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.4
Bij de invoering van het verbod op het houden van legkippen in zogenoemde verrijkte kooien is, om te voorkomen dat pluimveehouders al dan niet in anticipatie op dit verbod nog in verrijkte kooien gaan investeren, voorzien in een overgangstermijn voor bestaande gevallen. Uit de Nota van Toelichting bij het Wijzigingsbesluit en de brief van de Minister van 18 april 2008 blijkt dat de overgangstermijn in de eerste plaats geldt voor verrijkte kooien die vóór 18 april 2008 waren gebouwd of ten behoeve waarvan vóór 18 april 2008 een milieuvergunning was verleend of een bouwvergunning was aangevraagd en het systeem bovendien voor 18 april 2010 is gebouwd en in gebruik is genomen.
In de tweede plaats geldt de overgangstermijn voor ondernemers die anticiperend op het verbod op de legbatterij vóór 1 januari 2003 kooien hebben gebouwd en in gebruik hebben genomen met zodanige afmetingen dat in een later stadium, zonder aanpassingen aan de kooi zelf, door middel van het aanbrengen van inrichtingselementen (zitstokken, nesten, ruimte met strooisel), wordt voldaan aan de eisen van de verrijkte kooi. Deze zogenoemde te verrijken kooien - die tot 1 januari 2003 konden worden gebouwd en daarmee voldoen aan het criterium van het overgangsregime dat de kooien voor 18 april 2008 gebouwd moeten zijn - moeten uiterlijk op 31 december 2011 aan alle vereisten voor een verrijkte kooi voldoen.
4.5
Niet in geschil is dat verzoekster het hier aan de orde zijnde huisvestingssysteem voor het houden en huisvesten van legkippen vóór 1 januari 2003 heeft gebouwd en in gebruik heeft genomen en dat de volgens de specificaties van de fabrikant gebouwde kooien de afmetingen hebben van een traditionele kooi (legbatterijkooi). Verzoekster stelt echter dat in haar geval de in artikel 2, vierde lid, van het Legkippenbesluit 2003 voorziene overgangstermijn tot 1 januari 2021 voor zogenoemde te verrijken kooien van toepassing is omdat haar kooien in potentie de afmetingen van een verrijkte kooi hebben.
4.6
Naar voorlopig oordeel kan aan de Nota van Toelichting bij het Wijzigingsbesluit en de brief van de Minister van 18 april 2008 worden ontleend dat onder een te verrijken kooi moet worden verstaan een kooi die reeds bij de bouw en ingebruikname vóór 1 januari 2003 de afmetingen had van een verrijkte kooi en die geen aanpassingen aan de kooi zelf behoeft om aan de normen voor verrijkte kooien te kunnen voldoen. De voorzieningenrechter constateert dat verzoeksters huisvestingssysteem weliswaar vóór
- 1.
januari 2003 is gebouwd en door haar in gebruik is genomen, maar dat de afmetingen van die kooien toen niet aan de voor verrijkte kooien geldende normen voldeden.
De aanpassingen die verzoekster - volgens haar eigen verklaring vanaf medio 2009 - heeft gerealiseerd, zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter aanpassingen aan de kooi zelf die ertoe leiden dat niet kan worden gesproken van een te verrijken kooi, die vóór
- 1.
januari 2003 gebouwd en in gebruik moet zijn genomen, als bedoeld in de Nota van Toelichting bij het Wijzigingsbesluit. De stelling van verzoekster in dit verband dat het verhogen van de onderzijde van de mestband, op zodanige wijze dat de vrije ruimte boven de gehele bruikbare oppervlakte van de kooi een hoogte van ten minste 45 cm heeft, geen aanpassing is aan de kooi zelf, onderschrijft de voorzieningenrechter niet. In de oorspronkelijke opstelling vormt de mestband immers het dak van de kooi en maakt het als zodanig deel uit van de kooi. Het ophogen van de mestband kan in zoverre dan ook als een aanpassing aan de kooi zelf worden beschouwd. Ook het door middel van een pvc-buis omhoog brengen van het draadgazen dak van de bovenste laag kooien van het huisvestingssysteem is als een aanpassing aan de kooi zelf aan te merken. Voorts constateert de voorzieningenrechter dat verzoekster eraan voorbij gaat dat zij in de metalen wanden tussen de oorspronkelijke kooien een opening heeft moeten zagen om tot het vereiste vrij beschikbare grondoppervlakte te kunnen komen. Dit is evenzeer een aanpassing aan de kooi zelf die verder strekt dan het aanbrengen van inrichtingselementen.
