Einde inhoudsopgave
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/6.4.1
6.4.1 Algemeen
mr. R.J. van der Weijden, datum 26-10-2012
- Datum
26-10-2012
- Auteur
mr. R.J. van der Weijden
- JCDI
JCDI:ADS375960:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Voetnoten
Voetnoten
Anders kennelijk Damsteegt-Molier 2009, p. 101-102, waarover § 6.1 van dit hoofdstuk.
Zie Eggens 1947, p. 12, voetnoot 8 en p. 24.
Zie Damsteegt-Molier 2009, p. 68-70 en Asser/Hartkamp/Sieburgh 6-111*, nr. 598.
Zie Kortmann 1995, p. 442; J.J. van Hees 1997, p. 573-575; Van Koppen 1998-1, p. 177 e.v.; J.J. van Hees 2002, p. 66, noot 3; Wessels 2003, p. 416; Damsteegt-Molier 2009, p. 68 en Wessels 2010, nr. 3140.
Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 391.
Van der Feltz I, p. 439.
Zie Hof Arnhem 6 februari 1878, Regtsgeleerd Bijblad 1878, Afdeling B, p. 7-9.
Zie Van der Feltz I, p. 439, noot 1.
In art. 3:45 lid 4 BW is voor de actio Pauliana buiten faillissement bepaald dat een individuele schuldeiser die wegens benadeling tegen een rechtshandeling opkomt deze slechts 'te zijnen behoeve' vernietigt. Dit betekent dat de gevolgen van de vernietiging in beginsel alleen door de desbetreffende schuldeiser - ten opzichte van een ieder1 - kunnen worden ingeroepen. In andere verhoudingen blijft de rechtshandeling gewoon geldig en heeft zij haar normale gevolgen. Door Eggens is dit de 'subjectief relatieve werking' van de vernietiging genoemd.2 Het aantal betrokkenen ('subjecten') ten aanzien van wie de vernietiging werkt, is beperkt. De ratio van deze relativering is dat de vernietiging geen verdere werking mag hebben dan nodig is om het relevante belang te beschermen: de verhaalsmogelijkheden van individuele schuldeisers.3 Heeft een schuldeiser bijvoorbeeld de aan een overdracht door de schuldenaar ten grondslag liggende koopovereenkomst vernietigd, dan heeft dit tot gevolg dat het overgedragen goed in zijn verhouding tot de koper nog tot het vermogen van de schuldenaar behoort. In de verhouding tussen de overige schuldeisers en de koper behoort het goed tot het vermogen van de koper. Dit heeft tot gevolg dat de schuldeiser die zich op de actio Pauliana heeft beroepen verhaal kan nemen op het goed zonder daarbij te concurreren met de schuldeisers van de koper of de overige schuldeisers van de schuldenaar. Als een andere schuldeiser van de schuldenaar zich op het desbetreffende goed wil verhalen zal hij zelf een beroep op de actio Pauliana moeten doen.
Algemeen wordt aangenomen dat ook vernietiging op grond van de faillissementspauliana subjectief relatieve werking heeft.4 Dit wordt onder meer afgeleid uit art. 42 lid 1 Fw, waarin staat dat de curator 'ten behoeve van de boedel' bepaalde rechtshandelingen kan vernietigen.5 In de parlementaire geschiedenis wordt in dit verband opgemerkt:
"(...) door de woorden "ten behoeve van den boedel" [wordt] duidelijk aangewezen, dat deze nietigheid slechts een relatieve is, eene die alleen bestaat ten opzichte van den boedel en mitsdien alleen en uitsluitend door den curator kan worden ingeroepen, niet ook door dengene, met wien de schuldenaar handelde, of door den schuldenaar zelf, nadat deze door akkoord als anderzins zijne bevoegdheid tot beschikking teruggekregen heeft. De reden hiervoor is duidelijk; het geldt hier eene nietigheid in het uitsluitend belang der schuldeischers, waaraan dus ook niemand anders dan zij eenig recht mogen ontleenen."6
Evenals bij de actio Pauliana buiten faillissement is de ratio van de subjectief relatieve werking dat slechts degenen wiens belangen worden beschermd van de vernietiging profijt mogen hebben. Zoals aangegeven betekent dit bij de actio Pauliana buiten faillissement dat andere benadeelde schuldeisers niet kunnen meeprofiteren van de vernietiging door een individuele schuldeiser. Bij de faillissementspauliana geldt dit in veel mindere mate. De curator vernietigt de bestreden rechtshandeling immers ten behoeve van alle (met betrekking tot het faillissement relevante) schuldeisers van de schuldenaar. In dat opzicht vertoont de vernietiging op grond van de faillissementspauliana meer 'absolute' kenmerken dan de vernietiging op grond van de actio Pauliana buiten faillissement.
De vraag rijst waarom de wetgever ook bij de faillissementspauliana subjectief relatieve werking aan de vernietiging heeft gegeven. Uit bovenstaande passage uit de parlementaire geschiedenis volgt dat hij hiermee in ieder geval heeft willen voorkomen dat de schuldenaar zelf profiteert van het beroep op de faillissementspauliana, bijvoorbeeld door zich na het eindigen van zijn faillissement op de gevolgen van de vernietiging te beroepen. Een casus waarin dit zich dreigde voor te doen, ligt ten grondslag aan het arrest van het Hof Arnhem van 6 februari 1878.7 In bovenstaande passage uit de parlementaire geschiedenis wordt in een voetnoot naar dit arrest verwezen.8
In korte tijd was zowel door curatoren een overeenkomst tot cessie vernietigd als door de schuldenaar met zijn schuldeisers een percentageakkoord bereikt. Na homologatie van het akkoord dagvaardt de inmiddels niet meer gefailleerde schuldenaar — in zijn hoedanigheid van schuldeiser van de door hem gecedeerde vordering — de debitor cessus en vordert betaling. De schuldenaar was kennelijk van mening dat de door hem gecedeerde vordering door de vernietiging nog steeds tot zijn vermogen behoorde. Zowel bij de rechtbank als het hof wordt hij echter niet-ontvankelijk verklaard. Het hof overweegt — kort samengevat — dat de faillissementspauliana ten behoeve van de schuldeisers wordt ingeroepen en niet ten behoeve van de schuldenaar, zodat de aangevochten overeenkomst ten opzichte van hem niet is vernietigd, maar in volle omvang is blijven bestaan.
Over andere mogelijke gevolgen van de subjectief relatieve werking van de vernietiging heeft de wetgever zich niet uitgesproken. Zo is niet duidelijk of 'derden' — anderen dan de curator — zich onder omstandigheden jegens elkaar op de rechtsgevolgen van de vernietiging kunnen beroepen. Stel bijvoorbeeld dat met de faillissementspauliana een door de schuldenaar gedane betaling is vernietigd. De betaalde schuldeiser kan zich in dat geval jegens de curator op het standpunt stellen dat de betaling achteraf bezien nooit heeft plaatsgevonden en dat zijn vordering derhalve nog bestaat. De vraag is of de schuldeiser dit ook kan jegens degene die zich als borg heeft verbonden voor zijn vordering op de schuldenaar. De wetgever lijkt op dit punt erg streng ("niemand anders dan zij eenig recht mogen ontleenen"). In § 4.2 en § 4.3 wordt aan de hand van een bespreking van art. 51 lid 1 en lid 3 Fw nader ingegaan op de gevolgen van de subjectief relatieve werking van de vernietiging.