Rb. Noord-Holland, 04-03-2015, nr. C/14/148885 / HA ZA 13-278
ECLI:NL:RBNHO:2015:1711
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
04-03-2015
- Zaaknummer
C/14/148885 / HA ZA 13-278
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2015:1711, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 04‑03‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak)
- Wetingang
art. 925 Burgerlijk Wetboek Boek 7
- Vindplaatsen
JA 2015/82 met annotatie van mr. dr. E.J. Wervelman
Uitspraak 04‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Levensverzekering. Verzwijging? Privacy van overledene. Weigering uitkering door levensverzekeraar wegens verzwijging. Overledene had kort voorafgaand aan het afsluiten van een levensverzekering geringe slikklachten. Weliswaar diende de aspirant verzekerde al zijn klachten te melden; de rechtbank meent dat zijn klachten door hem niet hoeven te worden begrepen als vallende onder de categorie ‘klachten van de slokdarm’. Daarom hoefde ook de doorverwijzing naar een specialist niet te worden gemeld. De rechtbank stelt verder de werkwijze van de Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens ter zitting ambtshalve aan de orde, waartegen Reaal protesteert. De rechtbank merkt hierover op dat aan de orde is het recht op eerbiediging van de privacy van een overledene. Nu de overledene uit de aard der zaak zijn eigen belangen in deze niet kan behartigen, is de rechtbank gehouden dit zo nodig ambtshalve voor hem te doen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling privaatrecht
Sectie handel & insolventie
JR/MvL
zaaknummer / rolnummer: C/14/148885 / HA ZA 13-278
Vonnis van 4 maart 2015
in de zaak van
X,
wonende te Haaksbergen,
eiseres bij dagvaarding van 13 september 2013,
advocaat mr. G.H.B. Andriol te Almelo,
tegen
de naamloze vennootschap SRLEV N.V., h.o.d.n. REAAL Levensverzekeringen,
gevestigd te Alkmaar,
gedaagde,
advocaat mr. S. Odijk te Utrecht.
Partijen zullen hierna X en Reaal genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding met producties van 13 september 2013
- -
de conclusie van antwoord met producties van 5 januari 2014
- -
het tussenvonnis van 29 januari 2014
- -
het proces-verbaal van de comparitie gehouden op 21 augustus 2014
- -
de akte uitlating van X van 17 september 2014
- -
de antwoordakte van Reaal van 12 november 2014.
1.2.
Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1.
X heeft met Reaal een levens- of overlijdensrisicoverzekering afgesloten. De ingangsdatum is 1 augustus 2011. Als verzekeringnemer en als eerste begunstigde is eiseres aangemerkt. Verzekerde is de heer [echtgenoot] echtgenoot van eiseres. Ingevolge deze verzekering wordt een bedrag van € 150.000,00 uitgekeerd bij overlijden van verzekerde voor 1 september 2025.
2.2.
Onder het kopje ‘Grondslag van de verzekering’ bevat de polis onder meer het volgende artikel 2:
“2.1 De door of namens de verzekeringnemer en de verzekerde aan de verzekeraar verstrekte informatie met het oog op het sluiten, wijzigen of weer van kracht verklaren van de verzekering, vormt de grondslag van de verzekering.
2.3
Indien de informatie als bedoeld in het eerste lid onjuist of onvolledig blijkt te zijn, heeft de verzekeraar het recht om de gevolgen in te roepen die Titel 17 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek hem biedt, zoals het opzeggen van de verzekering, het weigeren van de uitkering of het beperken van de hoogte van de uitkering.
2.3.
Op 1 augustus 2011 heeft [echtgenoot] met het oog op het afsluiten van voormelde verzekering een gezondheidsverklaring ingevuld. Hierin staat, voor zover relevant, onder het kopje ‘Invullen van de vragen’:
“Vermeld al uw klachten, ook als u denkt dat deze niet belangrijk zijn of als u geen arts heeft bezocht. Wanneer na het sluiten van de verzekering blijkt dat één of meer vragen onjuist of onvolledig zijn beantwoord of dat niet alle gevraagde gegevens zijn meegedeeld, kan Reaal de gevolgen inroepen die het Burgerlijk Wetboek, in het bijzonder de artikelen 928-930 en 982-983 van boek 7 hieraan verbindt, zoals het opzeggen van de verzekering, het weigeren van de uitkering of het beperken van de hoogte van de uitkering.”
