CRvB, 09-10-2009, nr. 09/529 WSF
ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9889
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
09-10-2009
- Magistraten
G.J.H. Doornewaard
- Zaaknummer
09/529 WSF
- LJN
BJ9889
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9889, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 09‑10‑2009
Uitspraak 09‑10‑2009
G.J.H. Doornewaard
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 januari 2009, 08/1206 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellante.
I. Procesverloop
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P. Hoogenraad, advocaat te Maassluis, verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2009.
Voor appellante is verschenen mr. P.E. Merema. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Hoogenraad.
II. Overwegingen
1.1.
Bij besluit van 18 juni 2008 heeft appellante niet-ontvankelijk verklaard het door betrokkene bij brief van 20 mei 2008 gemaakte bezwaar tegen de in het Bericht Studiefinanciering van 23 februari 2001 met kenmerk 1999/8 en in het Bericht Studiefinanciering van eveneens 23 februari 2001 met kenmerk 2000/8 vervatte besluiten tot omzetting van de aan hem toegekende uitwonenden- in een thuiswonendenbeurs over de periode september 1999 tot en met maart 2000 met als gevolg een schuld voor hem van toen € 1.064,12 welke toen is omgezet in een rentedragende schuld/lening. Daartoe heeft appellante het volgende overwogen.
1.2.
Het bezwaarschrift is niet binnen zes weken na de bekendmaking van die besluiten ingediend en in bezwaar zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan die termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. Daaraan heeft appellante toegevoegd dat zij betrokkene niet volgt in zijn stelling dat hij niet eerder (dan bij brief van 20 mei 2008) een bezwaarschrift heeft kunnen indienen, omdat hij zich in detentie bevond; immers, betrokkene had maatregelen kunnen treffen om gedurende zijn detentie zijn belangen door een derde te laten behartigen. De gevolgen van het achterwege laten daarvan blijven dan ook voor zijn rekening.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van betrokkene tegen evenvermeld besluit op bezwaar gegrond verklaard, is dat besluit vernietigd, is appellante opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak en zijn beslissingen over proceskosten en griffierecht gegeven. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.2.
Appellante heeft niet aangetoond dat de beide primaire besluiten op de voorgeschreven wijze zijn bekend gemaakt. Tevens moet worden vastgesteld dat betrokkene zijn bezwaarschrift heeft ingediend vóór het einde van de in (het prematuur bezwaar en beroep betreffende) artikel 6:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde termijn. Immers, niet is gebleken dat die besluiten per aangetekende post zijn verzonden en evenmin is gebleken dat die besluiten (anderszins) daadwerkelijk zijn verzonden. Dat betrokkene in die periode gedetineerd was en naar de stelling van appellante om die reden de ontvangst van die besluiten niet kan ontkennen, is dan ook niet relevant.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de primaire besluiten destijds wel degelijk, zij het niet per aangetekende post, zijn verzonden naar het door betrokkene opgegeven woonadres [adres] te Rotterdam en dat dat ook blijkt uit de (bij het hoger beroepschrift gevoegde) uitdraai van de verzendrapportage. De bekendmaking van die besluiten heeft, zo heeft appellante desgevraagd ter zitting van de Raad verklaard, plaatsgevonden binnen een maand na de datering ervan, reden waarom de daarin vermelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is gesteld op zes weken na 25 maart 2001.
Appellante heeft er voorts op gewezen dat betrokkene in zijn bezwaarschrift heeft aangevoerd dat hij die besluiten niet heeft ontvangen omdat hij zich in detentie bevond en die besluiten zijn verzonden naar zijn oude adres. Aangezien betrokkene geen adreswijzing aan de Informatie Beheer Groep had doorgegeven, zijn die besluiten op goede grond bekend gemaakt aan het evenvermelde adres. Tot het doorgeven van een adreswijziging was betrokkene gehouden, omdat bij onder meer een rentedragende lening bij de Informatie Beheer Groep had; het in detentie zijn maakt dat niet anders. De gevolgen van dat verzuim komen voor zijn rekening en risico, zodat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De ontkenning door betrokkene in het beroepschrift van de ontvangst van die besluiten op het evenvermelde adres wegens gebrek aan wetenschap kan ingevolge vaste rechtspraak van de Raad niet als geloofwaardige ontkenning worden aangemerkt; in dat verband heeft appellante bij wijze van voorbeeld gewezen op de uitspraak van de Raad van 17 november 2006, LJN AZ3525.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift ingaat op de dag (direct) na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb dat de bekendmaking van tot een of meer belanghebbenden gerichte besluiten geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
4.3.1.