4.7
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het overgangsregime van artikel 2, vierde lid, van het Legkippenbesluit 2003, waarop verzoekster meent zich te kunnen beroepen, in het voorliggende geval reeds op grond van het bovenstaande toepassing mist. De kooien van verzoekster voldeden al bij de ingebruikname niet aan de afmetingen waaraan een verrijkte kooi moet voldoen en konden daar, zonder aanpassingen aan de kooi zelf, ook niet aan voldoen.
4.8
Gezien het feit dat (-) verzoekster een huisvestingssysteem heeft met kooien als bedoeld in artikel 6 van het Legkippenbesluit 2003, (-) het op grond van artikel 2, vijfde lid, van dit besluit vanaf 1 januari 2012 niet meer is toegestaan legkippen in deze (traditionele) kooien te houden, (-) vast is komen te staan dat verzoekster na 1 juli 2012 - de datum van verstrijken van de gedoogperiode ingevolge de Voorziening knelgevallen legbatterijverbod, in die kooien nog altijd legkippen houdt (een situatie die, naar verzoekster ter zitting heeft bevestigd, tot op de dag van vandaag voortduurt) en (-) is gebleken dat de vooraankondiging verzoekster niet tot het opheffen van de overtreding heeft bewogen, was verweerder bevoegd, teneinde die overtreding op te heffen, verzoekster de last onder bestuursdwang op te leggen.
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder niet van zijn bevoegdheid gebruik zou mogen maken, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
4.9
De voorzieningenrechter ziet niet in dat, zoals door verzoekster is bepleit, de omstandigheid dat binnen de in de vooraankondiging geboden termijn is gecontroleerd of verzoekster nog legkippen in de hier aan de orde zijnde kooien houdt, tot het oordeel moet leiden dat het bestreden besluit om verzoekster een last onder bestuursdwang op te leggen onrechtmatig is. Zoals verzoekster ter zitting heeft bevestigd, hield verzoekster immers ten tijde van het bestreden besluit, en ook thans nog, legkippen in de kooien.
4.10
Ten aanzien van verzoeksters beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is geworden dat van gelijke gevallen kan worden gesproken. Naar verweerder ter zitting heeft toegelicht, verschillen de kooien waarvan Hendrix Genetics B.V. via de door haar gecontracteerde pluimveebedrijven gebruik maakt in zoverre van de kooien van verzoekster dat in de voor onderzoeksdoeleinden gebruikte kooi de bruikbare oppervlakte per legkip groter is, omdat daarin een geringer aantal legkippen wordt gehouden. Bovendien ziet de voorzieningenrechter niet in dat verzoekster aan het feit dat voor een aantal pluimveebedrijven dat medewerking verleent aan de fokprogramma’s van Hendrix Genetics B.V. een uitzondering is gemaakt, het recht kan ontlenen dat die uitzondering ook in haar geval wordt gemaakt, nu zij zelf niet aan dat fokprogramma deelneemt. Een en ander neemt voorts niet weg dat de kooien van verzoekster niet aan de eisen van het Legkippenbesluit 2003 voldoen en de daarin opgenomen overgangsregeling voor verrijkte kooien niet op het door haar geëxploiteerde huisvestingssysteem van toepassing is.
4.11
Het vorenoverwogene leidt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het bestreden besluit van 30 januari 2013, waarbij verzoekster een last onder bestuurdwang is opgelegd, naar voorlopig oordeel in rechte stand zal houden. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Aldus gewezen door mr. E. Dijt, in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. van Ede als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2013.
w.g. E. Dijt w.g. C.G.M. van Ede