Artikel 72 van de ALIB '92 bepaalt dat voor de beslechting van geschillen exclusief bevoegd is de Raad van Arbitrage voor metaalnijverheid en -handel.
HR, 02-12-2011, nr. 10/01596
ECLI:NL:HR:2011:BT6684
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
02-12-2011
- Zaaknummer
10/01596
- Conclusie
Mr. M.H. Wissink
- LJN
BT6684
- Roepnaam
Linthorst Installatiebedrijf/Echoput Beheer
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT6684, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 02‑12‑2011; (Cassatie)
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHSHE:2013:4778
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT6684
ECLI:NL:PHR:2011:BT6684, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT6684
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑03‑2010
- Vindplaatsen
TBR 2012/96
Uitspraak 02‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Overeenkomstenrecht. Toepasselijkheid algemene voorwaarden, waarnaar tijdens uitvoerige onderhandelingen tussen professionele partijen in offertes is verwezen en die bij eerdere offertes zijn bijgesloten zonder dat daarop door de wederpartij afwijzend is gereageerd.
2 december 2011
Eerste Kamer
Nr. 10/01596
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
1. ECHOPUT BEHEER B.V.,
2. RESTAURANT "DE ECHOPUT" B.V.,
beide gevestigd te Hoog Soeren,
gemeente Apeldoorn,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. E.H. van Staden ten Brink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Echoput c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 90684/HA ZA 08-32 van de rechtbank Zutphen van 24 december 2008 en 28 januari 2009;
b. het arrest in de zaak 200.028.409 van het gerechtshof te Arnhem van 22 december 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht. Bij beslissing van 1 april 2010 heeft het hof voorts bepaald dat tussentijds beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen zijn (tussen)arrest van 22 december 2009.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 22 december 2009 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Echoput c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep en hun standpunt schriftelijk toegelicht.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 14 oktober 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In oktober 2005 hebben Echoput c.s. en [eiseres] een overeenkomst gesloten waarbij partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] de werktuigbouwkundige installatie zou verrichten voor het door Echoput c.s. te realiseren restaurant en hotel.
(ii) In de aanloop naar het sluiten van deze overeenkomst is door [eiseres] een aantal offertes uitgebracht. Een van deze offertes is de offerte van 12 april 2005. In deze offerte is vermeld: "Op deze aanbieding zijn de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende bedrijven (ALIB '92) van toepassing". In de ALIB '92 is in art. 72 bepaald dat elk geschil tussen installateur en opdrachtgever met uitsluiting van de gewone rechter zal worden beslist door de Raad van Arbitrage voor de metaalnijverheid- en handel. Na het uitbrengen van deze offerte heeft tussen partijen nog een aantal besprekingen plaatsgevonden.
(iii) Op 7 oktober 2005 heeft [eiseres] aan Echoput c.s. een 'opdrachtbevestiging' doen toekomen, waarop is vermeld: "Hierbij doen wij u een opdrachtbevestiging toekomen voor het leveren, monteren en bedrijfsklaar opleveren van de werktuigbouwkundige installatie betreffende bovengenoemd project, een en ander volgens onze offerte no. 04.1610/D d.d. 12 april 2005 en uw gesprek met [eiseres] van 12 mei 2005".
(iv) Op 26 oktober 2005 is de onder (iii) bedoelde opdrachtbevestiging tussen [betrokkene 1] van [eiseres] en [betrokkene 2] van Echoput c.s. besproken. Een kopie van het stuk is vervolgens namens Echoput c.s. ondertekend. [Eiseres] heeft de overeengekomen werkzaamheden uitgevoerd.
(v) In de nacht van 4 op 5 december 2006 is een lekkage ontstaan in de hoofdwaterleiding van de derde verdieping van het hotel/restaurantgebouw. Als gevolg van deze lekkage is in korte tijd een grote hoeveelheid water door het gehele gebouw gestroomd. Echoput c.s. hebben bij brief van 23 januari 2007 [eiseres] aansprakelijk gesteld voor de geleden schade.
3.2.1 Echoput c.s. hebben [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank en, kort gezegd, betaling gevorderd van de door hen als gevolg van de lekkage geleden schade. [Eiseres] heeft bij incident gevorderd Echoput c.s. niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering met een beroep op het arbitraal beding in de ALIB '92.
3.2.2 In haar vonnis in het incident heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat tussen partijen een overeenkomst tot arbitrage is gesloten. Zij heeft zich dan ook bevoegd geacht van het geschil kennis te nemen en zij heeft de incidentele vordering afgewezen.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat van dit tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld.
3.3 Op het door [eiseres] ingestelde hoger beroep heeft het hof het tussenvonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft nadien bepaald dat tussentijds beroep in cassatie kan worden ingesteld.
3.4.1 Het hof diende, naar het heeft overwogen in rov. 4.3, de vraag te beantwoorden of [eiseres] in de gegeven omstandigheden uit de verklaringen of gedragingen van Echoput c.s. redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat Echoput c.s. de toepasselijkheid van de ALIB '92 hebben aanvaard.
Bij pleidooi in hoger beroep is daartoe door [eiseres] gesteld dat partijen op 12 mei 2005 mondeling overeenstemming hebben bereikt op basis van de offerte van 12 april 2005, waarin naar de ALIB '92 werd verwezen. Daarover heeft het hof in rov. 4.5 geoordeeld.
Daarnaast heeft [eiseres] aangevoerd dat door aanvaarding van de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005, waarin is verwezen naar de offerte van 12 april 2005, met Echoput c.s. overeenstemming is bereikt over de gelding van het in de ALIB '92 opgenomen arbitraal beding. Daarover heeft het hof in rov. 4.7 geoordeeld.
3.4.2 Het hof heeft de bij pleidooi door [eiseres] ingenomen, door Echoput c.s. betwiste, stelling dat partijen op 12 mei 2005 mondeling overeenstemming hadden bereikt op basis van de offerte van 12 april 2005 opgevat als een nieuwe grief en geoordeeld dat daarvoor in dit stadium van het geding geen plaats meer is (rov. 4.5, eerste volzin).
Het hof heeft in rov. 4.5 vervolgens - ten overvloede - overwogen, kort gezegd, dat de stelling dat op 12 mei 2005 mondeling overeenstemming bestond over de op basis van de offerte van 12 april 2005 aan [eiseres] te verlenen opdracht - en dus over toepasselijkheid van de ALIB '92 - moet worden verworpen. Dat oordeel heeft het hof gebaseerd, samengevat weergegeven, op het volgende. Naar van de zijde van Echoput c.s. is verklaard, bestond bij de bespreking met [eiseres] op 15 juni 2005 geen overeenstemming, maar werd deze bespreking juist gevoerd omdat bij Echoput c.s. onvrede bestond over de gang van zaken, nu de gewijzigde bouwvergunning niet tot een aanpassing van de prijs van het door [eiseres] geoffreerde had geleid. Ook uit het verslag van het op 12 juni 2005 gehouden bouwteamoverleg, waarin is vermeld dat men contractueel met [eiseres] in grote lijnen rond was, kan de door [eiseres] gestelde (definitieve) wils-overeenstemming nog niet worden afgeleid, ook al omdat partijen daarna zijn blijven dooronderhandelen (waarbij het hof verwijst naar rov. 4.7). Van enige betaling aan [eiseres] vóór ondertekening van de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 is niet gebleken. Ook een e-mail van 1 juni 2005 van de zijde van Echoput c.s. wijst nog niet erop dat tussen partijen voordien reeds definitief een overeenkomst was tot stand gekomen. Dat, zoals [eiseres] stelt, [eiseres] eind juni 2005 reeds een aanvang zou hebben gemaakt met werkzaamheden, maakt nog niet dat tussen partijen overeenstemming bestond over de opdracht en (in het bijzonder) de voorwaarden waaronder die zou worden uitgevoerd.
3.4.3 Het hof heeft eveneens de stelling van [eiseres] verworpen dat door aanvaarding van de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 met Echoput c.s. overeenstemming is bereikt over de gelding van het arbitraal beding. Daartoe heeft het hof in rov. 4.7 het volgende, samengevat weergegeven, overwogen.
Het als 'opdrachtbevestiging' aangeduide stuk van 7 oktober 2005 moet als een nieuwe offerte worden aangemerkt, die vervolgens, pas nadat daarop diverse wijzigingen waren aangebracht, door Echoput c.s. is aanvaard.
[Eiseres] mocht in de gegeven omstandigheden aan de aanvaarding van dit stuk niet het vertrouwen ontlenen dat door Echoput c.s. ook de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden was aanvaard. De opdrachtbevestiging zelf bevat geen verwijzing naar algemene voorwaarden, maar slechts een verwijzing naar de offerte van 12 april 2005. Er moet van worden uitgegaan dat bij de besprekingen op 12 mei 2005 en 26 oktober 2005 over de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden niet is gesproken. De enkele verwijzing naar de offerte van 12 april 2005 vestigt de aandacht niet op de in die offerte opgenomen verwijzing naar de algemene voorwaarden. De 'opdrachtbevestiging' van 7 oktober 2005 belichaamt de gehele overeenkomst, op welk stuk door Echoput c.s. op 26 oktober 2005 bovendien nog diverse wijzigingen zijn aangebracht voordat deze door Echoput c.s. werd aanvaard en ondertekend. Onder deze omstandigheden mocht [eiseres] uit die ondertekening in de gegeven omstandigheden dan ook redelijkerwijs niet begrijpen dat Echoput c.s. daarmee tevens de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden en het daarin opgenomen arbitragebeding hebben aanvaard.
Gelet op de omstandigheden dat de offerte van 7 oktober 2005 geen verwijzing naar de algemene voorwaarden bevat en toepasselijkheid van die voorwaarden tussen partijen ook niet ter sprake is gebracht, mocht [eiseres] uit de enkele bijsluiting van die algemene voorwaarden redelijkerwijze nog niet begrijpen dat Echoput c.s. de toepasselijkheid van die voorwaarden heeft willen aanvaarden. Het aanbod van [eiseres] om te bewijzen dat deze voorwaarden bij het stuk van 7 oktober 2005 waren gevoegd en op 26 oktober 2005 weer met de opdrachtbevestiging zijn geretourneerd en dat ook bij de eerdere offertes steeds algemene voorwaarden waren bijgesloten, is derhalve niet terzake dienend, zodat daaraan wordt voorbijgegaan.
3.5 De onderdelen 2-2.3 bestrijden met rechts- en motiveringsklachten het oordeel van het hof in rov. 4.5 dat niet is komen vast te staan dat partijen op 12 mei 2005 mondeling overeenstemming hebben bereikt op basis van de offerte van 12 april 2005. Voor zover de klachten al feitelijke grondslag vinden in het bestreden arrest en in de gedingstukken, richten zij zich tegen oordelen die geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en die zozeer zijn verweven met feitelijke waarderingen dat zij in cassatie verder niet op hun juistheid kunnen worden beoordeeld en dus in zoverre voor rekening van het hof moeten worden gelaten. Voor het overige biedt de aangevallen motivering voldoende inzicht in de gedachtegang van het hof en bevat zij geen elementen die in het licht van het debat van partijen zouden meebrengen dat die gedachtegang onbegrijpelijk zou zijn of nadere motivering zou behoeven om de genoemde beslissing te kunnen dragen. De onderdelen falen. Dat brengt mee dat de onderdelen 1-1.2 bij gebrek aan belang eveneens falen.
3.6.1 Onderdeel 3 komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen het oordeel van het hof in rov. 4.7.
3.6.2 De onderdelen 3.1-3.1.4 bestrijden het oordeel dat de 'opdrachtbevestiging' van 7 oktober 2005 als een nieuwe offerte moet worden aangemerkt als onjuist of onvoldoende gemotiveerd. De onderdelen kunnen niet tot cassatie leiden. Het hof heeft, anders dan de onderdelen veronderstellen, niet geoordeeld dat de offerte van 12 april 2005 is vervallen en dat daarom de 'opdrachtbevestiging' van 7 oktober 2005 een offerte is, maar geoordeeld dat partijen op basis van de offerte van 12 april 2005 nog geen overeenstemming hadden bereikt en dat in de 'opdrachtbevestiging' de gehele overeenkomst is neergelegd zoals deze op grond van het tussen partijen verhandelde is komen te luiden. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk.
3.6.3 Onderdeel 3.2.2 behelst de klacht dat het oordeel van het hof dat [eiseres] aan de aanvaarding van de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 door Echoput c.s. niet het vertrouwen mocht ontlenen dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden was aanvaard, onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd in het licht van de door [eiseres] in hoger beroep aangevoerde, in het onderdeel opgesomde, omstandigheden. Tot die gestelde omstandigheden behoren onder meer dat:
- in alle vijf door [eiseres] uitgebrachte, op elkaar aansluitende offertes is verwezen naar de ALIB '92;
- Echoput c.s. nooit hebben geprotesteerd tegen de toepasselijkheid van die voorwaarden, noch de toepasselijkheid expliciet hebben afgewezen, noch eigen voorwaarden van toepassing hebben verklaard;
- Echoput c.s. bekend moeten worden geacht met het fenomeen algemene voorwaarden, en
- in de namens Echoput c.s. ondertekende opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 verwezen wordt naar de offerte van 12 april 2005 èn naar de nadien gemaakte nadere afspraken, waarbij niet valt in te zien waarom deze laatste wel als bindend zouden worden beschouwd en de overige inhoud van de offerte niet.
In onderdeel 3.2.3 wordt geklaagd dat het oordeel van het hof dat de enkele bijsluiting van de algemene voorwaarden bij de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 bij [eiseres] niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen wekken dat Echoput c.s. de toepasselijkheid van de ALIB '92 hebben aanvaard, onbegrijpelijk is.
Daartoe wordt aangevoerd dat het hof bij zijn oordeel over de betekenis van de bijsluiting had moeten betrekken hetgeen daaraan is voorafgegaan, zoals de omstandigheden dat op alle door [eiseres] uitgebrachte offertes de ALIB '92 van toepassing zijn verklaard en dat daartegen door Echoput c.s. nooit is geprotesteerd.
3.6.4 De onderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij slagen. Bij de in cassatie tot uitgangspunt te nemen feitelijke gang van zaken als hiervoor in 3.1 geschetst, kunnen de in de onderdelen aangevoerde omstandigheden, indien deze juist worden bevonden, meebrengen dat [eiseres] erop mocht vertrouwen dat de ALIB '92 door Echoput c.s. waren aanvaard.
