Rb. Amsterdam, 07-09-2016, nr. 13/669185-15 (Promis)
ECLI:NL:RBAMS:2016:5850
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
07-09-2016
- Zaaknummer
13/669185-15 (Promis)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2016:5850, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 07‑09‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Uitspraak 07‑09‑2016
Inhoudsindicatie
1. Voorwaardelijk opzet op zware mishandeling, 2. Geen psychische overmacht. Ad 1. Verdachte is, wetend dat er rond zijn auto meerdere personen stonden, achteruit een parkeervak uitgereden en vervolgens vooruit weggereden. Hierdoor is het slachtoffer op zijn motorkap terechtgekomen en is hij enkele tientallen meters met het slachtoffer op de motorkap doorgereden. Vervolgens heeft hij (krachtig) geremd, waardoor het slachtoffer op de grond is gevallen en het letsel heeft opgelopen. Door zijn handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij met zijn auto een van de omstanders zou raken, waardoor zwaar lichamelijk letsel zou intreden, en heeft hij die kans aanvaard door voornoemde gedragingen desalniettemin te verrichten. Ad2. Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie waarin verdachte zich bevond niet als zo dreigend aan te merken dat kan worden gezegd dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon of behoefde te bieden. Geen sprake van psychische overmacht.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/669185-15 (Promis)
Datum uitspraak: 7 september 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Diependaal, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. van Vuuren, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 06 september 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 1] van het leven te beroven, met dat opzet:
- als bestuurder van een personenauto met deze personenauto plotseling veel gas heeft gegeven en/of (vervolgens) met hoge en/of aanzienlijke snelheid op en/of in de richting van voornoemde [persoon 1] is (in)gereden, waardoor deze [persoon 1] op (de motorkap van) de auto terecht is gekomen en/of waardoor deze [persoon 1] ter voorkoming van een aanrijding op de motorkap van de auto is gespongen en/of (vervolgens)
- 50 meter, in elk geval een (groot) aantal meter(s), met die auto is doorgereden terwijl die [persoon 1] op (de motorkap van) de auto lag en/of (daarna)
- de auto (met kracht) heeft afgeremd waardoor voornoemde [persoon 1] van de auto is afgevallen en/of op de grond is gevallen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 06 september 2015 te Amsterdam aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een mastoïd fractuur en/of een hemotympanum en/of (als gevolg daarvan) (stucturele) gehoorschade en/of open tube syndroom en/of
- een gescheurde spier in het (linker)dijbeen en/of
- gescheurde kruisbanden in het (linker)knie in elk geval zwaar lichaam letsel heeft toegebracht, door voornoemde [persoon 1] met dat opzet:
- als bestuurder van een personenauto met deze personenauto met hoge en/of aanzienlijke snelheid op en/of in de richting van voornoemde [persoon 1] te rijden, waardoor deze [persoon 1] op (de motorkap van) de auto terecht is gekomen en/of waardoor deze [persoon 1] ter voorkoming van een aanrijding op de motorkap van de auto is gespongen en/of (vervolgens)
- 50 meter, in elk geval een (groot) aantal meter(s), met die auto is doorgereden terwijl die [persoon 1] op (de motorkap van) de auto lag en/of (daarna)
- de auto (met kracht) heeft afgeremd waardoor voornoemde [persoon 1] van de auto af is gevallen en/of op de grond is gevallen;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 06 september 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- als bestuurder van een personenauto met deze personenauto plotseling veel gas heeft gegeven en/of (vervolgens) met hoge en/of aanzienlijke snelheid op en/of in de richting van voornoemde [persoon 1] is (in)gereden, waardoor deze [persoon 1] op (de motorkap van) de auto terecht is gekomen en/of waardoor deze [persoon 1] ter voorkoming van een aanrijding op de motorkap van de auto is gespongen en/of (vervolgens)
- 50 meter, in elk geval een (groot) aantal meter(s), met die auto is doorgereden terwijl die [persoon 1] op (de motorkap van) de auto lag en/of (daarna)
- de auto (met kracht) heeft afgeremd waardoor voornoemde [persoon 1] van de auto is afgevallen en/of op de grond is gevallen.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Feiten en omstandigheden
4.1.1
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
4.1.2
Op 6 september 2015 ontstond in de kantine van korfbalvereniging [naam] in Amsterdam een woordenwisseling tussen verdachte en enkele personen aldaar, in het bijzonder met de [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ). Aanleiding was dat verdachte, die een wedstrijd moest fluiten, te laat kwam. Verdachte voelde zich tijdens en na de confrontatie met deze [persoon 2] bedreigd en was, naar eigen zeggen, in paniek. Verdachte liep naar zijn auto en wilde naar huis. [persoon 2] liep achter hem aan en blokkeerde hem de toegang tot de auto. Toen verdachte uiteindelijk in de auto zat, werd er op het voertuig van verdachte geslagen. Verdachte reed achteruit het parkeervak uit, waarbij hij de auto van aangeefster raakte. Aangeefster liep in de richting van verdachte, die nog in zijn auto zat, om hem hierop aan te spreken. Verdachte reed op dat moment vooruit. Tijdens deze handeling is aangeefster op de motorkap van zijn auto terechtgekomen. Verdachte reed – met aangeefster op de motorkap – nog enkele tientallen meters vooruit. Vervolgens heeft hij met kracht afgeremd, waarbij aangeefster van de auto viel en op de weg terecht kwam, ten gevolge waarvan zij letsel heeft opgelopen.