Onder het kopje ‘Als uw gezondheidstoestand verandert’ staat:
“Als uw gezondheidstoestand verandert na het invullen van dit formulier, maar vóórdat de verzekering totstandkomt, dan moet u dit direct aan Reaal doorgeven. Definitieve acceptatie blijkt uit een definitieve acceptatiebevestiging van Reaal of uit een polis of acceptatieblad dat u wordt toegestuurd.”
Onder vraag 3 van de gezondheidsverklaring heeft [echtgenoot] niet aangekruist het hokje bij de vraag: “Lijdt u of heeft geleden aan één of meer van de volgende aandoeningen, ziekten en/of gebreken (hier vallen ook klachten onder)? (…)
f) aandoeningen van slokdarm, maag, darmen, lever, galblaas, alvleesklier?”
2.4.
Door Reaal is bij de vraag naar de verandering van gezondheid een toelichting aan de gezondheidsverklaring toegevoegd. Hierin is – voor zover van belang – de volgende tekst opgenomen:
‘Er zit meestal enige tijd tussen het moment waarop u de gezondheidsverklaring invult en het moment waarop REAAL laat weten uw aanvraag te accepteren/weigeren. In die periode kan uw gezondheid veranderen (verbeteren of verslechteren). U moet die verandering doorgeven aan de geneeskundig adviseur van REAAL.
Daarvoor zijn twee redenen. De eerste is dat de verandering van uw gezondheid van invloed kan zijn op de beoordeling van uw aanvraag. Is uw gezondheid verslechterd, dan moet de geneeskundig adviseur daarmee rekening houden bij zijn advies aan REAAL.
De tweede reden om een verandering in uw gezondheid te melden is misschien nog wel belangrijker: geeft u dit niet door, dan maakt u zich schuldig aan verzwijging. U loopt dan de kans dat u geen uitkering en/of premie vrijstelling krijgt als het erop aan komt. U heeft dan voor niets premie betaald. Zodra REAAL u heeft laten weten dat u definitief bent geaccepteerd, vervalt uw plicht om veranderingen in uw gezondheidstoestand te melden. (...).‘
2.5.
Op 15 augustus 2011 raadpleegde [echtgenoot] zijn huisarts, dr. Kuipers, in verband met slikklachten. Dr. Kuipers verwees [echtgenoot] door naar een specialist voor een gastroscopie. Dit onderzoek heeft op 13 september 2011 plaatsgevonden.
2.6.
Op 18 september 2011 heeft Reaal het risico voor de overlijdensverzekering geaccepteerd. De verzekering is met terugwerkende kracht ingegaan per 1 augustus 2011.
2.7.
Op 29 september 2011 is bij [echtgenoot] de diagnose slokdarmkanker gesteld. [echtgenoot] is overleden op 17 mei 2012.
2.8.
X heeft Reaal vervolgens verzocht een overlijdensuitkering te doen uit hoofde van de verzekering. Bij brief van 14 juni 2012, overgelegd als productie 5 bij dagvaarding, schreef Reaal aan X onder meer:
“Bij twijfel aan de rechtmatigheid van een claim op een levensverzekering, wenden wij ons tot de onafhankelijke Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens. Deze Toetsingscommissie is door het Verbond van Verzekeraars in het leven geroepen, in nauw overleg met de Koninklijke Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst (KNMG), het Breed Platform Verzekerden en Werk en de Nederlandse Patiënten/Consumenten Federatie. Eén van de meest voorkomende redenen voor twijfel is als de verzekerde overlijdt binnen twee jaar na het afsluiten of wijzigen van een levensverzekering, waarbij het overlijden niet het gevolg is van een ongeval en waarbij de verzekeraar vermoedt dat er verzwijging van gezondheidsgegevens in het spel is.
Wij willen u via deze brief laten weten dat we de Toetsingscommissie hebben gevraagd te kijken naar de rechtmatigheid van uw claim. De commissie moet binnen vier weken na aanvraag haar oordeel geven. Tot dat moment ligt de afhandeling stil en wordt voorlopig niet uitgekeerd.”
2.9.
Bij brief van 18 september 2012 heeft de Toetsingscommissie aan X gemeld – kort gezegd – dat [echtgenoot] heeft verzuimd in de periode tussen het invullen en opsturen van de gezondheidsverklaring, en de acceptatie de verslechtering in zijn gezondheidstoestand aan Reaal mede te delen. De Toetsingscommissie besliste dat [echtgenoot] jegens de verzekeringsmaatschappij in gebreke was geweest in de nakoming van zijn zogeheten spontane mededelingsplicht.
2.10.