Daarbij wordt in het bijzonder in aanmerking genomen dat, wanneer tijdens de uitvoerige onderhandelingen tussen deze professionele partijen door [eiseres] in haar offertes steeds is verwezen naar haar algemene voorwaarden en door haar bij de offerte van 7 oktober 2005 (en bij eerdere offertes) de algemene voorwaarden zijn bijgesloten, zonder dat Echoput c.s. op een en ander afwijzend hebben gereageerd, zulks in de gegeven omstandigheden kan betekenen dat [eiseres] erop mocht vertrouwen dat de algemene voorwaarden door Echoput c.s. zijn geaccepteerd. Het hof heeft in het licht daarvan hetzij onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang, hetzij, anders dan het had behoren te doen, niet al de door [eiseres] aangevoerde omstandigheden in hun onderlinge samenhang kenbaar bij zijn oordeel betrokken. Daarom is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
3.7 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeven de overige klachten van onderdeel 3 geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 22 december 2009;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Echoput c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 474,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 2 december 2011.
Conclusie 30‑09‑2011
Mr. M.H. Wissink
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Eiseres]
tegen
- 1.
Echoput Beheer B.V.
- 2.
Restaurant ‘De Echoput’ B.V.
(hierna gezamenlijk: Echoput c.s.)
1. Inleiding
1.1
In deze zaak gaat het om de vraag of tussen partijen de toepasselijkheid is overeengekomen van de door [eiseres] gehanteerde algemene voorwaarden, te weten de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven (ALIB '92), en de burgerlijke rechter daarom onbevoegd is ingevolge het arbitraal beding in die voorwaarden.1.
1.2
Rechtbank en hof hebben de volgende feiten vastgesteld:2.
- (i)
In oktober 2005 hebben Echoput c.s. en [eiseres] een overeenkomst gesloten waarbij partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] de werktuigbouwkundige installatie zou verrichten voor het door Echoput c.s. te realiseren restaurant en hotel.
- (ii)
In de aanloop naar het sluiten van deze overeenkomst is door [eiseres] een aantal offertes uitgebracht. Een van deze offertes is de offerte van 12 april 2005. In deze offerte is op pagina 8 vermeld: ‘Op deze aanbieding zijn de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende bedrijven (ALIB '92) van toepassing’. Na het uitbrengen van deze offerte heeft tussen partijen nog een aantal besprekingen plaatsgevonden.
- (iii)
In de nacht van 4 op 5 december 2006 is een lekkage ontstaan in de hoofdwaterleiding van de derde verdieping van het hotel/restaurantgebouw. Als gevolg van deze lekkage is in korte tijd een grote hoeveelheid water door het gehele gebouw gestroomd. Echoput c.s. hebben bij schrijven van 23 januari 2007 [eiseres] aansprakelijk gesteld voor de geleden schade.3.
1.3
Zoals hierna bij de bespreking van het middel zal blijken, zijn er meer feiten en omstandigheden waarvan het hof is uitgegaan bij zijn beoordeling van de vraag of de ALIB tussen partijen zijn overeengekomen. In het bijzonder wijs ik op rov. 4.1 van het hof, waaruit blijkt:
- (iv)
Op 7 oktober 2005 heeft [eiseres] aan Echoput c.s. een opdrachtbevestiging doen toekomen, waarop is vermeld: ‘Hierbij doen wij u een opdrachtbevestiging toekomen voor het leveren, monteren en bedrijfsklaar opleveren van de werktuigbouwkundige installatie betreffende bovengenoemd project, een en ander volgens onze offerte no. 04.1610/D d.d. 12 april 2005 en uw gesprek met [eiseres] van 12 mei 2005’.
- (v)
Op 26 oktober 2005 is dit stuk tussen [betrokkene 1] van [eiseres] en [betrokkene 2] van Echoput c.s. besproken. Een kopie van het stuk is vervolgens namens Echoput c.s. ondertekend.
1.4
Bij inleidende dagvaarding van 3 december 2007 hebben Echoput c.s. [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank Zutphen en (kortweg) betaling gevorderd van de door hen geleden schade. [Eiseres] heeft bij incident gevorderd Echoput c.s. niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering met een beroep op het arbitraal beding in de ALIB.
1.5
In haar vonnis in het incident van 24 december 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat tussen partijen een overeenkomst tot arbitrage is gesloten. Zij heeft zich dan ook bevoegd geacht van het geschil kennis te nemen en de incidentele vordering afgewezen.4. Na bij vonnis van 14 januari 2009 een comparitie van partijen te hebben bevolen, heeft de rechtbank in haar vonnis van 28 januari 2009 bepaald dat tegen het tussenvonnis van 24 december 2008 hoger beroep kan worden ingesteld.
1.6
[Eiseres] is in beroep gekomen van het vonnis van 24 december 2008 bij het hof Arnhem. Echoput c.s. hebben het beroep weersproken. In zijn arrest van 22 december 2009 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
1.7
Binnen de in artikel 402 Rv genoemde termijn van drie maanden heeft [eiseres] bij brief van 18 maart 2010 van mr. Werker aan het hof Arnhem verzocht tussentijds cassatieberoep van zijn arrest open te stellen en heeft [eiseres] bij dagvaarding van 18 maart 2010 cassatieberoep ingesteld tegen dat arrest.5. Het hof heeft in zijn beslissing van 1 april 2010 bepaald dat tussentijds beroep in cassatie kan worden ingesteld.
1.8
[eiseres] heeft aldus tijdig beroep in cassatie ingesteld. Echoput c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping en hun standpunt schriftelijk toegelicht, waarna [eiseres] heeft gerepliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
[Eiseres] heeft in hoger beroep twee stellingen aangevoerd om te betogen dat de ALIB zijn overeengekomen:
- —
partijen hebben op 12 mei 2005 mondeling overeenstemming bereikt op basis van de offerte van 12 april 2005 waarin naar de ALIB wordt verwezen (rov. 4.4); en
- —
door aanvaarding van de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 is overeenstemming bereikt over de gelding van de ALIB (rov. 4.6).
2.2
Het hof heeft de als eerste genoemde stelling
- (a)
als een tardieve grief opgevat en
- (b)
haar ten overvloede beoordeeld en verworpen (rov. 4.5).
Klacht 1 van het middel keert zich tegen het oordeel onder (a), klacht 2 tegen het oordeel onder (b). Beide klachten dienen in enig opzicht te slagen, wil de verwerping door het hof van [eiseres]s eerste stelling in cassatie met succes kunnen worden aangetast.
2.3
Het hof heeft de als tweede genoemde stelling in rov. 4.7 verworpen. Daarop ziet klacht 3.
Klacht 1: nieuwe grief?
2.4
In rov. 4.5 (eerste volzin) heeft het hof geoordeeld dat de eerst bij pleidooi aangevoerde stelling, dat op 12 mei 2005 mondeling overeenstemming is bereikt, een nieuwe grief is waarvoor in dit stadium van het geding geen plaats meer is. Hiertegen richt zich onderdeel 1.1 met de stelling, kort gezegd, dat niet sprake is van een nieuwe grief maar van een uitwerking van de Grieven I en II van de Memorie van Grieven van [eiseres].
2.5
Ik stel voorop dat volgens vaste rechtspraak als grieven worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel brengt mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven, dan wel (in het geval van een incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd (de ‘in beginsel strakke regel’).6. De vraag of sprake is van een nieuwe grief is een kwestie van uitleg en kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden getoetst.7.
2.6.1
De twee grieven in de MvG van [eiseres] zijn algemeen geformuleerd. Grief I richtte zich tegen de rov. 5.1–5.4 van het vonnis van 28 december 2009, grief II tegen rov. 5.5. Uit de toelichting op de grieven blijkt dat zij zien op de betekenis van de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 en de daarin genoemde offerte van 12 april 2005.8. Dat was het punt dat bij de rechtbank speelde (zie rov. 5.4). Onderdeel 1.1 (vierde volzin) geeft dit terecht aan. Het hof heeft in het licht hiervan kunnen oordelen dat de bij pleidooi betrokken stelling over de mondeling overeenstemming op 12 mei 2005 een nieuwe grief betrof en niet nadere een uitwerking van een reeds eerder bij MvG ingenomen stelling die onder het bereik van de hoofdgrief valt, zoals het onderdeel bepleit.9.
2.6.2
Het onderdeel wijst er nog op, dat [eiseres] in haar MvG heeft gesteld dat het stuk van 7 oktober 2005 een opdrachtbevestiging inhield, welke stelling de mogelijkheid openliet dat de feitelijke overeenstemming op een eerdere datum dan in oktober 2005 tot stand was gekomen. Dit argument doet niet af aan het oordeel van het hof. Het hof hoefde de door het onderdeel bepleite strekking namelijk niet toe te kennen aan de in het middel genoemde vindplaatsen in de MvG (nrs. 14, 38 en 39); nr. 14 vermeldt slechts dat op basis van de offerte van 12 april 2005 gesprekken hebben plaatsgevonden op 12 mei en 7 juli 2005, terwijl het gestelde in nrs. 38–39 in de sleutel staat van de opdrachtbevestiging. Bovendien heeft het hof — naar door onderdeel 3.1 m.i. vergeefs wordt bestreden — de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 in rov. 4.7 aangemerkt als een ‘offerte’.
De omstandigheid dat een bij pleidooi ingenomen stelling niet strijdig is met de MvG, brengt voorts niet met zich dat de stelling geen nieuwe grief kan zijn. Daarom is het oordeel, anders dan onderdeel 1.1 (derde volzin) betoogt, ook niet innerlijk tegenstrijdig. Onderdeel 1.1 faalt daarom.
2.7
De laatste volzin van onderdeel 1.1 is nog niet besproken. Hierin betoogt het middel, dat klacht 1 (maar m.i. gaat dat ook op voor klacht 2) niet reeds afstuit op het feit dat grieven I en II geen melding maken van rov. 2.1 van het vonnis van 24 december 2004, waarin de rechtbank als feit vaststelt dat Echoput c.s. en [eiseres] in oktober 2005 een overeenkomst hebben gesloten.
Klachten 1 en 2 stuiten hier naar mijn mening inderdaad niet op af, (niet om de in het onderdeel genoemde reden, maar) omdat naar het kennelijke oordeel van het hof de bij pleidooi voortgebrachte nieuwe grief deze vaststelling in zoverre alsnog bestreed, dat eerder reeds mondelinge overeenstemming over de toepasselijkheid van de ALIB bestond. Rov. 3, gelezen in verbinding met rov. 4.5 (eerste volzin), staat daaraan niet in de weg. Het hof heeft kennelijk de twee grieven in de MvG zo opgevat, dat [eiseres] niet bestreed dat partijen in oktober een overeenkomst hebben gesloten, maar wel dat daarbij de ALIB niet zouden zijn overeengekomen. Dit past in de lijn van het debat in eerste aanleg, waarin [eiseres] zich beriep op de gebeurtenissen in oktober 2005.10. Bij pleidooi in hoger beroep heeft [eiseres] de nadruk gelegd op de gebeurtenissen in mei 2005.11.
2.8
Onderdeel 1.2 klaagt dat, wanneer wel sprake is van een nieuwe grief, 's hofs oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onvoldoende is gemotiveerd. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 11 november 2009 hebben Echoput c.s. verweer gevoerd tegen de (door het hof als nieuwe grief geduide) stelling. In het proces-verbaal (pag. 5, bovenaan; A-G) is vermeld dat mr. Hampe, de advocaat van Echoput c.s., heeft verklaard: ‘(…) Op pagina 3 van de pleitnota van mr. Werker wordt gesteld dat er sprake is van een mondelinge opdracht om overeenkomstig de offerte van 12 april 2005 verder te gaan. Dit is onjuist. Er was duidelijk geen sprake van overeenstemming.’ Het oordeel van het hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting indien het hof heeft miskend dat hiermee ondubbelzinnig is toegestemd in de nieuwe grief. Indien het hof zulks niet heeft miskend, doch heeft geoordeeld dat de betreffende uitlatingen van de advocaat van Echoput c.s. tijdens het pleidooi niet zijn aan te merken als het voeren van verweer zonder voorbehoud tegen de nieuwe grief, dan is 's hofs oordeel zonder nadere motivering, onbegrijpelijk, aldus het onderdeel.
2.9
Een van de door de Hoge Raad aanvaarde uitzonderingen op de ‘in beginsel strakke regel’ is dat de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de desbetreffende grief alsnog in de rechtsstrijd wordt betrokken.12. Van ondubbelzinnige toestemming is bijvoorbeeld sprake indien de geïntimeerde inhoudelijk op de nieuwe grief ingaat zonder bezwaar te maken tegen het tijdstip waarop deze was opgeworpen.13.
2.10
Dat het hof de toepasselijke rechtsregels zou hebben miskend, ligt niet voor de hand nu het hof in rov. 4.5 (eerste volzin) verwijst naar de rechtspraak van Uw Raad hierover. Ik neem daarom aan, dat volgens het hof dat de bovenbedoelde uitzonderingssituatie zich niet heeft voorgedaan. Dat oordeel lijkt mij echter zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
Tegen het tijdstip van het opwerpen van deze grief is geen bezwaar gemaakt, althans (zo voeg ik toe) daarvan moet in cassatie worden uitgegaan.14.
Het verweer van Echoput c.s. bestond blijkens het p.-v. uit de betwisting van de gestelde overeenstemming in mei 2005, die hierboven bij 2.8 is aangehaald. Op zichzelf beschouwd is dat een vorm van inhoudelijk reageren, zij het een magere zodat men daarover wellicht nog enige twijfel kan hebben. Uit het vervolg van rov. 4.5 (de derde volzin) blijkt echter dat er van de zijde van Echoput c.s. ter zitting reeds meer over deze kwestie was gezegd.15. Nu er ter zitting reeds enig debat was geweest over de betekenis van de bespreking van 12 mei 2005, ligt het voor de hand aan te nemen dat met de opmerking van mr. Hampe inhoudelijk is gereageerd op de nieuwe grief. Dan ligt het ook voor de hand daarin te lezen, dat Echoput c.s. er ondubbelzinnig in heeft toegestemd dat de desbetreffende grief alsnog in de rechtsstrijd wordt betrokken. Het andersluidende oordeel van het hof, behoefde m.i. dan ook nadere motivering.
Zoals bij 2.2 werd opgemerkt, leidt het slagen van onderdeel 1.2 echter nog niet tot vernietiging van het arrest.
Klachten 2 en 3: wilsovereenstemming?
2.11
Klacht 2 richt zich tegen het oordeel in rov. 4.5, dat er op 12 mei 2005 geen wilsovereenstemming is bereikt op basis van de offerte van 12 april 2005 (en dus ook niet over de toepasselijkheid van de ALIB). Klacht 3 richt zich tegen het oordeel in rov. 4.7, waarin het hof de stelling verwerpt dat door aanvaarding van de ‘opdrachtbevestiging’ van 7 oktober 2005 wilsovereenstemming over de toepasselijkheid van de ALIB is bereikt. Beide vragen lopen enigszins in elkaar over.16. Het lijkt daarom nuttig voorop te stellen hoe het hof mijns inziens over beide kwesties heeft geoordeeld en in dat licht deze klachten te bespreken.