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het schriftelijk requisitoir – kort en zakelijk weergegeven – gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde. Zij acht het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen. Verdachte heeft – terwijl hij wist dat er een groot aantal mensen in de nabijheid van zijn auto stond – voluit gas gegeven. Door met een auto, vanuit stilstand, hard gas te geven heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij iemand aanreed waardoor zwaar lichamelijk letsel kon ontstaan, aldus de officier van justitie.
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn schriftelijke pleitnota bepleit dat verdachte primair dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Hij voert hiertoe het volgende aan, kort en zakelijk weergegeven. Als aangeefster dicht bij de auto heeft gestaan, zoals zij zelf heeft verklaard, kan de snelheid die verdachte heeft gereden niet gekwalificeerd worden als “hoge of aanzienlijke snelheid”. Verder volgt uit de uitgevoerde ongevalsanalyse, dat verdachte aangeefster niet heeft geschept. Ook is er onvoldoende bewijs dat aangeefster ter voorkoming van een aanrijding op de motorkap moest springen. Het alternatieve scenario is dat aangeefster uit vrije wil op de auto is gaan liggen of gesprongen, hetgeen niet wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Dit leidt ertoe dat verdachte bij gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van het eerste in de tenlastelegging opgenomen gedachtestreepje. Ditzelfde geldt voor het in de tenlastelegging opgenomen tweede gedachtestreepje. Niet valt immers vast te stellen dat verdachte vijftig meter is doorgereden met aangeefster op de motorkap. Onduidelijk is voorts hoe hard verdachte heeft geremd. Er zijn geen remsporen op de weg aangetroffen, waaraan dit af te meten is. Ook het derde gedachtestreepje in de tenlastelegging kan zodoende niet worden bewezen. Voorts is niet gebleken dat verdachte opzet heeft gehad op de dood dan wel het zwaar lichamelijk letsel van aangeefster, noch dat hij de kans hierop bewust heeft aanvaard. Dit wordt bevestigd door de omstandigheid dat verdachte, nadat aangeefster ten val kwam, juist om haar heen is gereden. Ook dit moet tot vrijspraak van het ten laste gelegde leiden.
Subsidiair bepleit de raadsman dat verdachte heeft gehandeld uit overmacht en daarom niet strafbaar is. Meer subsidiair is de raadsman van mening dat ernstig rekening moet worden gehouden met de paniek waardoor verdachte volgens hem was overmand.
4.4
Oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [persoon 1] .
4.4.2
Oordeel ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
4.4.2.1 Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Vast staat dat verdachte in de richting van aangeefster is gereden en dat aangeefster op de motorkap van de auto is terechtgekomen. Vast staat ook dat verdachte heeft geremd, waardoor aangeefster op de grond is terecht gekomen, met letsel als gevolg.
