HR, 14-09-2010, nr. 09/00288
ECLI:NL:HR:2010:BM8037
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-09-2010
- Zaaknummer
09/00288
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BM8037
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM8037, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM8037
ECLI:NL:PHR:2010:BM8037, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM8037
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑09‑2010
Inhoudsindicatie
U.o.s. m.b.t. straftoemeting. Hof heeft de strafoplegging - ook in het licht van hetgeen door de verdachte is aangevoerd - toereikend gemotiveerd.
14 september 2010
Strafkamer
nr. 09/00288
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 juli 2008, nummer 21/004708-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid in strijd met art. 359, tweede lid, Sv onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op of omstreeks 8 juni 2007, in de gemeente Enschede, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 655 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn."
2.3.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 juli 2007 houdt als verklaring van de verdachte onder meer in:
"Ik heb een bedrijf in het ontwerpen en drukken van rouwkaarten. Deze kaarten moeten binnen 24 uur gedrukt en geleverd worden. Een koerier is te duur voor mijn bedrijf. Op het moment leef ik van € 650,00 per maand. De omzet van mijn bedrijf vloeit daarin terug. Ik werkte vorig jaar bij "regeldat.nl". Ik heb twee banen naast elkaar gehad. Vanaf januari van dit jaar doe ik alleen nog maar de rouwkaarten.
(...)
Het liefst zou ik een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid krijgen. Alleen dan kan ik de geldboete betalen.
(...)
Samenwerken met een ander bedrijfje voor de bezorging zal echt te duur zijn. Een eventuele werkstraf zou ik moeten kunnen inpassen. Zoals ik al aangaf heb ik per maand € 650,00 leefgeld. Dit betreft mijn te besteden bedrag na aftrek van kosten. Ik heb een uitkering. De omzet van mijn bedrijf varieert van € 500,00 tot € 2.500,00 per maand."
2.3.2. Het Hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 650,-, subsidiair 13 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens rijden onder invloed tot een geldboete van € 650,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met aftrek. De politierechter in de rechtbank Almelo heeft de verdachte conform de eis van de officier van justitie veroordeeld.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep eveneens gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens rijden onder invloed tot een geldboete van € 650,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met aftrek.
De (...) strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder overweegt het hof dat bij de strafoplegging aansluiting is gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) en dat door verdachte in hoger beroep onvoldoende feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die zouden moeten leiden tot een andere straf dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd."
2.4. Aldus heeft het Hof de strafoplegging - ook in het licht van hetgeen door de verdachte is aangevoerd - toereikend gemotiveerd. Art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv noopte het Hof niet tot een nadere motivering.
2.5. Het middel faalt
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straffen, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 14 september 2010.
Conclusie 08‑06‑2010
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Bij arrest van 21 juli 2008 is verzoeker door het gerechtshof te Arnhem wegens — kort gezegd — rijden onder invloed veroordeeld tot een geldboete van € 650,= en zes maanden onvoorwaardelijke rijontzegging.
2.
Namens verzoeker heeft mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het hof heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat verzoeker een geheel voorwaardelijke rijontzegging diende te krijgen.
4.
Het proces-verbaal van de zitting van 7 juli 2008 houdt als verklaring van verzoeker — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘Ik heb een bedrijf in het ontwerpen en drukken van rouwkaarten. Deze kaarten moeten binnen 24 uur gedrukt en geleverd worden. Een koerier is te duur voor mijn bedrijf. Op het moment leef ik van € 650,00 per maand. De omzet van mijn bedrijf vloeit daarin terug. Ik werkte vorig jaar bij ‘regeldat.nl’. Ik heb twee banen naast elkaar gehad. Vanaf januari van dit jaar doe ik alleen nog maar de rouwkaarten.’
5.
De strafmotivering van het hof houdt dienaangaande in:
‘In het bijzonder overweegt het hof (…) dat door verdachte in hoger beroep onvoldoende feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die zouden moeten leiden tot een andere straf dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.’
6.
Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd kan de overweging van het hof dat door verzoeker ‘onvoldoende feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die zouden moeten leiden tot een andere straf’ dan een onvoorwaardelijke rijontzegging, wel degelijk gelden als antwoord op het standpunt van verzoeker dat hij ‘het liefst’ een geheel voorwaardelijke rijontzegging heeft. De daarvoor aangevoerde feiten en omstandigheden zijn door het hof kennelijk te licht bevonden. Daarmee is het hof binnen zijn straftoemetingsvrijheid gebleven. Hier ligt verder geen taak voor de Hoge Raad.
7.
Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
8.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
9.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G, wnd