Bij brief van 24 september 2012 aan X schreef Reaal: “De Toetsingscommissie heeft ons laten weten dat nader onderzoek van de gezondheidsgegevens van de overledene heeft aangetoond dat onze twijfel over de rechtmatigheid van de overlijdensclaim gegrond was. (...) Als onze medisch adviseur bij het accepteren van de verzekering in 2011 op de hoogte zou zijn geweest van de medische situatie op dat moment, zou hij ons hebben geadviseerd de verzekering niet te accepteren. Daarom honoreren wij uw overlijdensclaim niet.”
2.11.
Bij brief van 5 oktober 2012 heeft de toenmalige gemachtigde van eiseres de Toetsingscommissie verzocht haar standpunt te herzien omdat volgens X – kort gezegd – op [echtgenoot] geen mededelingsplicht rustte.
2.12.
Bij brief van 26 oktober 2012 heeft de Toetsingscommissie aan de toenmalige gemachtigde van X medegedeeld dat zij haar beslissing handhaaft; zij overweegt dat [echtgenoot] ‘naar valt aan te nemen’ op 1 augustus 2011 terecht de vraag naar aandoeningen van slokdarm, maag en darmen, met “Nee” heeft beantwoord. De Toetsingscommissie concludeert echter op basis van de aan haar gegeven medische informatie dat [echtgenoot] Reaal vóór 18 september 2011 had moeten mededelen dat zijn huisarts hem naar een MDL-arts (de rechtbank begrijpt: maag-, darm- en leverarts) had verwezen in verband met passageproblemen en het gewichtsverlies.
2.13.
Bij brief van 3 mei 2013 heeft de huidige gemachtigde van X Reaal om een herziening van haar standpunt verzocht. Dit verzoek is mede onderbouwd door ongevraagde toezending aan mw. [B] – een secretaresse bij Reaal – van het rapport van de medisch adviseur van X, van de verwijsbrief van de huisarts van [echtgenoot], en de berichten van zijn MDL-arts aan de huisarts van 7 februari 2012 respectievelijk 23 september 2011. Deze medische informatie is vervolgens door Reaal als productie 5 integraal aan haar conclusie van antwoord toegevoegd.
2.14.
Reaal heeft bij brief van 27 juni 2013 haar afwijzing gehandhaafd. Zij schrijft dat uit de medische informatie die de huidige gemachtigde X aan Reaal heeft toegezonden blijkt dat de klachten waarmee [echtgenoot] zich destijds tot de huisarts wendde, zich reeds een half jaar voorafgaand aan dit huisartsbezoek voordeden. Niet alleen wordt [echtgenoot] daarom schending van de spontane mededelingsplicht verweten, maar nu ook – kort gezegd – verzwijging bij het invullen van de gezondheidsverklaring.
3. De vordering
3.1.
X vordert Reaal te veroordelen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, aan haar € 150.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2012, althans de dag der dagvaarding, en kosten. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat Reaal, door niet uit te keren, toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van de overlijdensrisicoverzekering.
3.2.
Reaal voert als verweer, kort gezegd, dat door [echtgenoot] niet is voldaan aan zijn mededelingsplicht, als bedoeld in art. 7:928 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zodat er gelet op 7:930 BW geen recht op uitkering bestaat. Reaal voert verder aan dat zij bij kennis van de ware stand van zaken geen overlijdensrisicoverzekering zou hebben gesloten.
4. De beoordeling
4.1.
Het bestaan van de overlijdensrisicoverzekering is niet in geding. In beginsel dient dus door Reaal te worden uitgekeerd. Zij stelt echter dat [echtgenoot] de gezondheidsverklaring onjuist heeft ingevuld door de vraag naar klachten van de slokdarm ontkennend te beantwoorden en voorts dat hij nadien ten onrechte Reaal niet heeft ingelicht over zijn bezoek aan de huisarts en de doorverwijzing naar de specialist. Reaal weigert op grond hiervan uitkering.
4.2.