2.12
Cruciaal voor de beoordeling van deze zaak is, hoe wordt aangekeken tegen de gebeurtenissen tot en met het moment waarop, op 26 oktober 2005, door Echoput c.s. het dan voorliggende stuk wordt aanvaard. Door [eiseres] zijn verschillende offertes aangeboden (de laatste op 12 april 2005) en nadien twee ‘opdrachtbevestigingen’ (zo door haar genoemd) op 15 juni 2006 en 7 oktober 2005. In deze periode hebben verschillende gesprekken plaatsgevonden tussen partijen over deze stukken (op 12 mei 2005, 7 juli 2005 en 26 oktober 2005), en is een begin gemaakt met de uitvoering van het werk (waarbij naast [eiseres] nog twee nevenaannemers betrokken waren).17.
2.13
Denkbaar is dat partijen in een dergelijk onderhandelingstraject al overeenstemming bereiken over bepaalde punten, nog vóórdat zij het eens zijn over alle aspecten van de overeenkomst, en dat hetgeen waarover zij het eens zijn kan worden gekwalificeerd als een hen bindende (romp)overeenkomst. (Overigens is ook denkbaar dat partijen onderhandelen op basis van het uitgangspunt dat zij pas gebonden zijn als door hen ook over de laatste details overeenstemming is bereikt).
2.14
Het hof moest echter de specifieke vraag beantwoorden of ([eiseres] erop mocht vertrouwen dat) de toepasselijkheid van ALIB was overeengekomen (zie rov. 4.3). Met het oog dáárop heeft het onderzocht of overeenstemming was bereikt over (niet zozeer het feit dat [eiseres] de werktuigbouwkundige werkzaamheden zou uitvoeren, maar over) de voorwaarden waaronder [eiseres] zou werken. De beantwoording van deze vraag kent een hoog feitelijk gehalte en leent zich daarmee slechts voor een beperkte toetsing in cassatie.
2.15
Het hof heeft zich in rov. 4.4 en 4.5 daarom niet begeven in een onderzoek naar de vraag of partijen op 12 mei 2005 mondeling al enige binding (zoals in de vorm van een rompovereenkomst) hadden bereikt. Het hof heeft onderzocht of op 12 april 2005 overeenstemming bestond over ‘(in het bijzonder) de voorwaarden’ dat wil zeggen ‘over de op basis van de offerte van 12 april 2004 [bedoeld zal zijn 2005; A-G] aan [eiseres] te verlenen opdracht’ (zie rov. 4.5, laatste en voorlaatste volzin). Het hof beantwoordt die vraag ontkennend.
In dit licht moet ook worden bezien de overweging in rov. 4.5 (vierde volzin) over het verslag van het bouwteamoverleg op 12 juni [bedoeld zal zijn juli; A-G] 2005. Uit de omstandigheid dat daarin staat, dat ‘men contractueel met [eiseres] in grote lijnen rond was’, kan volgens het hof ‘de door [eiseres] gestelde (definitieve) wilsovereenstemming nog niet worden afgeleid (…).’ Hetzelfde gaat op voor de overweging in rov. 4.5 (zesde volzin) over de e-mail van 1 juli van [betrokkene 2]. Die wijst er volgens het hof nog niet op dat tussen partijen ‘voordien reeds definitief een overeenkomst tot stand was gekomen.’ Met de woorden ‘definitieve wilsovereenstemming’ of ‘definitieve overeenkomst’ doelt het hof in rov. 4.5 naar mijn mening steeds op overeenstemming over de voorwaarden zoals omschreven in de offerte van 12 april 2004, dus op de toepasselijkheid van de ALIB.
2.16
Op 26 oktober 2005 hebben partijen wel overeenstemming bereikt, zo blijkt uit rov. 4.7. Het stuk van 7 oktober 2005 kwalificeert het hof in rov. 4.7 (tweede volzin) als een ‘offerte’.18. Deze kwalificatie berust naar mijn mening op het oordeel, dat partijen het kennelijk nog niet eens waren op basis van de inhoud van het stuk zelf.
De overeenstemming werd immers bereikt op basis van het stuk van 7 oktober ‘pas nadat daarop diverse wijzigingen (…) waren aangebracht’ op 26 oktober 2005 (zie rov. 4.7, tweede en tiende volzin). Het stuk met wijzigingen is op 26 oktober 2005 door Echoput c.s. aanvaard. Uitgedrukt in de termen die het hof bezigt in rov. 4.5, waren volgens het hof partijen het toen eens over ‘(in het bijzonder) de voorwaarden’ respectievelijk was toen ‘definitief een overeenkomst tot stand (…) gekomen’.
2.17
Tegen deze achtergrond geeft het hof een ontkennend antwoord op de vraag of ([eiseres] er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat) de op 26 oktober 2005 bereikte overeenstemming, tevens omvat overeenstemming over de toepasselijkheid van de ALIB. Het hof geeft de volgende redenen.
- (i)
Er is, naar het hof aanneemt, op 12 mei en 26 oktober 2005 niet over de toepasselijkheid van de voorwaarden gesproken (rov. 4.7, zesde t/m achtste volzin).
- (ii)
Het stuk van 7 oktober 2005 bevat geen verwijzing naar de ALIB (rov. 4.7, vijfde volzin). Het stuk verwijst naar de offerte van 12 april 2005, welke op haar beurt verwees naar de ALIB. Volgens het hof vestigt de enkele verwijzing (dat is: in het stuk van 7 oktober) naar de offerte van 12 april 2005 (het hof schrijft abusievelijk 2004) de aandacht niet op de in die offerte opgenomen verwijzing naar de ALIB (rov. 4.7, negende volzin).
- (iii)
Het (gewijzigde) stuk van 7 oktober 2005 ‘belichaamt de gehele overeenkomst’ (rov. 4.7, tiende volzin).19. Hiermee zegt het hof volgens mij, dat al hetgeen dat tot dan toe tussen partijen aan de orde was gesteld in het stuk tot uitdrukking werd gebracht. Daarom zou, zo begrijp ik, van eventuele overeenstemming over de toepasselijkheid van de ALIB hebben moeten blijken, hetzij in het stuk van 7 oktober 2005, hetzij in de bespreking daarvan op 26 oktober 2005.
- (iv)
[eiseres] mocht uit de enkele bijsluiting van de algemene voorwaarden redelijkerwijze nog niet begrijpen dat Echoput c.s. de toepasselijkheid van die voorwaarden heeft willen aanvaarden. Het hof verwijst hiertoe naar de omstandigheden dat het stuk van 7 oktober 2005 geen verwijzing naar de voorwaarden bevat en de toepasselijkheid van die voorwaarden tussen partijen ook niet ter sprake is gebracht.
2.18
Ten slotte passeert het hof als niet ter zake dienend het aanbod van [eiseres] om te bewijzen dat de ALIB bij het stuk van 7 oktober waren gevoegd, op 26 oktober weer aan [betrokkene 1] met de opdrachtbevestiging zijn geretourneerd en dat ook bij de eerdere offertes steeds algemene voorwaarden waren bijgesloten.
2.19
Ik bespreek dan nu de klachten 2 en 3 van het middel.
2.20.1
Volgens onderdeel 2.1, samengevat, komt de redenering van het hof in rov. 4.5 er in de kern op neer dat van een overeenkomst op basis van de offerte van 12 april 2005 geen sprake kan zijn zolang over de contractstukken nog wordt gesproken en er nog verder wordt onderhandeld. Het hof heeft daarmee miskend dat een overeenkomst niet steeds tot stand komt via het strikte schema van een aanbod gevolgd door een aanvaarding. Denkbaar is dat een aanbod niet wordt aanvaard, doch door partijen voor verdere bespreking is gebruikt. Gezien de vorming van een bouwteam en de uitvoering van werkzaamheden waarvoor met instemming van de opdrachtgever is gefactureerd, is denkbaar dat partijen na de totstandkoming van de overeenkomst in onderling overleg tot aanpassingen komen. Dit betekent niet dat er geen overeenkomst was. Het hof heeft kennelijk een ander uitgangspunt gehanteerd en zijn oordeel geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aldus nog steeds het onderdeel.
2.20.2
Deze klacht faalt m.i. bij gebrek aan feitelijke grondslag. De klacht varieert op het bij 2.13 bedoelde thema. Het hof heeft een en ander echter niet miskend, maar in rov. 4.5 een andere vraag beantwoord (zie bij 2.14 en 2.15). Het hof kon in de onderhavige omstandigheden oordelen dat nog geen overeenstemming over de voorwaarden zoals omschreven in de offerte van 12 april 2004, en dus over de toepasselijkheid van de ALIB, was bereikt.
2.21
Onderdeel 2 jo 2.2 klaagt naar de kern dat, indien het hof heeft geoordeeld dat de vaststaande feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om daaruit de conclusie te kunnen trekken dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op basis van de offerte van 12 april 2005, 's hofs oordeel alsdan onvoldoende is gemotiveerd in het licht van de in onderdeel 2 sub 1) t/m 8) genoemde omstandigheden. Deze kernklacht wordt in de subonderdelen 2.2.1 t/m 2.2.6 van verschillende kanten belicht. Ik zal deze hierna kort bespreken.
2.22.1
Onderdeel 2.2 zelf klaagt dat de in onderdeel 2 sub 4) en 8) weergegeven stellingen, essentiële stellingen zijn waaraan het hof niet zonder enige motivering voorbij had mogen gaan.
2.22.2
De klacht stuit af op de (door onderdeel 3.1 m.i. vergeefs bestreden) overwegingen in rov. 4.7, dat het stuk van 7 oktober 2005 moet worden gekwalificeerd als een nieuwe offerte en dat pas overeenstemming werd bereikt op 26 oktober op basis van dat stuk met wijzigingen. Daaraan doet niet af, de stelling dat het stuk van 7 oktober dezelfde bedragen bevat voor de werkzaamheden als de opdrachtbevestiging van 15 juni 2005 en het totaalbedrag eveneens gelijk is.20. Het hof heeft hiermee voldoende gerespondeerd op de bedoelde ‘essentiële stellingen’, zodat de klacht faalt.
2.23.1
Onderdeel 2.2.1 stelt, samengevat, dat de offertefase op 12 mei 2005 was afgerond en dat onbegrijpelijk is dat het hof niet op basis van de in onderdeel 2 sub 1) t/m 5) genoemde omstandigheden heeft geconcludeerd dat toen wilsovereenstemming bestond op basis van de offerte van 12 april 2005.
2.23.2
Hetgeen het onderdeel aanvoert kan weliswaar meebrengen dat er een groeiende overeenstemming bestaat over de opdracht, maar betekent nog niet noodzakelijkerwijs dat toen reeds overeenstemming bestond over alle voorwaarden daarvan (zie bij 2.20.2). Waar het middel erkent dat er na 12 mei 2005 nog gesprekken waren alsmede wijzigingen (volgens het middel verduidelijkingen en/of nadere aanvullingen),21. kon het hof concluderen dat op 12 mei 2005 nog geen overeenstemming was bereikt over de ALIB.
2.24.1
Subonderdeel 2.2.3 ? subonderdeel 2.2.2 heeft slechts een inleidend karakter ? klaagt over het oordeel in rov. 4.5 (derde volzin) over de daar bedoelde stelling van [betrokkene 2], kort gezegd, dat bij de bespreking op 12 mei 2005 in het geheel geen overeenstemming bestond. Volgens het subonderdeel is onbegrijpelijk in het licht van de gedingstukken, dat het hof deze stelling voor juist houdt. Het subonderdeel stelt daartoe, samengevat, dat [eiseres] tijdens het pleidooi heeft aangegeven dat de minderprijs voor de serre is verrekend, maar dat de prijs van € 710.000 niet is gewijzigd tussen 12 mei 2005 en de opdrachtbevestiging, welke met uitzondering van de verandering van de warmtekracht module ook voor het overige identiek is. Deze stelling vindt steun in de opdrachtbevestiging, terwijl de stelling van [betrokkene 2] geen steun vindt in de gedingstukken. In reactie op de stellingen van [eiseres] heeft [betrokkene 2] slechts gesteld ‘Ik betwist dit’, aldus het subonderdeel.
2.24.2
Het subonderdeel treft geen doel. De in het subonderdeel bedoelde stellingen van [eiseres] weerspreken niet (zonder meer) de aangevallen overweging dat er bij de bespreking van 15 juni 2005 geen wilsovereenstemming was, maar dat de bespreking werd gevoerd omdat er onvrede bestond bij Echoput c.s. nu de gewijzigde bouwvergunning niet tot een aanpassing van de prijs had geleid. [Eiseres] stelt niet dat die onvrede er niet was; uit de stellingen kan slechts worden afgeleid dat de onvrede niet tot een aanpassing van de offerte heeft geleid. Dit betekent niet dat er dus reeds wilsovereenstemming was op 12 mei 2005. Verder kan wederom worden verwezen naar het oordeel rov. 4.7, dat het stuk van 7 oktober 2005 moet worden gekwalificeerd als een nieuwe offerte en dat pas overeenstemming werd bereikt op 26 oktober op basis van dat stuk met wijzigingen.
2.25.1
Subonderdeel 2.2.4 klaagt over het oordeel over het bouwteamoverleg in rov. 4.5 (vierde volzin).
2.25.2
De klacht dat 's hofs oordeel ? dat na het betreffende bouwteamoverleg nog is dooronderhandeld ? onbegrijpelijk is, treft geen doel. De klacht bouwt voort op de in subonderdeel 2.2.3 gestelde gelijkluidendheid van de offerte van 12 april 2005 en de opdrachtbevestigingen van 15 juni 2005 respectievelijk 7 oktober 2005. Deze klacht treft op gelijke gronden als subonderdeel 2.2.3 geen doel.
2.25.3
Het subonderdeel klaagt verder dat het hof tot tweemaal toe spreekt over 12 juni 2005, terwijl het betreffende bouwteamoverleg plaatsvond op 12 juli 2005. Het bouwteamoverleg vond (dus) plaats ná de bespreking die partijen op 7 juli 2005 hadden, bij welke bespreking over de contractstukken is gesproken. In samenhang met de omstandigheid dat [eiseres] haar werkzaamheden heeft aangevangen op 5 juli 2005 is 's hofs aangevallen oordeel dat er uit het verslag van de bouwteamvergadering niet blijkt dat er definitieve wilsovereenstemming was, onbegrijpelijk.
De klacht treft geen doel. Bij zijn duiding van het verslag heeft het hof immers niet betrokken dat het overleg specifiek op 12 juni (in plaats van juli) 2005 zou hebben plaats gehad (zie bij 2.15). Voor zover het onderdeel klaagt dat het hof het (juiste) moment waarop het overleg heeft plaatsgehad wel in zijn beoordeling had dienen te betrekken ? en meer in het bijzonder dat het bouwteamoverleg heeft plaatsgevonden na de bespreking die partijen op 7 juli 2005 hebben gehad waarbij de contractsstukken zijn besproken ? faalt de klacht nu [eiseres] in de feitelijke instanties zulks niet aan haar stellingen ten grondslag heeft gelegd; een vindplaats is althans niet genoemd.
