Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/
Verhandeling
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS363265:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HR 22 mei 1991, nr. 27 135, BNB 1991/241, r.o. 4.4.
Zie ook: L.F. Ploeger, noot onder HR 22 mei 1991, nr. 27 135, BNB 1991/241.
De gedachte zou op kunnen komen dat de penvoerder en de participant gezamenlijk een onroerende zaak leveren aan de koper, waarbij slechts de penvoerder als zodanig optreedt jegens de participant, doch dit lijkt zich niet te verhouden met de grondgedachte die aan transacties voor gemeenschappelijke rekening ten grondslag ligt, namelijk dat één van de partijen op eigen naam en voor eigen rekening de transactie uitvoert. Overigens zou in het geval de beide participanten tezamen, maar niet als entiteit één levering jegens de koper verrichten sprake zijn van stille partage. Zie over de onhoudbaarheid van het leerstuk van stille partage hoofdstuk 22.
Van belang is te onderkennen dat in het navolgende uitgegaan wordt van de overeenkomst, waarbij partijen afspreken, dat de één deelt in de winst die de ander met een transactie behaalt. Denkbaar is immers de afspraak dat de één deelt in de opbrengst die de ander met een transactie behaalt, ongeacht of het een winstgevende dan wel een verliesgevende transactie betreft. Laatstgenoemd type overeenkomst is niet het type dat aan de orde was in het richtinggevende arrest van 22 mei 1991 over transacties voor gemeenschappelijke rekening en blijft daarom hier buiten beschouwing. Het volgende is echter wel indicatief voor dergelijke overeenkomsten. Twijfel over de vraag of er een vergoeding betaald zal worden, speelt bij dat type overeenkomsten evenwel niet zo’n prominente rol.
De Hoge Raad heeft beslist dat het participeren in een voor gemeenschappelijke rekening gesloten transactie niet een dienst in de zin van art. 4 Wet OB (vgl. art. 24 Btw-richtlijn, ex art. 6 Zesde richtlijn) vormt:
“(...) Het participeren in dergelijke voor gemeenschappelijke rekening gesloten transacties vormt niet een dienst in de zin van artikel 4 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (...).”1
De Hoge Raad heeft dit oordeel echter niet gemotiveerd.2 Het is daardoor onduidelijk wat de reden van de onbelastbaarheid van de handelingen is. Ik acht het arrest van de Hoge Raad moeilijk inpasbaar in het Europese positieve recht. Het participeren in een voor gemeenschappelijke rekening gesloten transactie vormt vanuit een Europeesrechtelijke benadering mijns inziens een dienst in de zin van art. 4 Wet OB (vgl. art. 24 Btw-richtlijn, ex art. 6 Zesde richtlijn) die onder bezwarende titel plaatsvindt.3 In het navolgende zal ik dit toelichten. Ik zal tevens aangeven wat, vanuit een Europese positiefrechtelijke optiek, de aard van de te onderkennen diensten is, of deze diensten onder een vrijstelling kunnen vallen, om uiteindelijk te kunnen bepalen in hoeverre een recht op aftrek van voorbelasting bestaat met betrekking tot deze diensten.