Niet betwist is de stelling van Reaal dat indien zij correct was geïnformeerd, de verzekering niet of niet onder dezelfde voorwaarden was gesloten. De kern van het geschil is daarom of [echtgenoot] moeten begrijpen dat hij relevante informatie niet heeft meegedeeld, waar hij dat wel moest doen. De bewijslast hiervan rust op Reaal.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat in artikel 7:928 lid 1 BW is bepaald dat een verzekeringnemer verplicht is vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. In de Memorie van Antwoord is over het kennisvereiste in dit artikellid opgemerkt dat omtrent de mate van objectivering die in het begrip 'behoort te kennen' en 'behoort te begrijpen' tot uitdrukking wordt gebracht, in algemene zin kan worden opgemerkt dat bij de beoordeling van de vraag welke feiten een verzekeringnemer behoort te kennen of wat hij behoort te begrijpen, moet worden uitgegaan van een behoorlijk en zorgvuldig verzekeringnemer en dat daarbij alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Ten aanzien van het kenbaarheidsvereiste geldt dat de mededelingsplicht beperkt is tot de feiten waarvan de verzekeringnemer weet, of waarvan hij behoort te begrijpen dat zij voor de verzekeraar van belang (kunnen) zijn. Aan de hand van de vragenlijst die door de verzekeraar is toegezonden, weet of behoort de verzekeringnemer te weten welke punten de verzekeraar interesseren en van belang acht. De verzekeraar zal in beginsel afgaan op de juistheid en volledigheid van de antwoorden op de gestelde vragen. Tevens dient rekening te worden gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verzekeringnemer. Artikel 7:930 BW en artikel 2. van de polisvoorwaarden bepalen de rechtsgevolgen van het niet nakomen van de mededelingsplicht voor het recht op uitkering.
4.4.
In dit licht is van belang welke vragen Reaal [echtgenoot] heeft gesteld. Reaal heeft – voor zover in deze zaak van belang – gevraagd of [echtgenoot] klachten had aan de slokdarm, welke vraag hij ontkennend heeft beantwoord. Op basis van de door X aan Reaal verschafte medische informatie staat tussen partijen vast dat [echtgenoot] reeds een half jaar voorafgaand aan zijn huisartsbezoek last had van ‘retrosternale passageproblemen van het voedsel’. Partijen vertalen deze klachten beiden als ‘slikklachten’. Dat deze slikklachten gering van aard waren, zoals door X is gesteld en door Reaal niet is betwist, wordt bevestigd door de brief van de MDL-arts van 23 september 2011. Deze schrijft immers: “Aangezien er nu nauwelijks passageklachten spelen, komt patiënt in aanmerking voor palliatieve chemotherapie”. [echtgenoot] had zich hiermee overigens nog niet tot een huisarts gewend. Weliswaar vermeldt Reaal op haar gezondheidsverklaring dat de aspirant verzekerde al zijn klachten moet melden, ook als hij denkt dat deze niet belangrijk zijn of als hij geen arts heeft bezocht, de rechtbank is echter met X van oordeel dat de geringe slikklachten waarvan kennelijk sprake was niet hoeven te worden begrepen als vallende onder de categorie ‘klachten van de slokdarm’. Een en ander in aanmerking genomen kan het [echtgenoot] niet euvel worden geduid dat hij de vraag of hij slokdarmklachten had, met “Nee” heeft beantwoord. Van verzwijging is dus geen sprake.
4.5.
Wat betreft het feit dat de huisarts van [echtgenoot] hem heeft doorverwezen naar een specialist overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 7:928 lid 6 BW bepaalt – voor zover van belang – dat indien een verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, deze zich er niet op kan beroepen dat feiten waarnaar niet was gevraagd niet zijn medegedeeld, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. Reaal heeft uitdrukkelijk het standpunt betrokken dat [echtgenoot] geen opzet wordt verweten. De enige vraag die Reaal op haar vragenlijst heeft gesteld over de periode tussen het invullen van de gezondheidsverklaring en het moment van acceptatie is of [echtgenoot] direct aan Reaal wilde doorgeven als zijn gezondheidstoestand veranderde na het invullen van de gezondheidsverklaring. De rechtbank is van oordeel dat een doorverwijzing naar een specialist (ook door een behoorlijk en zorgvuldig verzekeringnemer) niet als een verandering in de gezondheidstoestand hoeft te worden aangemerkt. Evenmin geeft de onder 2.4 geciteerde toelichting op de gezondheidsverklaring voor een behoorlijk en zorgvuldig verzekeringnemer aanleiding om hieruit zonder meer af te leiden dat deze een huisartsbezoek en een doorverwijzing naar een specialist zou moeten melden. Gelet hierop is de rechtbank met X van oordeel dat het door [echtgenoot] niet spontaan mededelen van de doorverwijzing door zijn huisarts, niet als schending van de mededelingsplicht kan worden aangemerkt. De door Reaal ter zake aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad 14 juli 2006, RvdW 2006/742 verschilt daarin met de onderhavige casus dat de klacht waarmee de verzekeringsnemer zich in die zaak na het invullen van de gezondheidsverklaring tot de huisarts wendde, moest worden aangemerkt als een klacht die, had deze zich voorgedaan voordat de gezondheidsverklaring werd ingevuld, hierop aangegeven had dienen te worden. Daarvan is in dit geval geen sprake. In het door Reaal aangehaalde arrest van het Hof Arnhem van 3 mei 2011, NJF 2011/244 overwoog het hof ten eerste:
“In de gezondheidsverklaring, die bij de aanvraag van de arbeidsongeschiktheidsverzekering hoort, heeft [appellant] bij het antwoord op een vraag of hij last heeft (gehad) van huidaandoeningen, het vakje “nee” aangekruist. (…). Op dat moment was hij nog niet op consult geweest bij de huisarts, zodat [appellant] voor dat moment niet verweten kan worden dat hij deze vraag ontkennend heeft beantwoord.”