Voorwaardelijk opzet
Verdachte heeft verklaard dat hij in paniek was, naar zijn auto is toegegaan en in zijn auto is gestapt. Op dat moment is er, zoals verdachte zelf ook heeft verklaard, van verschillende kanten op zijn auto geslagen. Hieruit blijkt dat verdachte wist dat er meerdere personen in de directe nabijheid van zijn auto stonden. Toch is hij in die wetenschap achteruit het parkeervak uitgereden en vervolgens vooruit weggereden. Hoewel niet is vast te stellen met welke snelheid verdachte wegreed, is op grond van de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en op grond van de eigen verklaring van verdachte bij de politie dat hij behoorlijk hard/vol gas wegreed, aannemelijk dat verdachte in ieder geval met meer dan geringe snelheid is weggereden. Voorts stelt de rechtbank vast dat het aan verdachte te wijten is dat het slachtoffer op zijn auto is terechtgekomen. Het slachtoffer bevond zich immers voor de auto van verdachte op het moment dat hij met de betreffende, niet geringe snelheid vooruit reed. Verdachte is hierna nog enige tijd doorgereden, met het slachtoffer op de motorkap. Uit het proces-verbaal van 10 september 2015 van de Dienst Regionale Recherche, Forensische opsporing VerkeersOngevallenAnalyse (VOA) blijkt dat de auto van verdachte, zoals de verdediging ook onderschrijft, ongeveer 24 tot 30 meter heeft afgelegd met aangeefster op de motorkap. Vervolgens heeft verdachte op een zodanige manier afgeremd, volgens verdachte zelf en andere getuigen aangeduid als (heel) hard remmen, dat aangeefster hierdoor van de auto is gevallen. Hierdoor heeft aangeefster het letsel opgelopen als vermeld in de letselverklaring, dat door de rechtbank wordt gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij met zijn auto een van de omstanders zou raken, waardoor zwaar lichamelijk letsel zou intreden, en heeft hij die kans aanvaard door voornoemde gedragingen desalniettemin te verrichten.
Alternatief scenario
De raadsman heeft betoogd dat het niet onmogelijk is dat aangeefster (uit kwaadheid) vrijwillig op de motorkap van de auto is gesprongen. De rechtbank overweegt hierover dat uit de verklaringen van diverse getuigen valt op te maken dat verdachte vooruit reed waardoor aangeefster op de motorkap terecht kwam. Een aantal getuigen heeft hierbij verklaard dat hij aangeefster aanreed. Voorts heeft één getuige verklaard dat aangeefster “wel op de motorkap moest springen om niet aangereden te worden”. Geen van de getuigen heeft een verklaring afgelegd die steun biedt aan het door de raadsman aangevoerde alternatieve scenario dat aangeefster vrijwillig op de motorkap van de auto van verdachte is gesprongen of gaan liggen. Het verweer van de raadsman dat het zeer wel mogelijk is dat van dit laatste scenario sprake is geweest, wordt dan ook bij gebrek aan enige steun in de bewijsmiddelen verworpen.
4.4.2.2. Bewijs
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich, op grond van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen en de hieronder vervatte overwegingen, schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit zoals in rubriek 5 weergegeven.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 6 september 2015 te Amsterdam aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
een mastoïd fractuur en een hemotympanum en als gevolg daarvan gehoorschade en open tube syndroom heeft toegebracht, door voornoemde [persoon 1] met dat opzet:
- als bestuurder van een personenauto met deze personenauto in de richting van [persoon 1] te rijden, waardoor deze [persoon 1] op de motorkap van de auto terecht is gekomen en vervolgens
- een groot aantal meters met die auto is doorgereden terwijl die [persoon 1] op de motorkap van de auto lag en daarna
- de auto met kracht heeft afgeremd waardoor voornoemde [persoon 1] van de auto af is gevallen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. Strafbaarheid van verdachte
Overmacht
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu sprake is geweest van (psychische) overmacht. Hiertoe heeft de raadsman betoogd dat verdachte zich in een panieksituatie bevond na de woordenwisseling met [persoon 2] . Hij werd belaagd en voelde zich hierdoor ernstig bedreigd. Verdachte was dusdanig bevangen geraakt door angst dat hij deze conflictsituatie, die hij als onhoudbaar ervoer , trachtte op te heffen door in zijn auto te stappen en weg te rijden. Bij het wegrijden realiseerde hij zich niet direct dat aangeefster op de auto lag. Toen hij zich dit wel realiseerde, remde hij in paniek af, waardoor aangeefster ten val kwam. Het ten laste gelegde kan verdachte derhalve niet in strafrechtelijk zin worden verweten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen (artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht). Deze bepaling vindt ook toepassing in gevallen van psychische dwang voor zover van de verdachte redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij daartegen weerstand bood. Van belang is of de verdachte is overvallen door een zodanig gevoel van machteloosheid, dat van hem in de omstandigheden van het geval, mede gelet op eventuele zorgwekkende gebeurtenissen die aan het gepleegde feit vooraf zijn gegaan, in redelijkheid niet kon worden verwacht dat hij hiertegen weerstand bood en het gepleegde feit naliet. Een ernstige stresssituatie, zoals paniek of (doods)angst, kan daarbij relevant zijn.