In het thans aanhangige geval staat vast dat geen van de beide primaire besluiten per aangetekende post is verzonden. Rijst vervolgens de vraag of genoegzaam aannemelijk is gemaakt dat appellante die besluiten op 23 februari 2001 per gewone (niet aangetekende TNT-) post aan het haar toen bekende adres van betrokkene heeft verzonden, dat wil zeggen, op de in de Awb voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt.
Echter, indien evident sprake is van ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van een besluit, wordt door de Raad de ontvangst van dat besluit genoegzaam aannemelijk geacht evenals — zonder nader bewijs — de verzending per gewone post.
Naar het oordeel van de Raad is in dit geval evident sprake van ongeloofwaardige ontkenning door betrokkene van de ontvangst van de beide besluiten op het toen bij appellante bekende adres van betrokkene waaraan die beide besluiten waren gericht. De Raad acht dan ook de ontvangst van die besluiten op en bijgevolg de verzending van die besluiten aan het toen bekende adres van betrokkene door appellante — zonder (nader) bewijs — genoegzaam aannemelijk gemaakt. Daarbij heeft de Raad het volgende in aanmerking genomen.
4.3.2.
Vaststaat dat betrokkene op 2 mei 2000 is gedetineerd, sedertdien jarenlang gedetineerd is gebleven en op 23 februari 2001 (al geruime tijd) niet meer de beschikking had over de (huur-)woning op het adres [adres] te Rotterdam.
Gebleken is dat betrokkene op 23 februari 2001 bij de Informatie Beheer Groep nog steeds stond geregistreerd als woonachtig op het adres [adres] te Rotterdam. Van een melding voordien door betrokkene aan de Informatie Beheer Groep dat hij daar niet meer woonachtig is, is uit de stukken niet kunnen blijken. Het had in de rede gelegen dat betrokkene in het vooruitzicht van een langdurige detentie en van het gedurende die detentie niet kunnen behouden van zijn huurwoning had geregeld of had laten regelen dat zijn belangen door een of meer anderen werden behartigd, met name door aan de personen voor wie en de instanties of bedrijven voor welke hij bereikbaar moest zijn en blijven een wijziging van zijn adres in het detentieadres of in een ander adres (bij voorbeeld dat van zijn elders in Rotterdam wonende moeder) door te geven dan wel ervoor te zorgen dat de voor hem bestemde en op het adres [adres] te Rotterdam bezorgde post terecht zou komen op hetzij het detentieadres hetzij een ander adres. Niet is kunnen blijken dat betrokkene te dien aanzien in de richting van de Informatie Beheer Groep of TNT-Post iets heeft ondernomen. Dat betrokkene tijdens zijn detentie niet in staat was dat te (laten) regelen, is niet aannemelijk, ook al heeft hij zich in detentie aanvankelijk in beperking bevonden.
Niet ondenkbaar is dat — terwijl hij was gedetineerd — voor hem bestemde en op het (inmiddels niet meer zijn woonadres zijnde) adres [adres] te Rotterdam bezorgde post bij de nieuwe bewoner(s) werd afgehaald door zijn elders in Rotterdam wonende moeder, maar op dat punt heeft betrokkene bij de rechtbank iets geheel anders verklaard dan bij de Raad.
In beroep bij de rechtbank heeft betrokkene aangevoerd dat hij niet bekend was en ook niet bekend kon zijn met de beide besluiten, aangezien hij elders was gedetineerd, ook niet in staat was op het adres [adres] te Rotterdam zijn post op te (laten) halen en overigens bij gebrek aan wetenschap ontkent dat appellante de beide besluiten heeft verzonden. Ter zitting van de rechtbank heeft betrokkene daaraan toegevoegd dat hij de nieuwe bewoners (van de woning aan het adres [adres] te Rotterdam) niet kende.
Ter zitting van de Raad heeft betrokkene evenwel verklaard dat een oom van hem nog woonde aan het adres [adres] te Rotterdam, dat zijn elders in Rotterdam wonende moeder daar toen —dus ook nog in februari 2001— de voor hem bestemde post heeft afgehaald dan wel die post door zijn oom bij zijn moeder is afgegeven en dat de beide besluiten van 23 februari 2001 geen deel van die post hebben uitgemaakt, zodat moet worden aangenomen dat die besluiten op dat adres niet zijn ontvangen.
Met name dat verschil in verklaringen vormt voor de Raad aanleiding de ontkenning door betrokkene van de ontvangst van de beide besluiten op het adres [adres] te Rotterdam op een moment waarop hij (langdurig en elders) was gedetineerd evident ongeloofwaardig te achten.
5.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.3.1 en 4.3.2 volgt dat het hoger beroep slaagt, de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep (alsnog) ongegrond dient te worden verklaard.
6.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) T.J. van der Torn.