Einde inhoudsopgave
Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (BPP nr. 10) 2008/6.10.3.1
6.10.3.1 De wrakingsgronden
Mr. P. Smits, datum 06-03-2008
- Datum
06-03-2008
- Auteur
Mr. P. Smits
- JCDI
JCDI:ADS303675:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Voorbeelden van wraking wegens eerdere betrokkenheid van de rechter leveren op Rb. Dordrecht 6 augustus 1997, NJ 1997, 713 en Rb. Leeuwarden 19 februari 1999, NJ 1999, 813. Een limitatieve opsomming van wrakingsgronden bestaat onder de huidige regeling niet meer. Art. 36 Rv vermeldt algemeen dat gewraakt kan worden 'op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden'. Onder het oude recht had de Hoge Raad reeds uitgemaakt dat de opsomming van wrakingsgronden in art. 30 (oud) Rv niet meer als uitputtend kon worden aangemerkt (HR 30 november 1990, NJ 1992, 94 (HJS)).
Kuijer, a.w., p. 2092.
Dat een wrakingsverzoek wegens een (te) actieve houding van een rechter tijdens een zitting niet snel kans van slagen heeft blijkt uit Rb. Haarlem 4 mei 2006, NJ F 2006, 457 (voorzieningenrechter) en Rb. Rotterdam 7 juni 2006, NJ F2006, 483 (comparitierechter).
Aanbeveling inzake de afhandeling wrakingsverzoeken, gepubliceerd in Trema 2001, p. 184 e.v.; besproken door D.H. Baron von Maltzahn in Trema 2002, p. 57-58.
Zie o.m. Ozinga en Martens (2001), p. 21-26. Overigens blijkt ongeveer de helft van alle gerechten een vaste wrakingskamer te hebben ingesteld. In Rb. Leeuwarden 24 juli 2000, NJ 2000, 696, was wraking van de bewuste wrakingskamer (die moest oordelen over de wraking van de president van het college, 'hun baas') aan de orde; het verzoek werd terecht afgewezen met de motivering dat van het begrip 'baas' in de verhouding president-rechters geen sprake was.
Daarover Everts (2003), p. 258-264. Tegen een beslissing in een incident tot wraking is in principe geen hogere voorziening toegelaten (art. 39 lid 5 Rv), tenzij de rechter de regeling met betrekking tot de wraking ten onrechte niet heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied is getreden dan wel essentiële vormen niet in acht zijn genomen; zie HR 22 januari 1999, NJ 1999, 243, alsmede HR 26 januari 2001, NJ 2001, 177.
Uit het WODC-rapport blijkt dat, indien al gewraakt wordt, dit veelal geschiedt op grond van (i) eerdere beslissingen van rechters in de zaak/zaken of (ii) vanwege omstandigheden die met de (rechterlijke) bejegening of behandeling van de zaak te maken hebben (dit laatste vooral in civiele zaken); niet zozeer (iii) vanwege omstandigheden die de rechter persoonlijk aangaan (zoals lidmaatschappen, nevenfuncties en (voormalige) privé- of werkrelaties).1 Kuijer meent dat het Europese Hof de lat te laag legt met name ten aanzien van categorie (i), de eerdere betrokkenheid van de rechter. Te dien aanzien zou volgens hem door middel van nationale regelgeving meer bescherming en meer duidelijkheid geboden moeten worden.2 Volgens mij oordeelt Kuijer te streng. Zoals hiervoor besproken in par. 6.10.1 is in dvilibus vooral de eerdere betrokkenheid (en houding) van de comparitierechter die later vonnis wijst voor de praktijk belangrijk. Zo'n rechter moet ter comparitie wel heel categorisch zijn, wil er in een later stadium goede grond voor wraking zijn; het louter 'voorlopig kleur bekennen' door de comparitierechter is daartoe dunkt mij onvoldoende.3
Omtrent de afhandeling van wrakingsverzoeken heeft de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NWR) een aanbeveling gedaan 4 Het voorstel om aparte wrakingskamers in te stellen is daarbij kritisch ontvangen,5 waarbij ook nog een discussiepunt blijft of de wrakingszitting al dan niet openbaar zou moeten plaatsvinden, of dat een openbare behandeling het rechterlijk gezag (en daarmee de rechterlijke onafhankelijkheid, P.S.) dan niet zou ondermijnen.6