Verdachte heeft telkens verklaard zich zeer bedreigd te hebben gevoeld na een conflict met [persoon 2] . Het is evenwel niet aannemelijk geworden dat verdachte tijdens het conflict met [persoon 2] en het daarop volgende moment volkomen door (doods)angst of paniek was overmand, te meer nu niet is gesteld, noch van enig aanknopingspunt is gebleken ter rechtvaardiging van de conclusie, dat verdachte overgevoelig is voor stresssituaties. Integendeel, verdachte zelf heeft dit laatste desgevraagd ter terechtzitting ontkend. Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie waarin verdachte zich op de betreffende middag bevond niet als zo dreigend aan te merken dat kan worden gezegd dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon of behoefde te bieden.
Het dienaangaande verweer van de raadsman, dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu sprake is geweest van psychische overmacht, wordt derhalve verworpen.
8. Motivering van de straffen
8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest. Bij haar eis houdt de officier van justitie rekening met de ernst van het feit evenals met de omstandigheden van het geval, in het bijzonder het letsel dat met het feit aan aangeefster is toegebracht. Tevens houdt zij rekening met de omstandigheid dat blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 1 augustus 2016 is komen vast te staan dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd voor de duur van twee jaren. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde een incident betreft, nu verdachte uit angst heeft gehandeld. Daarbij heeft hij aangevoerd dat verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden die hem zijn opgelegd. Bij de strafoplegging dient rekening te worden gehouden met de impact die het ten laste gelegde op verdachte heeft gehad. Verdachte is zijn sociale leven, dat vrijwel geheel in teken stond van korfbal, grotendeels kwijt. Een ontzegging van de rijbevoegdheid heeft volgens de raadsman geen toegevoegde waarde, nu verdachte ook na het feit heeft deelgenomen aan het verkeer en na het ten laste gelegde niet wederom in een vergelijkbare situatie is terechtgekomen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer door met zijn auto in haar richting te rijden, enkele tientallen meters door te rijden met het slachtoffer op zijn motorkap en vervolgens hard te remmen. Dit is een ernstig feit dat getuigt van grove onachtzaamheid voor haar welzijn. Daarnaast betrekt de rechtbank bij de op te leggen straf dat de gevolgen en de impact die het gepleegde feit op het slachtoffer hebben gehad groot zijn. Het slachtoffer heeft in haar verklaring ter terechtzitting onder meer verteld dat zij regelmatig herbeleeft dat zij liggend op de motorkap de verdachte bleef aankijken en tevergeefs heeft geschreeuwd dat hij moest stoppen. Ook heeft zij verteld over haar letsel en gehoorschade en de invloed daarop voor haar werk en privéleven.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbank volgt, hanteren voor een soortgelijk feit normaliter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet, net als de officier van justitie, in de concrete feiten en omstandigheden waaronder het feit in dit geval is gepleegd, evenals in de omstandigheid dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, aanleiding van dit oriëntatiepunt af te wijken en een voorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met een taakstraf aan verdachte op te leggen.
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid passend noch geboden is. In de onderhavige zaak lag het zwaartepunt niet op overtreding van de verkeersregels maar op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bovendien treft de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen aan die erop duiden dat de ontzegging van de rijbevoegdheid in het kader van de verkeersveiligheid noodzakelijk zou zijn. Hierbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat verdachte voorafgaand aan het gepleegde feit nimmer veroordeeld is voor overtreding van de Wegenverkeerswet, terwijl evenmin is gebleken dat verdachte zich na het bewezen verklaarde feit – dat zich bijna een jaar geleden heeft afgespeeld – schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de verkeersregels.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, , 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 (zegge: tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. J. Piena en L.R. Wisse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven en K. Jit, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 september 2016.