2.26.1
Subonderdeel 2.2.5 klaagt aan de hand van het oordeel in rov. 4.5 (zesde volzin) over de e-mail van 1 juli 2005, dat het oordeel van het hof te zeer in de sleutel van een strak aanbod/aanvaarding model is geplaatst en geen rekening houdt met de bijzonderheden van de onderhavige overeenkomst van aanneming.
2.26.2
De klacht faalt om de bij 2.20.2 aangegeven redenen.
2.27.1
Subonderdeel 2.2.6 klaagt over de overwegingen over het ontbreken van betaling aan [eiseres] vóór ondertekening van de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 (rov. 4.5, vijfde volzin) en over de omstandigheid dat [eiseres] eind juni 2005 reeds een aanvang zou hebben gemaakt met werkzaamheden (rov. 4.5, achtste volzin).
2.27.2
Voor zover het subonderdeel klaagt, dat [eiseres] niet heeft gesteld dat uitsluitend op grond van de start van de werkzaamheden en/of facturering en betaling daarvan door Echoput c.s. een overeenkomst tot stand is gekomen, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft dat niet geoordeeld.
2.27.3
Voorts kon het hof, teneinde de voorliggende vraag te beantwoorden (zie bij 2.14) betekenis toekennen aan de omstandigheid, dat van enige betaling aan [eiseres] vóór de ondertekening van de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 niet is gebleken. Daaraan doet niet af dat al eerder is gefactureerd of gewerkt.
2.28
Onderdeel 2.3 kent geen zelfstandige klacht, doch behelst een samenvattende slotsom van het voorgaande.
2.29
Naar mijn mening dient klacht 2 te falen.
2.30
Klacht 3 richt zich tegen rov. 4.7. In onderdeel 3.1 wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 niet als een opdrachtbevestiging maar als een nieuwe offerte moet worden aangemerkt. Dit oordeel geeft volgens het onderdeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting en voldoet niet aan de motiveringseisen die aan iedere rechterlijke beslissing dienen te worden gesteld. Het onderdeel werkt dit uit in de subonderdelen 3.1.1 t/m 3.1.4.
2.31.1
De subonderdelen 3.1.1 en 3.1.2 veronderstellen dat het hof in verband met het schrappen van de module warmtekracht de offerte van 12 april 2005 als vervallen heeft beschouwd en daarom de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 als een nieuwe offerte heeft aangeduid.
Volgens de rechtsklacht van subonderdeel 3.1.1 (die verwijst naar onderdeel 2.1) miskent het hof dat, wanneer een aanbod niet wordt aanvaard maar wordt gebruikt voor verdere besprekingen, niet snel mag worden aangenomen dat enige verklaring die van het aanbod afwijkt als verwerping daarvan is bedoeld.
Volgens de motiveringsklacht van subonderdeel 3.1.2 is het oordeel onvoldoende gemotiveerd en in het licht van de gedingstukken onbegrijpelijk. In de opdrachtbevestigingen van 15 juni 2005 en 7 oktober 2005 wordt verwezen naar de offerte van 12 april 2005, het gesprek van 12 mei 2005 en de tekeningen. In de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 heeft [betrokkene 2] met de hand aangetekend dat de bevestiging ook betrekking heeft op het gesprek van 7 juli 2005. Hieruit volgt, aldus nog steeds het subonderdeel, dat de opdrachtbevestiging een vastlegging is van hetgeen is overeengekomen op basis van de offerte van 12 april 2005 met de door hen op 12 mei 2005 en 7 juli 2005 gemaakte afspraken en niet als een nieuw aanbod van [eiseres] aan Echoput c.s. Deze uitleg vindt steun in de vaststaande feiten, zoals het feit dat in juli een aanvang met de werkzaamheden is gemaakt.
2.31.2
De subonderdelen falen beide bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft namelijk niet geoordeeld dat de offerte van 12 april 2005 is vervallen omdat deze op één punt, namelijk het schrappen van de warmtekrachtmodule, afwijkt en dat daarom de ‘opdrachtbevestiging’ van 7 oktober 2005 een offerte is. Zoals bij 2.16 is opgemerkt, berust deze kwalificatie naar mijn mening op het oordeel, dat partijen het kennelijk nog niet eens waren op basis van de inhoud van het stuk zelf. Gezien de onderhandelingsgeschiedenis tot en met de bespreking van 26 oktober 2005, is dat oordeel niet onbegrijpelijk te noemen.
2.32.1
Onderdeel 3.1.2 leidt uit de gebeurtenissen tot en met de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 af, dat deze door beide partijen is beschouwd als een vastleggen van hetgeen tussen hen is overeengekomen op basis van de offerte van 12 april 2005 met, in aanvulling daarop, de door hen op 12 mei 2005 en 7 juli 2005 gemaakte afspraken. Subonderdeel 3.1.3 stelt dat het in die zin juist is dat de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 de gehele overeenkomst belichaamt, maar indien het hof daarmee tevens bedoelt dat de offerte van 12 april 2005 als vervallen moet worden beschouwd, dan is 's hofs oordeel onbegrijpelijk. De offerte van 12 april 2005 was juist de basis voor de tussen partijen gesloten overeenkomst.
2.32.2
Ook dit subonderdeel faalt naar mijn mening. Het hof heeft niet het ‘samenvattende’ karakter van de ‘opdrachtbevestiging’ van 7 oktober 2005 miskend. Zoals bij 2.17 is opgemerkt, bedoelt het hof juist dat al hetgeen dat tot dan toe tussen partijen aan de orde was gesteld in het stuk tot uitdrukking werd gebracht. Het heeft echter ook geoordeeld, dat [eiseres] niet gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat met de aanvaarding op 26 oktober 2005 ook de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden was aanvaard. Het hof heeft daarbij in ogenschouw genomen dat in de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 is verwezen naar de offerte van 12 april 2004. Het oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk en het subonderdeel treft dan ook geen doel.
2.33.1
Subonderdeel 3.1.4 klaagt ten slotte dat indien het hof heeft geoordeeld dat niet is voldaan aan het vereiste van een geschrift ex artikel 1021 Rv, zijn oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De verwijzing naar de offerte van 12 april 2005 waarin is verwezen naar de ALIB '92 voorwaarden die uitdrukkelijk van toepassing zijn verklaard, voldoet aan de schriftelijkheidseis van artikel 1021 Rv.
2.33.2
Het subonderdeel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, nu het hof niet heeft geoordeeld dat niet aan de schriftelijkheidseis van artikel 1021 Rv is voldaan, maar dat [eiseres] redelijkerwijs niet heeft mogen begrijpen dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden door Echoput c.s. was geaccepteerd.
2.34
Onderdeel 3.2 klaagt over het oordeel van het hof dat [eiseres] er niet op mocht vertrouwen dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden was aanvaard, nu de offerte van 7 oktober 2005 geen verwijzing naar algemene voorwaarden bevatte. Het middel werkt deze klacht uit de in subonderdelen 3.2.1 e.v.
2.35.1
Subonderdeel 3.2.1 klaagt daartoe dat wat de door het hof bedoelde ‘meerdere wijzigingen’ betreft, van echte (wezenlijke) wijzigingen in de offerte geen sprake was. Het subonderdeel verwijst naar het gestelde in subonderdeel 2.2.1.
2.35.2
Deze klacht faalt. Om de vraag te beantwoorden of ([eiseres] erop mocht vertrouwen dat) de ALIB waren overeengekomen, kon het hof betekenis toekennen aan feit dat er tot en met de bespreking van 26 oktober 2005 wijzigingen werd aangebracht alvorens sprake was van aanvaarding en ondertekening door Echoput c.s. Dat geldt ook wanneer de wijzigingen geen wezenlijke wijzigingen zouden zijn. Voor het overige moge ik verwijzen naar hetgeen bij 2.20.2 en 2.23.2 is opgemerkt in het kader van de bespreking van klacht 2.
2.36.1
De eerste klacht van subonderdeel 3.2.2 (in de tweede volzin) berust op de veronderstelling, dat het hof heeft miskend dat het vertrouwen van [eiseres] en Echoput c.s. niet alleen aan de (tekst van de) opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 dient te worden getoetst maar dat ook andere concrete omstandigheden van het geval in aanmerking dienen te worden genomen .
2.36.2
Deze klacht mist feitelijke grondslag en faalt daarom. Blijkens rov. 4.7 heeft het hof aan meer omstandigheden getoetst dan (de tekst van) de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 (zie bij 2.17).
2.37
De tweede klacht van subonderdeel 3.2.2 leent zich voor een gezamenlijke bespreking met de subonderdeel 3.2.3.
Subonderdeel 3.2.2 klaagt dat 's hofs oordeel onbegrijpelijk is in het licht van de hieronder kort weergegeven, door [eiseres] aangevoerde, omstandigheden:
- —
(1e gedachtestreepje) bij de eerdere offertes is verwezen naar de ALIB;
- —
(2e + 6e gedachtestreepje) Echoput c.s. hebben nooit geprotesteerd tegen de toepasselijkheid van die voorwaarden;
- —
(3e gedachtestreepje) Echoput c.s. moet bekend worden geacht met het fenomeen algemene voorwaarden;
- —
(4e + 5e gedachtestreepje) in de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 wordt verwezen naar de offerte van 12 april 2005 en de gesprekken;
- —
(7e gedachtestreepje ) de opdrachtbevestiging is ondertekend;
- —
(8e gedachtestreepje ) indien [eiseres] had geweten dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zouden zijn, zou zij de overeenkomst niet (onder dezelfde voorwaarden) hebben gesloten.
In subonderdeel 3.2.3 wordt voorts geklaagd (ten 9e) dat het oordeel van het hof, dat de enkele bijsluiting van de algemene voorwaarden bij de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 bij [eiseres] niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen wekken dat Echoput c.s. de toepasselijkheid daarvan heeft aanvaard, onbegrijpelijk is. Welke betekenis aan die bijsluiting redelijkerwijs door Echoput c.s. behoorden te worden toegekend is mede afhankelijk van hetgeen daaraan is voorafgegaan, zoals de bij subonderdeel 3.2.2 genoemde omstandigheden onder 1e t/m 3e gedachtestreepje.
2.38
Ik denk per saldo dat deze klachten moet falen, maar evident is dat voor mij niet. In de feitelijke constellatie zijn immers, zoals het middel terecht aanvoert, aanknopingspunten te vinden voor het oordeel, dat [eiseres] erop mocht vertrouwen dat de ALIB waren geaccepteerd. Wanneer in een onderhandelingsproces regelmatig wordt verwezen naar algemene voorwaarden, zonder dat daar een (afwijzende) reactie op volgt van de wederpartij, kan daaraan veelal de conclusie worden verbonden, dat de gebruiker er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zijn algemene voorwaarden door de wederpartij zijn geaccepteerd.22. Hetzelfde geldt voor het bijsluiten van algemene voorwaarden bij een offerte.23. Beziet men louter de bij 1.2 en 1.3 geschetste gang van zaken, dan zou daaraan op het eerste gezicht bepaald de conclusie kunnen worden verbonden, dat de algemene voorwaarden zijn geaccepteerd.
2.39
Nu blijft het hier gaan om feitelijke beoordelingen van individuele gevallen. Daarom kan bij nadere beschouwing van het geval blijken dat het uiteindelijke oordeel anders kàn uitvallen (niet ‘moet’; het gaat immers om een toets of het oordeel van het hof voldoende begrijpelijk is gemotiveerd), dan men op het eerste gezicht wellicht geneigd was te denken.
2.40
Een deel van de door de subonderdelen aangevoerde omstandigheden ziet m.i. alleen op de vraag, of [eiseres] een aanbod heeft gedaan om de ALIB van toepassing te laten zijn.
In de eerdere offertes was ook naar de ALIB verwezen (zie de gestelde omstandigheid bij het 1e gedachtestreepje genoemd bij 2.37), maar dat lijkt te zijn achterhaald door het oordeel in rov. 4.7 dat het stuk van 7 oktober de gehele overeenkomst belichaamt.
In het stuk van 7 oktober 2005 was sprake van een doorverwijzing. Het hof verbindt daaraan de conclusie, dat op die manier de aandacht van Echoput c.s. niet op de ALIB werd gevestigd. Dat oordeel lijkt mij niet onbegrijpelijk.24. Daaraan doet niet af, dat in het stuk wordt verwezen naar de offerte van 12 april en de eerdere gesprekken (4e en 5e gedachtestreepje) .
Wel zou de gestelde bijsluiting van de voorwaarden op 26 oktober 2005 (het bij 2.37 bedoelde 9e punt) als een aanbod kunnen worden beschouwd.25.
2.41
De vraag was echter of [eiseres] erop mocht vertrouwen dat Echoput c.s de toepasselijkheid van de ALIB hebben geaccepteerd.
In dit verband kan m.i. geen argument worden gevonden in het onder het 8e gedachtestreepje gestelde, nu niet is gesteld dat dit voor Echoput c.s. kenbaar was of moet zijn geweest.
Het argument is per saldo dat Echoput c.s. (hoewel bekend met het fenomeen algemene voorwaarden; 3e gedachtestreepje), daartegen nooit hebben geprotesteerd (2e en 6e gedachtestreepje) en de opdrachtbevestiging hebben ondertekend (7e gedachtestreepje). In feite komt dit neer op een beroep op stilzwijgen van Echoput c.s. Kennis van het fenomeen algemene voorwaarden is als zodanig immers niet bepalend (daaruit kan nog geen instemming worden afgeleid) evenmin als in dit geval de ondertekening (nu wat is ondertekend, volgens het hof geen kenbare verwijzing naar de ALIB bevatte).
2.42
In cassatie moet ervan worden uitgegaan, dat de algemene voorwaarden niet ter sprake zijn gebracht (dit blijkt uit rov. 4.7; de subonderdelen voeren niet aan, dat zij eerder wel ter sprake zijn gebracht). Aangenomen dat er (nog steeds) een aanbod was van [eiseres] om op basis van de ALIB te contracteren (ik zou menen: door middel van de gestelde bijsluiting), kan het feit dat daarover door partijen niet is gesproken verschillend worden uitgelegd.
Men kan dit ten nadele van de wederpartij uitleggen (zoals het middel wil en ook in de schriftelijke repliek sub 7 en 8 wordt benadrukt), omdat daarmee vertrouwen op instemming wordt gewekt. Maar daartoe dwingt de wilsvertrouwensleer natuurlijk niet. Men kan ook de gebruiker tegenwerpen dat hij zijn voorwaarden niet ter sprake heeft gebracht. In dat geval loopt de gebruiker van de voorwaarden het risico dat zijn stilzwijgen tegen hem pleit in de afweging of hij erop mocht vertrouwen, dat de wederpartij zijn voorwaarden (stilzwijgend) heeft aanvaard.