In die zaak echter moet de verzekeringnemer na het invullen van de gezondheidsverklaring nog een medische keuring ondergaan. In de tussentijd had hij in verband met verdachte moedervlekken een huisarts, een dermatoloog en een plastisch chirurg bezocht, waarbij de laatste hem had aangeraden de moedervlekken te laten verwijderen. Onder die omstandigheden heeft het hof overwogen dat verzekeringnemer bij de medische keuring de toen aan hem gestelde vraag of hij last had van huidziekten niet langer met ‘nee’ mocht beantwoorden. Ook deze zaak laat zich dus niet vergelijken met de onderhavige casus.
4.6.
Nu Reaal overigens geen feiten heeft gesteld die, mits bewezen, tot honorering van haar beroep op schending van de mededelingsplicht zouden leiden, komt de rechtbank aan bewijslevering niet toe. Het beroep van Reaal op de artikelen 7:928 en 7:930 BW faalt, zodat de vordering van X voor toewijzing gereed ligt. Ook de vordering tot vergoeding van wettelijke rente ligt, nu daartegen geen zelfstandig verweer is gevoerd, voor toewijzing gereed als verzocht.
4.7.
Gelet op de welhaast categorische schending van het medisch beroepsgeheim in dit dossier heeft de rechtbank partijen gevraagd om bij aktewisseling te debatteren over de juridische consequenties van de werkwijze van Toetsingscommissie, in het bijzonder over de vraag of het schenden van het medisch beroepsgeheim door artsen die gegevens aan de Toetsingscommissie verstrekken betekenis moet hebben voor de bewijskracht van de bevindingen van de Toetsingscommissie in een voorliggende zaak. Reaal heeft ter zitting en in haar akte betoogd dat dit debat door partijen niet was gevoerd en dat de rechtbank hiermee buiten het geschil treedt. Wat hiervan ook zij, gelet op hetgeen onder 4.8. wordt overwogen is beantwoording van deze vraag niet langer van belang. Ten overvloede merkt de rechtbank hierover wel op dat hier aan de orde is het recht op eerbiediging van de privacy van een overledene. De rechtbank is van oordeel dat nu de overledene uit de aard der zaak zijn eigen belangen in deze niet kan behartigen, de rechtbank gehouden is dit zo nodig ambtshalve voor de overledene te doen.
4.8.
Echter, blijkens het hierboven overwogene is de beslissing van Reaal om niet tot uitkering over te gaan niet gegrond op de beslissing van de Toetsingscommissie, als wel op het eigen oordeel van Reaal over de door X aan Reaal toegezonden medische informatie. Een oordeel van de rechtbank over de hiervoor onder 4.7 vermelde vraag is daarom overbodig.
4.9.
Reaal heeft ten slotte verweer gevoerd tegen de door X gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van het te wijzen vonnis. Volgens Reaal heeft X in een telefoongesprek gezegd zonder de verzekeringsuitkering financieel in zwaar weer te komen verkeren. De rechtbank zal dit verweer passeren. Naar haar oordeel heeft Reaal in het kader van de voor artikel 233 lid 1 Rv vereiste belangenafweging met deze enkele stelling onvoldoende concreet onderbouwd waaruit blijkt dat haar belang bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist zwaarder weegt dan het belang van X om te beschikken over een executoriale titel. Het vonnis zal zoals door eiseres is gevorderd uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.10.
Reaal zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van X worden begroot op:
- dagvaarding € 92,82
- betaald griffierecht € 1.474,00
- salaris advocaat € 3.552,50 (2,5 punten × factor 1,0 × tarief € 1.421,00)
Totaal € 5.119,32
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
veroordeelt Reaal tot betaling aan X van € 150.000,- (honderdvijftigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Reaal in de proceskosten, aan de zijde van X tot op heden begroot op € 5.119,32, na ontvangst van een daartoe strekkend betalingsverzoek van de griffie te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer NL83RBOS0569991293 ten name van Griffie LDCR onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2015