Voor die laatste benadering zou men m.i. kunnen kiezen wanneer, zoals in casu, de wederpartij er blijk van heeft gegeven veel commentaar te hebben en daarmee duidelijk te maken de puntjes op de i te willen zetten alvorens te accepteren. Om deze redenen acht ik het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk.
2.43.1
Subonderdeel 3.2.4 stelt dat gegrondbevinding van een of meer onderdelen van klacht 3 ook 's hofs oordeel in rov. 4.7 vitieert, dat het bewijsaanbod van [eiseres] als niet terzake dienend kan worden gepasseerd.
2.43.2
Nu de reeds besproken onderdelen van klacht 3 falen, behoeft het subonderdeel geen bespreking.
2.44
Nu de klachten 2 en 3 mijns inziens falen, moet het cassatieberoep worden verworpen.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑09‑2011
Rov. 2.1 t/m 2.3 van het vonnis van de rechtbank Zutphen van 24 december 2008, overgenomen door het gerechtshof Arnhem blijkens rov. 3 van zijn arrest van 22 december 2009.
Hoewel deze zaak alleen draait om het beroep op het arbitraal beding in de ALIB merk ik kort het volgende op. In de dagvaarding in eerste aanleg sub 11–14 is de schade, voor zover niet door verzekering gedekt, door Echoput c.s. gesteld op ruim € 970.000,-. [eiseres] heeft uitvoerig verweer gevoerd bij CvA, tevens houdende exceptie van onbevoegdheid, en daarbij sub 62 onder meer een beroep gedaan op de exoneratie voor bedrijfsschade in de ALIB.
Rov. 5.5 van het vonnis van de rechtbank van 24 december 2008.
Waarmee is voldaan aan de eisen gesteld in HR 23 januari 2004, LJN AL7051, NJ 2005/510, rov. 3.4.
HR 23 september 2011, LJN BQ7064; HR 19 juni 2009, LJN BI8771, NJ 2010/154 m.nt. H.J. Snijders, waarover E.J. Bellaart, MvV 2008, p. 231–234; HR 20 juni 2008, LJN BC4959, NJ 2009/21 m.nt. J.M.M. Maeijer en H.J. Snijders; HR 3 februari 2006, LJN AU8278, NJ 2006/120.
O.m. HR 3 februari 2006, LJN AU8278, NJ 2006/120, rov. 4.4; H.J. Snijders en A. Wendels, Civiel appel, 2009, nr. 182; A. Hammerstein, H.E. Ras. De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2004, nr. 31.
Zie MvG nrs. 17, 21–22. MvG nr. 54 wijst ter toelichting op Grief II naar de toelichting op Grief I.
Vgl. HR 3 februari 2006, LJN AU8278, NJ 2006/120, rov. 4.3–4.4.
Zie inleidende dagvaarding nr. 2; CvA nrs. 11–12; akte van [eiseres] van 29 oktober 2008 nr. 1.
Zie de pleitnota van Mr Werker, vanaf p. 3 (onderaan) t.m p. 6. Het proces-verbaal van de zitting bij het hof op 11 november 2009 vermeldt op p. 5, midden: ‘Mr. Werker: In de memorie van grieven heb ik het gesprek van 12 mei 2005 genoemd. De wending die ik aan dit gesprek geef is ingegeven door een gesprek dat ik had met [eiseres] bij de voorbereiding van dit pleidooi. Ik denk dat deze wending een uitwerking van de bestaande grieven is. Mijn grieven tegen het vonnis zijn in één grief verpakt. Het feitelijke verhaal dat mij na gesprekken met [eiseres] duidelijk is geworden heb ik daarin verwerkt. Ik meen dat dit onder de hoofdgrief valt.’
Vaste rechtspraak sinds HR 11 november 1983, LJN AG4687, NJ 1984/298. Zie recentelijk: HR 19 juni 2009, LJN BI8771, NJ 2010/154 m.nt. H.J. Snijders rov. 2.4.3 en HR 23 september 2011, LJN BQ7064.
HR 19 juni 2009, LJN BI8771, NJ 2010/154 m.nt. H.J. Snijders; HR 23 september 2005, LJN AU1712, NJ 2006/471; HR 15 oktober 1999, LJN AD4660, NJ 2000/21 m.nt. PAS. Zie voorts de recente conclusie van A-G Wesseling-Van Gent vóór HR 29 april 2011, LJN BP8692 (art. 81 RO).
Volgens de s.t. zijdens Echoput c.s. nrs. 4.2–4.3 is bij het pleidooi geprotesteerd tegen de nieuwe grief. Het proces-verbaal biedt daarvoor geen steun, zoals de s.t. ook aangeeft.
Zie de opmerkingen van [betrokkene 2] op p.-v. p. 2 en 3.
Het hof verwijst in rov. 4.5 al naar rov. 4.7; klacht 3 van het middel grijpt regelmatig terug op klacht 2; vgl. voorts de schriftelijke toelichting zijdens Echoput c.s. nrs. 5.6 en 5.8.
Ik ontleen dit deels aan de acht punten genoemd bij klacht 2 (onderdeel 2) op p. 6–8 van de cassatiedagvaarding. Daarop is in de s.t. zijdens Echoput c.s. sub 5.3 gereageerd. Het gaat mij er slechts om in 2.12 de situatie in algemene termen te schetsen.
Evenals Echoput c.s. hebben gedaan. Zie het vonnis van de rechtbank van 24 december 2008 rov. 5.4.
Het hof doelt hiermee op het stuk zonder wijzigingen, want het overweegt aansluitend ‘op welk stuk door Echoput c.s. op 26 oktober 2005 bovendien nog diverse wijzigingen zijn aangebracht voordat deze door Echoput c.s. toen werd aanvaard en ondertekend’.
Uit de stellingen van het middel zelf volgt overigens dat er verschillen zitten tussen de offerte van 12 april 2005 en het stuk van 7 oktober 2005. Zie bij 2.23.2.
Het subonderdeel noemt overigens geen vindplaatsen van de stukken in feitelijke instanties, waar deze stelling is betrokken.
Vgl. R.H.C. Jongeneel, in: B. Wessels e.a., Algemene voorwaarden, 2010, nr. 6.5; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010, nr. 474; en (kritisch hierover) T.H.M. van Wechem, Toepasselijkheid van algemene voorwaarden, 2007, nr. 37.
R.H.C. Jongeneel, in: B. Wessels e.a., Algemene voorwaarden, 2010, nr. 6.4, waarin wordt opgemerkt dat het niet reageren op een terhandstelling van algemene voorwaarden in de meeste gevallen als een aanvaarding van hun gelding mag worden opgevat, indien de ontvanger na de terhandstelling met de gebruiker een overeenkomst sluit. Zo ook Mon. BW B55 (Hijma) 2010, nr. 19.
Vergelijk in dit kader de doorverwijzing in algemene voorwaarden naar bepaalde andere algemene voorwaarden en de vraag of de wederpartij ook aan die algemene voorwaarden is gebonden: Mon. BW B55 (Hijma) 2010, nr. 20 op p. 47; R.H.C. Jongeneel, in: B. Wessels e.a., Algemene voorwaarden, 2010, nr. 6.9.
Het hof heeft de stellingen van [eiseres] in zoverre welwillend gelezen. [eiseres] heeft niet met zoveel woorden het standpunt betrokken dat (ook reeds) uit de terhandstelling van de algemene voorwaarden volgt dat Echoput c.s. de toepasselijkheid heeft aanvaard. Men zou dit kunnen lezen in de CvA nrs. 19–22. De MvG nr. 40 e.v., met name nrs. 48–52, bespreekt dit echter in het kader van de informatieplicht. In die richting gaat ook het gestelde in de pleitaantekeningen van mr. Werker in hoger beroep (zie p. 3, onderaan, 5, onderaan, en 7).
Beroepschrift 18‑03‑2010
Heden, de [achttiende] maart tweeduizendtien, ten verzoeke van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [requirante] INSTALLATIEBEDRIJF B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan het Koningin Julianaplein nr. 10, kantoren Stichthage, dertiende verdieping (postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van mr. J. van Duijvendijk-Brand, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die [als advocaat wordt gesteld en als zodanig zal optreden in na te melden geding in cassatie;]
[Heb ik, Hendrikus Marinus van den Berg, als kandidaat gerechtsdeurwaarder toegevoegd aan Jan Dekker, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats Apeldoorn, aldaar kantoorhoudende aan de Kleine Fluitersweg 253-b;]
AAN
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ECHOPUT BEHEER B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Hoog Soeren, gemeente Apeldoorn, aan de Amersfoortseweg 86 (7346 AA) , aldaar aan dat adres mijn exploit doende en een afschrift dezes latende aan:
[Mevrouw [betrokkene 3], aldaar werkzaam;]
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RESTAURANT ‘DE ECHOPUT’ B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Hoog Soeren, gemeente Apeldoorn, aan de Amersfoortseweg 86 (7346 AA), aldaar aan dat adres mijn exploit doende en een afschrift dezes latende aan:
[Mevrouw [betrokkene 3], aldaar werkzaam;]
AANGEZEGD
dat mijn requirante hierbij beroep in cassatie instelt tegen het tussenarrest van het Gerechtshof te Arnhem, onder zaaknummer 200.028.409 tussen mijn requirante als appellante en gerequireerden als geïntimeerden gewezen en ter openbare terechtzitting van 22 december 2009 uitgesproken, hebbende mijn requirante inmiddels op de voet van art. 401a Rv (cfm HR 23 januari 2004, NJ 2005) aan het hof verzocht om tussentijds cassatieberoep tegen dit tussenarrest open te stellen;
voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterend en relaterend als voormeld, de geïnsinueerden voornoemd,
GEDAGVAARD
om op vrijdag 4 juni tweeduizendtien (2010), des voormiddags om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, die alsdan wordt gehouden in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage,
MET DE UITDRUKKELIJKE VERMELDING
dat in geval ten minste één van hen in het geding is verschenen, en de Hoge Raad tegen de niet op de voorgeschreven wijze in het geding verschenen verweerder op de voet van art. 418a jo. 140 lid 1 Rv verstek heeft verleend, het jegens de verschenen verweerder te wijzen arrest op grond van art. 140 lid 2 Rv ook jegens de niet verschenen verweerder geldt als een arrest op tegenspraak,
TENEINDE
alsdan tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van het vormvereiste van een toereikende motivering doordat het Hof heeft geoordeeld als vermeld in rov. 4.3 t/m 4.7, 5 en 6, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen:
Algemene inleiding; kern van het geschil
In 2006 heeft [requirante] Installatiebedrijf B.V. (hierna: [requirante]) in het in aanbouw zijnde hotel/restaurantgebouw van gerequireerden (hierna tezamen aangeduid als: Echoput) een tapwaterinstallatie aangelegd.
In alle processtukken (dus ook in het arrest van het hof) is eiseres tot cassatie aangeduid als [requirante] B.V. Blijkens de inschrijvingsgegevens van de Kamer van Koophandel was en is de juiste naam echter [requirante] Installatiebedrijf B.V.
Deze is op 27 oktober 2006 in gebruik genomen. Op 5 december is een lekkage ontstaan in de hoofdwaterleiding van de derde verdieping. Als gevolg daarvan is in korte tijd een grote hoeveelheid water door het gebouw gestroomd. Echoput heeft [requirante] voor de daardoor ontstane schade bij brief van 23 januari 2007 aansprakelijk gesteld.
Op 3 december 2007 heeft Echoput gedagvaard voor de rechtbank Zutphen. [requirante] heeft bij conclusie van antwoord van 3 september 2008 voor alle weren de exceptie van onbevoegdheid opgeroepen, stellende dat op de overeenkomst de Algemene Leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven (ALIB '92) van toepassing zijn verklaard en ter hand zijn gesteld in welke voorwaarden een arbitraal beding is opgenomen, waardoor de gewone rechter onbevoegd is van het geschil kennis te nemen. Echoput heeft betwist dat de ALIB '92 van toepassing zijn geworden en op grond daarvan het standpunt ingenomen dat de rechtbank bevoegd is van het geschil kennis te nemen. De rechtbank heeft bij (tussen)vonnis van 24 december 2008 de incidentele vordering van [requirante] afgewezen en bij vonnis van 14 januari 2009 een comparitie van partijen bepaald. Op 20 januari 2009 heeft de advocaat van [requirante] de rechtbank verzocht om van het tussenvonnis van 24 december 2008 om reden van proceseconomie (alsnog) hoger beroep open te stellen. Bij vonnis van 28 januari 2009 heeft de rechtbank dat verzoek ingewilligd en hoger beroep van het tussenvonnis van 24 december 2008 opengesteld.
[requirante] heeft tijdig (bij dagvaarding van 20 februari 2009) tegen voormeld vonnis van de rechtbank van 24 december 2008 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Het hof heeft bij arrest van 22 december 2009 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd (het arrest is daarmee ook een tussenarrest).
[requirante] heeft het hof verzocht om tussentijds cassatieberoep te mogen instellen van dit (tussen)arrest. De beslissing op dat verzoek is ten tijde van het uitbrengen van de cassatiedagvaarding nog niet gegeven. Deze beslissing zal evenwel bij het aanbrengen van de cassatiedagvaarding worden overgelegd.
Klachten
Inleiding op de klachten
In rov. 4.1 respectievelijk rov. 4.2 schetst het hof de inhoud van het geschil en van de grieven ([requirante] betoogt met de grieven I en II dat de burgerlijke rechter niet bevoegd is, nu tussen partijen een arbitraal beding is overeengekomen dat is opgenomen in de door [requirante] gehanteerde algemene voorwaarden (ALIB '92 voorwaarden). In rov. 4.3 stelt het hof vervolgens voorop dat ingevolge art. 1021 Rv een overeenkomst van arbitrage wordt bewezen door een geschrift waarbij voldoende is een geschrift dat in arbitrage voorziet of dat verwijst naar algemene voorwaarden welke in arbitrage voorzien en dat door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard, waarna het hof vaststelt dat [requirante] zich in dit geval beroept op het van toepassing zijn van haar algemene voorwaarden waarin in een dergelijk arbitragebeding is voorzien. Of die algemene voorwaarden van toepassing zijn geworden (door aanbod en aanvaarding), dient, aldus het hof (met verwijzing naar HR 21 september 2009, NJ 2009, 50), te worden beantwoord aan de hand van de artikelen 3:33 en 3:35 BW, zodat, nu Echoput betwist dat zij de algemene voorwaarden heeft willen aanvaarden, het er op aankomt of [requirante] in de gegeven omstandigheden uit de verklaringen en gedragingen van Echoput redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat Echoput de toepasselijkheid van die algemene voorwaarden heeft aanvaard.
Klacht 1
1
In rov. 4.4 overweegt het hof dat [requirante] zich bij pleidooi erop beroepen heeft dat partijen op 12 mei 2005 mondeling overeenstemming hebben bereikt op basis van de offerte van 12 april 2005, waarin naar de ALIB '92 voorwaarden is verwezen, welke stellingen door Echoput zijn betwist, waarna het hof in rov. 4.5 vervolgt dat het bij deze, voor het eerst bij pleidooi aangevoerde, stelling van [requirante] om een nieuwe grief gaat, waarvoor in dit stadium van het geding geen plaats meer is (waarbij het hof verwijst naar HR 20 juni 2009, NJ 2009, 21 en HR 19 juni 2009, LJN: BI8771).
Geen nieuwe grief
1.1
Dat voornoemde stelling een nieuwe grief oplevert, berust op een onbegrijpelijke, namelijk te beperkte, uitleg van de grieven I en II van [requirante]. Het hof duidt deze grieven eerder (namelijk in rov. 4.2 van zijn arrest) terecht ruim, te weten als inhoudend het betoog dat de burgerlijke rechter niet bevoegd is nu tussen partijen een arbitraal beding is overeengekomen, dat is opgenomen in de door [requirante] gehanteerde algemene voorwaarden (ALIB '92 voorwaarden). Het arrest is dus ook innerlijk tegenstrijdig. In haar memorie van grieven1. schetst [requirante] de kern van het geschil als de vraag of de offerte van 12 april 2005 en de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 (in samenhang bezien) een geschrift in de zin van art. 1021 Rv inhouden. [requirante] heeft in haar memorie van grieven tevens op de relevantie van het gesprek tussen partijen op 12 mei 2005 gewezen2.. Waar [requirante] (ook) in hoger beroep steeds het standpunt heeft ingenomen dat het stuk van 7 oktober 2005 een opdrachtbevestiging behelsde, liet die stelling de mogelijkheid open dat de feitelijke overeenstemming op een eerdere datum dan in oktober 2005, bijvoorbeeld 12 mei 2005, tot stand was gekomen en diende Echoput daarop dus bedacht te zijn. De stelling tijdens pleidooi dat inderdaad reeds op 12 mei 2005 al overeenstemming was bereikt (mondelinge overeenkomst) is dus te beschouwen als een nadere uitwerking van een reeds eerder bij memorie van grieven ingenomen stelling die onder het bereik van de hoofdgrief valt, zoals ook de advocaat van [requirante] tijdens het pleidooi naar voren heeft gebracht3.. Dat grief I en grief II niet expliciet melding maken van rov. 2.1 van het vonnis van de rechtbank van 24 december waarin de rechtbank overwoog dat partijen in oktober 2005 een overeenkomst hebben gesloten, staat daaraan niet in de weg, nu dat oordeel van de rechtbank onmiskenbaar betrekking heeft op de schriftelijke (vastlegging van de) overeenkomst en uit de toelichting op de grieven (zie hiervoor, alsmede de voetnoten 1 en 2) blijkt dat [requirante] zich op het standpunt heeft gesteld dat reeds daarvoor mondeling overeenstemming is bereikt.
Ondubbelzinnige toestemming dat (nieuwe) grief in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken
1.2
Met juistheid stelt het hof voorop dat, als voornoemde stelling van [requirante] een nieuwe grief oplevert, daar in beginsel geen rekening meer mee kan worden gehouden. Niettemin geeft 's hofs oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, of is dit oordeel in het licht van de inhoud van de gedingstukken (met name het proces-verbaal van de zitting op 11 november 20094.) onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Op de door het hof bedoelde, in beginsel strakke, regel wordt immers een uitzondering aanvaard indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de nieuwe grief alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken. Die toestemming hoeft niet uitdrukkelijk te worden gegeven, maar kan besloten liggen in verklaringen of gedragingen van geïntimeerde, bijvoorbeeld in het zonder voorbehoud verweer voeren tegen een voor het eerst bij pleidooi in appel naar voren gebrachte grief. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting op 11 november 2009 blijkt dat Echoput geen bezwaar heeft gemaakt tegen het in de rechtsstrijd betrekken van de (nieuwe) grief. Verder blijkt uit ditzelfde proces-verbaal van de terechtzitting op 11 november 20095. dat Echoput tegen de grief zonder voorbehoud verweer heeft gevoerd. De advocaat van Echoput heeft immers verklaard6.: ‘Ik weet niet of de werkzaamheden al in september zijn gestart, dat is ook niet relevant. De nota's zijn niet betaald voor de ondertekening. Op pagina 3 van de pleitnota van mr. Werker wordt gesteld dat er sprake is van een mondelinge opdracht om overeenkomstig de offerte van 12 april 2005 verder te gaan. Dit is onjuist. Er was duidelijk geen sprake van overeenstemming.’ Indien het hof deze uitlatingen van de advocaat van Echoput niet heeft aangemerkt als het voeren van verweer zonder behoud tegen de (nieuwe) grief over de totstandkoming van een mondelinge overeenkomst op 12 mei 2005, is dat oordeel zonder nadere (ten dezen ontbrekende) motivering, onbegrijpelijk.
Klacht 2
2
Na eerst te hebben overwogen zoals hiervoor in onderdeel 1 van klacht 1 weergegeven, overweegt het hof in rov. 4.5 in aansluiting daarop (‘ten overvloede’7.) dat de desbetreffende bij pleidooi aangevoerde stellingen van [requirante] verworpen dienen te worden. Aan enkele in de betreffende rechtsoverweging opgesomde omstandigheden verbindt het hof de conclusie dat er niet van kan worden uitgegaan dat tussen partijen reeds op 12 mei 2005 mondeling overeenstemming is bereikt over de op basis van de offerte van 12 april 20058. uit te voeren opdracht. Naar [requirante] meent, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is het niet voldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Zijn oordeel dat er niet van kan worden uitgegaan dat sprake is geweest van een mondelinge overeenkomst op 12 mei 2005, baseert het hof (met name) op omstandigheden die niet zijn komen vast te staan. De feiten en omstandigheden die wel zijn komen vast te staan en die [requirante] (ook) ten grondslag heeft gelegd aan zijn stelling dat op 12 mei 2005 een mondelinge overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, vormen (mede) de (deels hypothetisch) feitelijke grondslag voor de hierna te formuleren klacht dat 's hofs oordeel rechtens onjuist is, althans niet van een toereikende motivering voorzien. De volgende feiten en omstandigheden kunnen als vaststaand worden aangemerkt:
- — (1)
In de periode 13 augustus 2004 t/m 12 april 2005 is een vijftal offertes uitgebracht. In alle offertes is naar de ALIB voorwaarden verwezen. Echoput heeft nooit tegen de toepasselijkheid van de voorwaarden geprotesteerd, noch de toepasselijkheid expliciet afgewezen, noch de eigen voorwaarden van toepassing verklaard9.. Op alle offertes behalve de eerste twee, staat duidelijk vermeld dat de offerte de voorgaande offerte vervangt10.. In de opdrachtbevestigingen van 15 juni 2005 en 7 oktober 2005 staat niet vermeld dat de offerte van 12 april 2005 is vervallen. Integendeel naar die offerte wordt juist uitdrukkelijk verwezen11..
- — (2)
Op 12 mei 2005 vindt een gesprek plaats tussen [requirante] en Echoput (de heer en mevrouw [betrokkene 2 en 3]) over de offerte van 12 april 2005.
- — (3)
Op 28 mei 2005 (derhalve 2 weken na het gesprek tussen partijen) vindt het 1e bouwteamoverleg plaats. Van dat overleg is een verslag gemaakt. Namens Echoput was mevrouw [betrokkene 3] aanwezig, namens [requirante] de heer [betrokkene 5], [betrokkene 5] meldt blijkens het verslag dat de opdrachtbevestiging van [requirante] nog niet bij Echoput Beheer is, maar dat eind week 22 de contractstukken verstuurd zullen worden12..
- — (4)
De schriftelijke opdrachtbevestiging werd op 15 juni 2005 (dat is half week 24) door [requirante] aan Echoput verstuurd. Deze opdrachtbevestiging13. is geheel identiek aan de offerte van 12 april 2005 op één punt na: in afwijking van de offerte wordt thans uitdrukkelijk op p. 6 van de opdrachtbevestiging vermeld dat de warmtekracht module niet tot de opdracht behoort en dat daarvoor een leasecontract zal worden afgesloten. De bedragen die voor de diverse werkzaamheden zijn vermeld zijn gelijk aan die van de offerte van 12 april 2005 met uitzondering van de post ‘verwarmingsinstallaties’; die komt door het wegvallen van de warmtekracht module op een (veel) lager bedrag uit. [requirante] heeft daarop gewezen en deze stelling is door Echoput niet gemotiveerd betwist14..
- — (5)
Op 5 juli 2005 heeft [requirante] een aanvang gemaakt met de werkzaamheden15.. Deze werkzaamheden zijn (kennelijk met instemming van Echoput16.) gefactureerd op 29 september 2005 (factuurnr. 506107) met de vermelding dat het hier de 2e termijn betreft die verschuldigd is bij aanvang van de werkzaamheden en met verwijzing naar de opdrachtbevestiging van 15 juni 2005. Volgens de factuur geldt een (gebruikelijke) betalingstermijn van 30 dagen. Deze factuur is tezamen met enkele andere facturen (tijdig) door Echoput voldaan en op de rekening van [requirante] bijgeschreven17..
- — (6)
Op 7 juli 2005 heeft nog een gesprek plaatsgevonden tussen partijen. [betrokkene 2] (Echoput) merkt daarover in de mail van 1 juli 2005 op: ‘er is nog geen bespreking geweest met [requirante] over de contractstukken; gesprek daarover is gepland op 7 juli a.s.18.’.
- — (7)
Het verslag van het 5e bouwteamoverleg d.d. 12 juli 2005 (en dus niet juni 2005 zoals het hof in rov. 4.5 tot tweemaal toe abusievelijk vermeldt) maakt melding van het feit dat de contracten nog niet rond zijn, met de toevoeging ‘[requirante] is in grote lijnen rond. [betrokkene 6]19. heeft op woensdag 13 juli a.s. een afspraak hierover20.’.
- — (8)
De opdrachtbevestiging van 7 oktober 200521. bevat exact dezelfde bedragen voor de diverse werkzaamheden als de opdrachtbevestiging van 15 juni 2005 en ook het totaalbedrag is daaraan geheel gelijk22..
Totstandkoming van een (aannemings)overeenkomst
2.1
Tegen de achtergrond van de hiervoor opgesomde rechtens vaststaande feiten, geeft het oordeel van het hof in rov. 4.5, dat niet is komen vast te staan dat partijen op 12 mei 2005 (althans vóór de ondertekening van de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005) mondeling overeenstemming hebben bereikt over de op basis van de offerte van 12 april 2005 aan [requirante] te verlenen opdracht, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Bij een mondelinge overeenkomst (al dan niet op basis van een eerder schriftelijk stuk, zoals een offerte) komt het evenzeer aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de door hen gebezigde bewoordingen (en gedragingen) mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten23.. De redenering van het hof komt er — in de kern genomen — op neer dat van een overeenkomst op basis van de offerte van 12 april 2005 geen sprake kan zijn zolang over de contractstukken nog gesproken wordt en er — wat het hof noemt — nog verder wordt ‘onderhandeld’. Het hof miskent daarmee dat een overeenkomst niet steeds tot stand komt via het strikte schema aanbod/gevolgd door aanvaarding, met name niet bij aannemingsovereenkomsten. Denkbaar is ook dat de onderhandelingen zijn geopend met een aanbod van een der partijen, dat door de andere partij niet is aanvaard, doch door beiden als grondslag voor verdere besprekingen is gebruikt24.. Het hof lijkt er voorts aan voorbij te zien dat de vorming van een zogenaamd bouwteam (mede) als een contractuele relatie kan worden aangemerkt25., hetgeen te meer het geval zal zijn indien, zoals hier, na de formatie van het bouwteam (doch voor de ondertekening van de opdrachtbevestiging door de opdrachtgever) reeds werkzaamheden door de aannemer zijn verricht en deze werkzaamheden met instemming van de opdrachtgever aan hem zijn gefactureerd (en vervolgens ook zijn betaald). Binnen een dergelijke constellatie van een aannemingsovereenkomst is denkbaar (en niet ongebruikelijk) dat na de totstandkoming van de overeenkomst partijen in onderling overleg nog tot aanpassingen komen. Dat laatste betekent niet dat er dan (achteraf bezien) nog geen overeenkomst was26.. Waar het hof kennelijk een ander uitgangspunt hanteert, geeft zijn oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Totstandkoming van de onderhavige overeenkomst
2.2
Indien het hof het vorenstaande niet heeft miskend, maar heeft geoordeeld dat de vaststaande feiten en omstandigheden in dit geval onvoldoende zijn om daaruit de conclusie te kunnen trekken dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op basis van de offerte van 12 april 2005, is dat oordeel allereerst onvoldoende gemotiveerd. Waar de stellingen die hiervoor achter 4) en 8) zijn weergegeven over de gelijkluidendheid van de opdrachtbevestigingen aan de offerte van 12 april 2005 als essentiële stellingen van [requirante] zijn aan te merken, had het hof daaraan niet zonder enige motivering voorbij mogen gaan. Daarnaast is het oordeel (ook) om redenen als hierna vermeld onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
2.2.1
Uit de hiervoor onder 2 weergegeven vaststaande feiten en omstandigheden blijkt onmiskenbaar dat er een onderscheid kan worden gemaakt tussen enerzijds het pure offerte-stadium en anderzijds de uitvoeringsfase. De laatste offerte (waarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat de voorgaande offerte daarmee komt te vervallen) dateert van 12 april 2005. Daarna is er een gesprek op 12 mei 2005 dat leidt tot het schrappen van een bepaalde post werk (de warmtekrachtbron module). Uiterlijk op die datum is de offerte-fase afgerond. Kort daarna is de 1e bouwteamvergadering en worden concrete afspraken gemaakt om tot uitvoering van de werkzaamheden te komen. In de opdrachtbevestiging van 15 juni 2005 wordt met de geschrapte post rekening gehouden. Voor het overige is de bevestiging (inclusief de daarin genoemde bedragen) identiek aan de offerte van 12 april 2005, waarnaar ook nog eens uitdrukkelijk wordt verwezen. Nog weer iets later (5 juli 2005) gaat [requirante] feitelijk aan het werk, welke werkzaamheden worden gefactureerd aan Echoput en door deze ook binnen de betalingstermijn van 30 dagen worden betaald. Het oordeel dat uit deze feiten en omstandigheden tezamen niet volgt dat op 12 mei 2005 reeds een (mondelinge) overeenkomst tot stand is gekomen op basis van de offerte van 12 april 2005 is onbegrijpelijk. Dat nadien, te weten op 7 juli 2005 nog een keer een gesprek heeft plaatsgevonden en dat op 7 oktober nogmaals een opdrachtbevestiging is gestuurd (waarin Echoput met de hand aantekeningen heeft gemaakt) kan daar niet aan afdoen. Deze aantekeningen van Echoput behelzen overigens, kennelijk door mevrouw [betrokkene 3] noodzakelijk geachte, verduidelijkingen en/of nadere invullingen van de specifieke wensen van Echoput ten aanzien van de uitvoering van bepaalde onderdelen van het werk en zeker geen wijzigingen ten opzichte van de offerte (zoals het hof in rov. 4.7 ten onrechte lijkt aan te nemen). Dat blijkt niet alleen uit de aard van de aantekeningen zelf27. (zie ook hierna bij klacht 3), maar ook uit het feit dat de specificatie van de werkzaamheden aan het slot van de opdrachtbevestiging en de daarbij behorende bedragen niet zijn gewijzigd.
2.2.2
Het hof baseert zijn in dit middelonderdeel aangevallen oordeel op een aantal omstandigheden die niet zouden zijn komen vast te staan. Die argumenten houden, naar [requirante] meent, om uiteenlopende redenen geen stand. Die redenen zullen hierna uiteen worden gezet.
2.2.3
(a) Wat de verklaring van mevrouw [betrokkene 3] (Echoput) bij pleidooi betreft, dat bij de bespreking op 15 juni 2005 in het geheel geen overeenstemming bestond, maar dat deze bespreking juist werd gevoerd omdat er bij Echoput onvrede bestond dat de gewijzigde bouwvergunning niet tot een aanpassing van de geoffreerde prijs van het door [requirante] geoffreerde had geleid, merkt [requirante] het volgende op. Kennelijk houdt het hof deze stelling van mevrouw [betrokkene 3] zonder meer voor juist. Dat is dan echter in het licht van de inhoud van de gedingstukken onbegrijpelijk. Blijkens het proces-verbaal heeft mevrouw [betrokkene 3] over dit punt verklaard dat de prijzen niettegenstaande de gewijzigde bouwvergunning zo hoog bleven en dat [requirante] na het gesprek opnieuw de prijzen bekeken heeft, waaraan zij dan toevoegt: ‘Er zijn meer dan 31 punten van verschil tussen de eerste en de laatste offerte28..’ Daarop heeft [requirante] gereageerd met de opmerking dat de minderprijs voor de serre gewoon verrekend is, maar dat de prijs van € 710.000,= niet is gewijzigd tussen 12 mei 2005 en de opdrachtbevestiging met uitzondering van de verandering van de warmtekracht module ook voor het overige identiek is, welke stelling door de advocaat van [requirante], mr. Werker, is herhaald en verder is toegelicht29.. De stelling van [requirante] en zijn advocaat dat (onder meer) de prijzen van de opdrachtbevestigingen gelijk zijn gebleven aan de offerte vindt steun in de overgelegde offerte en opdrachtbevestigingen (zie ook hiervoor achter 2, vierde gedachtestreepje), terwijl de stelling van mevrouw [betrokkene 3] daarmee in strijd is en ook geen steun vindt in andere in het geding gebrachte stukken en/of andere bewijsmiddelen. Verder is mevrouw [betrokkene 3], na de gedetailleerde (op de inhoud van de offerte en de opdrachtbevestigingen gebaseerde) betwisting van haar stelling door (en namens) [requirante], niet verder gekomen dan ‘Ik betwist dit’. In het licht daarvan is het onbegrijpelijk dat het hof de stelling van mevrouw [betrokkene 3] voor juist heeft gehouden.
2.2.4
(b) Het hof overweegt als tweede dat het verslag van het op 12 juni 2005 gehouden bouwteamoverieg weliswaar vermeldt dat men met [requirante] in grote lijnen rond was, maar dat daaruit niet kan worden afgeleid dat partijen (definitieve) wilsovereenstemming hebben bereikt, ook al omdat partijen na 12 juni 2005 zijn blijven dooronderhandelen (waarbij het hof verwijst naar rov. 4.7). Zoals hiervoor achter 2, 7e gedachtestreepje is vermeld, spreekt het hof hier tot twee keer toe over 12 juni 2005 in plaats van 12 juli 2005. Dat lijkt geen verschrijving te zijn maar een vergissing in de datum. Dat is niet zonder belang, omdat indien wordt uitgegaan van de juiste datum van 12 juli 2005 het bouwteamoverleg plaatsvond ná de bespreking die partijen op 7 juli 2005 hadden, bij welke bespreking — volgens de eigen verklaring van mevrouw [betrokkene 3] (Echoput) — over de contractstukken zou worden gesproken. Wanneer deze feiten in samenhang worden gelezen en bovendien worden gecombineerd met het feit dat [requirante] haar werkzaamheden reeds op 5 juli 2005 had aangevangen (en daarvoor factureerde), is onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat ook uit de opmerking in het verslag van de bouwteamvergadering niet de conclusie kan worden getrokken dat er ‘definitieve’30. Wilsovereenstemming bestond tussen partijen, terwijl evenzeer onbegrijpelijk is dat het hof vaststelt dat er nadien nog werd dooronderhandeld. Daarvan was na 12 juli 2005 immers geen sprake meer. Zie ook het hiervoor in 2.2.3 gestelde over de gelijkluidendheid van de offerte van 12 april 2005 en de opdrachtbevestigingen van 15 juni 2005 en 7 oktober 2005. Zie voorts het gestelde in voetnoot 24. Als het hier wel om een verschrijving gaat en het hof dus als datum van het bouwteamoverleg feitelijk 12 juli 2005 op het netvlies heeft gehad, is 's hofs oordeel om redenen als hiervoor vermeld (evenzeer) onbegrijpelijk.
2.2.5
(c) In rov. 4.5 gaat het hof voorts nog in op de betekenis die (wal of niet) kan worden gehecht aan de e-mail van [betrokkene 2] van 1 juli 2005 (overgelegd als prod. 11 door [requirante] bij brief van 5 november 2009 aan het hof). Het hof volgt Echoput (ook hier) in haar stelling zoals aangevoerd tijdens pleidooi dat daaruit niet kan worden afgeleid dat er tussen [requirante] en Echoput al ‘definitief’ een overeenkomst tot stand was gekomen, nu het meer- en minderwerk waarover in deze e-mail gesproken wordt het werk van [A] betreft en niet het werk van [requirante]. Ook ten aanzien van dit punt is het oordeel van het hof, naar [requirante] meent, te zeer in de sleutel geplaatst van een strak aanbod/aanvaarding model en wordt daarin geen rekening gehouden met de bijzonderheden van de (onderhavige) overeenkomst van aanneming. Het werk werd — naar onbestreden door [requirante] is gesteld31. — opgedragen aan drie partijen: het bouwkundig deel aan [A], het elektrotechnische deel aan [betrokkene 6] en het werktuigbouwkundige deel aan [requirante]. Uit de e-mail blijkt onmiskenbaar dat de werkzaamheden van (in ieder geval) [A] al zijn aangevangen, dat [requirante] haar wensen voor de bouwkundige uitvoering van het werk (in verband met de door haar zelf te verrichten werkzaamheden) kenbaar heeft gemaakt, dat dit heeft geleid tot een aanpassing van de plannen door [A] (waarover [betrokkene 2] namens Echoput klaagt) en dat [betrokkene 2] de aannemers [A] en [requirante] in overweging geeft een detail dat aan Echoput is overgelaten gezamenlijk tot een oplossing te brengen die ‘binnen het afgesproken budget realiseerbaar is’. De inhoud van de e-mail valt niet goed te plaatsen indien, zoals Echoput stelt, er tussen [requirante] en haar nog geen (‘definitieve’) overeenkomst tot stand was gekomen. Dat geldt eens te meer indien de e-mail wordt geplaatst binnen de context van de overige, hiervoor achter 2 opgesomde en achter 2.2.3, 2.2.4 en hierna achter 2.2.6 besproken, feiten en omstandigheden.
2.2.6
Na eerst halverwege rov. 4.5 te hebben overwogen dat van enige betaling vóór ondertekening van de opdrachtbevestiging (voor de door [requirante] verrichte werkzaamheden) niet is gebleken, overweegt het hof aan het slot van deze rechtsoverweging dat het feit dat [requirante] eind juni 2005 een aanvang heeft gemaakt met de werkzaamheden nog niet maakt dat tussen partijen overeenstemming bestond over de opdracht en (in het bijzonder) de voorwaarden waaronder die zou worden uitgevoerd. [requirante] heeft evenwel niet gesteld dat uitsluitend op grond van de start van de Werkzaamheden en/of de facturering en betaling daarvan door Echoput een overeenkomst tot stand is gekomen. Zij heeft deze omstandigheden aangevoerd naast vele andere (zie hiervoor de opsomming van vaststaande feiten in onderdeel 2) om aannemelijk te maken dat reeds voor oktober 2005 tussen partijen een (mondelinge) overeenkomst tot stand was gekomen op basis van de offerte van 12 april 200532.. Het oordeel van het hof is om die reden onbegrijpelijk. Dat geldt overigens ook voor het (kennelijke) argument van het hof dat betaling voor de werkzaamheden pas heeft plaats gevonden na ondertekening van de opdrachtbevestiging. De werkzaamheden zijn gefactureerd op 29 september 2005 (zie hiervoor onder 2) met vermelding van een (gebruikelijke) betalingstermijn van 30 dagen. De factuur is tezamen met enkele andere facturen (tijdig) door Echoput voldaan en op de rekening van [requirante] bijgeschreven. Hoe aan een en ander een contra-argument zou kunnen worden ontleend dat van een overeenkomst tussen [requirante] en Echoput geen sprake was, valt zonder nadere — hier ontbrekende — motivering niet wel in te zien.
Slotsom
2.3
De slotsom van het bovenstaande is dat het hof heeft miskend dat een overeenkomst als de onderhavige (aannemingsovereenkomst) ook tot stand kan komen op basis van een offerte zonder dat het strakke schema van aanbod/aanvaarding geheel is gevolgd, maar dat ook uit bijvoorbeeld de formatie van een bouwteam en/of de uitvoering van de overeenkomst (conform de offerte) kan worden afgeleid dat tussen partijen overeenstemming is bereikt en dat daaraan niet afdoet dat partijen daarna over de (specifieke wensen van de opdrachtgever over de) uitvoering van bepaalde details van het werk nog met elkaar in gesprek blijven (zo men wil: onderhandelen). Als het hof dat niet heeft miskend, is zijn oordeel dat niet is aangetoond dat er een overeenkomst tot stand is gekomen, in het licht van de rechtens vaststaande feiten en omstandigheden, onbegrijpelijk.
Klacht 3
3
In rov. 4.7 overweegt het hof eerst dat de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 als een nieuwe offerte moet worden aangemerkt, die vervolgens pas nadat daarop diverse wijzigingen zijn aangebracht door Echoput is aanvaard. Daarna stelt het hof de vraag of [requirante] in de gegeven/omstandigheden uit de ondertekening van het stuk van 7 oktober 2005 — dat volgens het hof ‘de gehele overeenkomst’ behelst — erop mocht vertrouwen dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden was aanvaard, welke vraag het hof ontkennend beantwoordt. Nu ‘de offerte van 7 oktober 2005’ geen verwijzing naar de algemene voorwaarden bevatte mocht [requirante], aldus het hof, uit de enkele bijsluiting van de algemene voorwaarden daarbij niet verwachten dat Echoput heeft begrepen dat deze voorwaarden van toepassing zouden zijn, zodat het bewijsaanbod dat de voorwaarden waren bijgesloten en met de opdrachtbevestiging zijn geretourneerd als niet terzake dienend zal worden gepasseerd. Deze oordelen geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn zij niet voorzien van een toereikende motivering.
Nieuwe offerte?
3.1
Het oordeel van het hof dat de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 niet als een opdrachtbevestiging maar als een nieuwe offerte moet worden aangemerkt, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en voldoet overigens, waar iedere motivering voor dit oordeel ontbreekt, niet aan de motiveringseisen die aan iedere rechterlijke beslissing dienen te worden gesteld.
3.1.1
Indien het hof heeft geoordeeld dat het enkele feit dat de opdrachtbevestiging op één punt afwijkt (minder werk omvat, te weten de warmtekracht module is geschrapt) van de offerte van 12 april 2005, betekent dat deze offerte van 12 april 2005 als vervallen moet worden beschouwd en de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 dús als een nieuwe offerte, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting over de wijze Waarop een overeenkomst als de onderhavige (aannemingsovereenkomst) tot stand komt (althans [ook] kan komen). Het hof miskent daarmee immers (zie ook hiervoor onder 2.1) dat met name bij aannemingsovereenkomsten denkbaar is dat de onderhandelingen zijn geopend met een aanbod van een der partijen, dat door de andere partij niet (meteen) is aanvaard, doch door beiden als grondslag voor verdere besprekingen is gebruikt. Juist in een dergelijke situatie van onderhandelingen, mag niet te snel worden aangenomen dat enige verklaring die van het aanbod afwijkt, als een verwerping daarvan is bedoeld, in plaats van als een verzoek om nadere inlichtingen of als een poging de aanbieder tot wijziging van zijn aanbod te bewegen33..
3.1.2
Indien het hof het vorenstaande niet heeft miskend, maar heeft geoordeeld dat de schrapping van het onderdeel warmtekracht module (in de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 en 15 juni 2005) ten opzichte van de offerte van 12 april 2005 leidt tot het oordeel dat deze offerte (geheel) is vervallen en het stuk van 7 oktober 2005 als een nieuwe offerte moet worden gezien, is dat oordeel niet alleen onvoldoende gemotiveerd (iedere motivering ontbreekt immers) maar ook in het licht van de inhoud van de gedingstukken, waaronder de opdrachtbevestigingen zelf, onbegrijpelijk. In beide opdrachtbevestigingen wordt in de aanhef (waarin wordt omschreven wat wordt bevestigd) niet alleen verwezen naar de offerte van 12 april 2005 maar ook naar het gesprek dat op 12 mei 2005 heeft plaatsgevonden tussen [requirante] en Echoput (de heer en mevrouw [betrokkene 2 en 3]) en naar de tekeningen. In de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 heeft mevrouw [betrokkene 3] daar met de hand nog bij aangetekend34. dat de bevestiging ook betrekking heeft op het gesprek dat op 7 juli 2005 heeft plaats gevonden. Uit een en ander tezamen kan moeilijk enige andere conclusie worden getrokken dan dat de opdrachtbevestiging door (beide!) partijen is beschouwd als een vastlegging van hetgeen tussen hen is overeengekomen op basis van de offerte van 12 april 2005 met, in aanvulling daarop, de door hen op 12 mei 2005 en 7 juli 2005 gemaakte afspraken en dus zeker niet als een nieuw aanbod van [requirante] aan Echoput. Deze uitleg vindt ook steun in de overige rechtens vaststaande feiten en omstandigheden, waaronder (doch niet uitsluitend) het feit dat in juli 2005 een aanvang met de werkzaamheden is gemaakt op basis van de offerte van 12 april 2005 (en de nadien gemaakte afspraken) et cetera. Zie daarover hiervoor onder 2, 2.1 en 2.2. t/m 2.3.
3.1.3
In die zin is dus juist dat de ‘opdrachtbevestiging’ van 7 oktober 2005 ‘de gehele overeenkomst’ belichaamt, zoals het hof even verderop in rov. 4.7 overweegt. Indien het hof daarmee echter (tevens) bedoelt dat de offerte van 12 april 2005 als vervallen moet worden beschouwd (en daarmee ook de verwijzing naar de algemene voorwaarden) is dat oordeel onbegrijpelijk. De offerte van 12 april 2005 was en bleef nu juist de basis voor de tussen partijen gesloten overeenkomst, hetgeen ook uit de opdrachtbevestiging zelf blijkt.
3.1.4
Indien het hof met de opmerking dat de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 de gehele overeenkomst belichaamt iets anders zou bedoelen, meer in het bijzonder dat aan het vereiste van een geschrift in de zin van art. 1021 Rv niet is voldaan (helemaal duidelijk is dat niet), geeft dat oordeel blijk van een onjuiste (namelijk te strenge) rechtsopvatting inzake de schriftelijkheidseis van art. 1021 Rv. De wet eist geen akte. Voldoende is een van een der partijen uitgaand geschrift, zoals een brief met offerte of orderbevestiging, dat in arbitrage voorziet en door de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard. Ook een concept voor een overeenkomst met arbitraal beding dat slechts ongetekend is gebleven door een der partijen vanwege een daarin opgenomen, voor haar onaanvaardbare opleveringsdatum- en boeteclausule, waarna partijen vervolgens uitvoering hebben gegeven aan het overige in dit concept bepaalde, is als geschrift in de zin van art. 1021 Rv geaccepteerd35.. De verwijzing naar de offerte van 12 april 2005 waarin is verwezen naar de algemene voorwaarden en deze ALIB' 92 voorwaarden uitdrukkelijk van toepassing zijn verklaard, voldoet dus wel degelijk aan de schriftelijkheidseis van art. 1021 Rv.
Gerechtvaardigd vertrouwen toepasselijkheid algemene voorwaarden
3.2
In rov. 4.7 komt het hof tot de slotsom dat [requirante] niet erop mocht vertrouwen dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden was aanvaard nu ‘de offerte van 7 oktober 2005’ geen verwijzing naar de algemene voorwaarden bevatte. Het hof acht daarvoor kennelijk ook van belang dat op de door Echoput ondertekende opdrachtbevestiging nog meerdere wijzigingen zijn opgenomen. Onder die omstandigheden mocht [requirante] volgens het hof uit de enkele bijsluiting van de algemene voorwaarden ook niet verwachten dat Echoput heeft begrepen dat deze voorwaarden van toepassing zouden zijn. Ook dit oordeel is rechtens onjuist, althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
3.2.1
Wat de ‘meerdere wijzigingen’ betreft, wordt verwezen naar het hiervoor achter 2.2.1 en in voetnoot 25 gestelde. Van echte (wezenlijke) wijzigingen (in de offerte) was geen sprake.
3.2.2
Verder dient het vertrouwen van [requirante] en Echoput (over en weer) niet alleen aan de (tekst van de) opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 te worden getoetst, maar dienen ook andere concrete omstandigheden van het geval daarbij in aanmerking te worden genomen. Indien het hof dat heeft miskend, is zijn oordeel rechtens onjuist. Indien het hof wel (mede) aan die overige omstandigheden heeft getoetst, maar niettemin tot het oordeel is gekomen dat daaruit geen gerechtvaardigd vertrouwen van [requirante] kan worden gedestilleerd dat Echoput heeft ingestemd met een overeenkomst van aanneming met [requirante] waarop de ALIB' 92 voorwaarden van toepassing waren, is dat oordeel onbegrijpelijk (en voorts onvoldoende gemotiveerd) in het licht van de navolgende feiten en omstandigheden waarop door [requirante] expliciet een beroep is gedaan:
- —
Ook in alle eerdere offertes werd naar de ALIB '92 voorwaarden verwezen (zie ook de bij brief van 5 november 2009 door [requirante] in het geding gebrachte offertes [prod. 1 t/m 5]).36.
- —
Echoput heeft nooit tegen de toepasselijkheid van de voorwaarden geprotesteerd, noch de toepasselijkheid expliciet afgewezen, noch de eigen voorwaarden van toepassing verklaard37..
- —
Echoput moet bekend worden geacht met het fenomeen algemene voorwaarden (welk standpunt aldaar nader is uitgewerkt)38..
- —
In de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 wordt verwezen naar de offerte van 12 april 2005 en (handgeschreven toegevoegd) de gesprekken. Daaruit kan volgens [requirante] worden afgeleid dat Echoput kennis heeft genomen van verwijzing naar de offerte en over de toepasselijkheid daarvan wilsovereenstemming bestond39..
- —
In de opdrachtbevestiging wordt verwezen naar de offerte van 12 april 2005 én naar de nadien gemaakte afspraken. Niet valt in te zien waarom het laatste wel als bindend zou worden beschouwd en het eerste niet40..
- —
[requirante] mocht er in ieder geval op vertrouwen dat de voorwaarden van toepassing waren, nu Echoput nooit een opmerking in tegengestelde zin heeft gemaakt, waarmee bij [requirante] het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat toepasselijkheid van de algemene voorwaarden geen obstakel voor het sluiten van de overeenkomst was41..
- —
Het gerechtvaardigdheid vertrouwen wordt alleen nog maar versterkt door ondertekening van de opdrachtbevestiging42..
- —
Indien [requirante] zou hebben geweten dat de voorwaarden niet van toepassing zouden zijn zou zij de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden hebben gesloten (door het ontbreken van bepalingen die de [duur van de] aansprakelijkheid beperken)43..
3.2.3
Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden en de daarin naar voren komende ‘voorgeschiedenis’, is ook het oordeel van het hof dat de ‘enkele bijsluiting’ van de algemene voorwaarden bij de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2005 (door het hof dus ten onrechte als nieuwe offerte aangemerkt) bij [requirante] niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen wekken dat Echoput de toepasselijkheid daarvan heeft aanvaard, onbegrijpelijk. Welke betekenis aan die bijsluiting redelijkerwijs door Echoput behoorde te worden toegekend, is immers mede afhankelijk van hetgeen daaraan is voorafgegaan, zoals (onder meer) de omstandigheid dat op alle vijf door [requirante] uitgebrachte offertes de ALIB '92 voorwaarden van toepassing zijn verklaard, daartegen door Echoput nooit is geprotesteerd en Echoput met het fenomeen algemene voorwaarden bekend moest worden geacht.
3.2.4
Gegrondbevinding van een of meer van de onderdelen van deze klacht vitieert ook 's hofs oordeel aan het slot van rov. 4.7 dat het bewijsaanbod dat [requirante] heeft gedaan als niet terzake dienend kan worden gepasseerd.
En op grond van dit middel te horen eis doen dat het de Hoge Raad behage het arrest, waarvan beroep, te vernietigen met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
De kosten dezes zijn:
exploit | EUR | [73,89] |
info KVK | EUR | [5,00+] |
totaal | EUR | [78,89] |
[Hierbij verklaart ondergetekende dat bovenstaande verschotten zijn gemaakt voor de goede verrichting van de ambtshandeling en noodzakelijk waren, alsmede dat hij geen rechtstreeks of middellijk belang heeft in de ondememing of derde die bovenstaande verschotten factureert.]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 18‑03‑2010
Mvg, nr. 17.
Mvg, nrs 14 en 38–39.
Zie het proces-verbaal van de terechtzitting op 11 november 2009, p. 5, 4e alinea.
Zie ook de pleitnotities van de advocaat van Echoput, mr. Hampe, onder meer nr. 10, slot.
Voor de toetsing in cassatie of de wederpartij er ondubbelzinnig in heeft toegestemd dat een grief alsnog in de rechtsstrijd wordt betrokken is noodzakelijk dat hiervan blijkt uit een van de zitting opgemaakt proces-verbaal. Zie Bakels, Hammersteln & Wesseling-van Gent, Hoger beroep (2009), nr. 108, voetnoot 4.
Zie het proces-verbaal, p. 5 bovenaan. Zie voorts in dit verband de opmerkingen van [betrokkene 2] (namens Echoput), zelfde pagina, derde alinea.
Nu het oordeel van het hof dat de (nieuwe) grief over de mondelinge overeenstemming op 12 mei 2005 geen onderdeel uitmaakt van de rechtsstrijd in hoger beroep, naar [requirante] meent, in cassatie geen stand kan houden (zie klacht 1, onderdelen 1.1 en 1.2) is deze overweging niet meer aan te merken als een overweging ‘ten overvloede’ maar als dragend voor 's hofs oordeel.
Het hof spreekt hier, evenals in rov. 4.7, van de offerte van 12 april 2004, maar dat moet als een kennelijke verschrijving worden aangemerkt.
Mvg, nr. 18, 23, 24 en 35 welke stellingen door Echoput niet zijn bestreden.
Zie de bij brief van 5 november 2009 door [requirante] in het geding gebrachte offertes [prod. 1 t/m 5]. Zie ook de pleitnotities van mr. Werker, p. 3 waarin er op wordt gewezen dat met de offerte van 12 april 2005 die van 19 oktober 2004 werd vervangen.
Als prod. 7 en prod. 14 door [requirante] bij brief van 5 november 2009 aan het hof in het geding gebracht.
Als prod. 6 door [requirante] bij brief van 5 november 2009 aan het hof in het geding gebracht.
Als prod. 7 door [requirante] bij brief van 5 november 2009 aan het hof in het geding gebracht.
Zie het proces-verbaal van de zitting bij het hof op 11 november 2009, p. 3, 3e alinea (stellingen mr. Werker) en 4e alinea, waar [betrokkene 2] slechts opmerkt; ‘Ik betwist dit’, hetgeen uiteraard niet als een gemotiveerde betwisting kan worden aangemerkt. Bovendien, de getallen spreken hier voor zich.
Deze stelling van mr. Werker namens [requirante] is niet weersproken. Zie o.m. het proces-verbaal van de terechtzitting op 11 november 2009, p. 2, 3e alinea van onderen. De juistheid van de stelling vindt overigens ook bevestiging in de door [requirante] (In voetnoot 17 vermelde) overgelegde bewijsstukken.
Het tegendeel is gesteld noch gebleken.
Zowel de factuur als het bankafschrift waaruit de betaling blijkt, zijn door [requirante] overgelegd als prod. 9 bij brief van 5 november 2009 aan het hof.
Als prod. 11 door [requirante] bij brief van 5 november 2009 aan het hof in het geding gebracht.
[betrokkene 6] is een van de andere aannemers (zie over de verhouding tussen deze aannemers, cva/tevens exceptie van onbevoegdheid, nr. 5).
Als prod. 12 door [requirante] bij brief van 5 november 2009 aan het hof in het geding gebracht.
Als prod. 14 door [requirante] bij brief van 5 november 2009 aan het hof in het geding gebracht.
Zie voetnoot 13.
Vergelijk HR 4 september 2009, NJ 2009, 397.
Zie o.m. Asser-Hartkamp-Sieburgh (vbr) 6-III (2009), 13e druk, nrs. 189 en 190.
Zie bijvoorbeeld M.A.C.M. van den Berg, Samenwerkingsvormen in de bouw, diss. Katholieke Universiteit Brabant 1990 (als handelseditie verschenen in de serie Bouwrecht monografieën; 8, Deventer 1990), p. 252–253.
Dat de branche (mede) van belang kan zijn voor de vraag hoe een overeenkomst tot stand komt en — in het verlengde daarvan — welke omstandigheden voldoende zijn om tot een gebondenheid aan algemene voorwaarden te komen, werd door Uw Raad beslist in HR 7 juni 1991, NJ 1991, 525.
Slechts twee voorbeelden om dit te illustreren. De opdrachtbevestiging (p. 4) vermeldt dat voor de waterinstallatie een leglonella beheersplan zal worden ingediend. Mevrouw [betrokkene 3] tekent daarbij (volstrekt overbodig) aan dat de oplevering leglonella vrij zal gescheiden. Tweede voorbeeld: op diezelfde pagina is omschreven welke onderdelen de aardgasinstallatie omvat. Mevrouw [betrokkene 3] tekent daar met pen bij aan ‘voldoende capaciteit’. Deze voorbeelden zijn met vele andere aan te vullen. Als dit de 31 wijzigingen zijn, is duidelijk dat het aantekeningen zijn van een opdrachtgever die bevreesd is dat uitwerkingskwesties onvermeld blijven. Met een wijziging van de offerte heeft dit alles niets te maken.
Zie over deze ‘31 punten van verschil’ de vorige voetnoot.
Proces-verbaal van de terechtzitting op 11 november 2005, p. 2 onderaan t/m 3 halverwege.
Het woord ‘definitieve’ is hier tussen aanhalingstekens geplaatst omdat, zie hiervoor achter 2.1, het kenmerkende van een aannemingsovereenkomst is dat men na het sluiten van de overeenkomst, tijdens de uitvoering daarvan, nog steeds bij elkaar te rade kan gaan als zich wijzigingen in de plannen (of mogelijkheden) voor de uitvoering voordoen. Een illustratie van dit fenomeen vormt de discussie over meer-minder werk in de e-mail van [betrokkene 2] van 1 juli 2005 (prod. 11 zijdens [requirante]), welke e-mail hierna in onderdeel 2.2.5 nog verder ter sprake komt.
Cva, tevens exceptie van onbevoegdheid, nr. 5.
Die stellingen van [requirante] sluiten naadloos aan bij de rechtspraak (zie met name HR 4 september 2009, NJ 2009, 397) dat ook voor mondelinge overeenkomsten het Havlltex criterium geldt.
Zie o.m. Asser-Hartkamp-Sieburgh (vbr) 6-III (2009), 13e druk, nrs. 189 en 190.
Zie mva, onderdeel III, nr. 12 waar wordt erkend dat deze datum door mevrouw [betrokkene 3] is toegevoegd.
Zie Losbladige Burgerlijke Rechtsvordering, (Prof. mr. H.J. Snijders), artikel 1021 met verwijzing naar rechtspraak.
Mvg, nr. 13.
Mvg, nr. 18, 23 en 24.
Mvg, nr. 19.
Mvg, nrs. 27 en 28. Zie mva, onderdeel III, nr. 12 waar Echoput erkent dat de beide data waarop besprekingen hebben plaatsgevonden door mw. [betrokkene 3] (Echoput) zijn toegevoegd.
Mvg, nrs. 29 t/m 31.
Mvg, nrs 35 en 38.
Mvg, nr. 36.
Mvg, nr. 37.