HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317 m.nt. Schalken (rov. 3.42).
HR, 19-09-2017, nr. 15/04812
ECLI:NL:HR:2017:2393
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-09-2017
- Zaaknummer
15/04812
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2393, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑09‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:799, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:799, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑05‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2393, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0368
Uitspraak 19‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid verdachte in cassatieberoep, art. 432.1.a Sv. Is de akte van uitreiking behorende bij de appeldagvaarding door verdachte ondertekend? HR is van oordeel dat op de akte van uitreiking geplaatste handtekening niet zodanig afwijkt van de op de identiteitsbewijzen van verdachte geplaatste handtekeningen en van de handtekeningen die door de verdachte zijn gezet op, in de CAG genoemde, andere stukken die zich in het dossier bevinden, dat moet worden aangenomen dat het niet verdachte is die de handtekening op de akte van uitreiking heeft geplaatst. Nu het cassatieberoep niet binnen 14 dagen na het arrest van het Hof is ingesteld, kan verdachte niet in dat beroep worden ontvangen.
Partij(en)
19 september 2017
Strafkamer
nr. S 15/04812
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 september 2015, nummer 23/001703-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep is onder meer het volgende van belang:
(i) het bestreden arrest, waarbij de verdachte bij verstek tot straf is veroordeeld, is uitgesproken op 15 september 2015;
(ii) bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die appeldagvaarding op 31 juli 2015 aan de verdachte in persoon is uitgereikt; deze akte is onder "Handtekening voor ontvangst" voorzien van een handtekening;
(iii) blijkens de daarvan opgemaakte akte is het beroep in cassatie ingesteld op 13 oktober 2015.
2.2.
In de cassatieschriftuur is aangevoerd dat de verdachte niet degene is aan wie voormelde appeldagvaarding in persoon is uitgereikt en die de akte van uitreiking heeft ondertekend. Daartoe zijn een kopie van een ten name van de verdachte gestelde, op 7 juni 2012 afgegeven, identiteitskaart en een kopie van een ten name van de verdachte gesteld, op 7 juni 2012 afgegeven, paspoort overgelegd.
2.3.
De Hoge Raad is van oordeel dat - anders dan is betoogd - de op voormelde akte van uitreiking geplaatste handtekening niet zodanig afwijkt van de op voornoemde identiteitsbewijzen geplaatste handtekeningen en van de handtekeningen die door de verdachte zijn gezet op, in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 vermelde, andere stukken die zich in het dossier bevinden, dat moet worden aangenomen dat het niet de verdachte is die de handtekening op de akte van uitreiking heeft geplaatst.
2.4.
Gelet hierop had het beroep ingevolge art. 432, eerste lid aanhef en onder a, Sv moeten zijn ingesteld binnen veertien dagen na 15 september 2015, de datum waarop het bestreden arrest is uitgesproken. Nu het beroep eerst is ingesteld op 13 oktober 2015, kan de verdachte in dat beroep niet worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A van Dorst en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2017.
Conclusie 23‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid verdachte in cassatieberoep, art. 432.1.a Sv. Is de akte van uitreiking behorende bij de appeldagvaarding door verdachte ondertekend? HR is van oordeel dat op de akte van uitreiking geplaatste handtekening niet zodanig afwijkt van de op de identiteitsbewijzen van verdachte geplaatste handtekeningen en van de handtekeningen die door de verdachte zijn gezet op, in de CAG genoemde, andere stukken die zich in het dossier bevinden, dat moet worden aangenomen dat het niet verdachte is die de handtekening op de akte van uitreiking heeft geplaatst. Nu het cassatieberoep niet binnen 14 dagen na het arrest van het Hof is ingesteld, kan verdachte niet in dat beroep worden ontvangen.
Nr. 15/04812 Zitting: 23 mei 2017 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 15 september 2015 door het Gerechtshof Amsterdam wegens “als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 de in artikel 2, eerste lid van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen”, veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Namens de verdachte heeft M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bedoelt kennelijk te klagen dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep aan de verdachte in persoon is betekend.
Zou het middel falen, dan is de consequentie daarvan dat de verdachte in het cassatieberoep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hier doet zich de bijzondere situatie voor dat de vraag naar de ontvankelijkheid eerst kan worden beantwoord nadat het middel inhoudelijk is besproken.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
- een akte instellen hoger beroep van 22 april 2015, blijkens welke de verdachte in persoon ter griffie van de rechtbank Amsterdam is verschenen om hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis van de kantonrechter d.d. 9 april 2015 en welke akte is voorzien van een handtekening die klaarblijkelijk door de comparant, de verdachte, is geplaatst;
- een grievenformulier hoger beroep van 22 april 2015 dat, mede gelet op de naamstelling en de overige persoonsgegevens, kennelijk van de hand is van de verdachte en tevens is voorzien van een handtekening;
- een akte van uitreiking, gehecht aan de dubbel van de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om op 15 september 2015 (13:55 uur) te verschijnen op de terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam, welke akte inhoudt dat de appeldagvaarding op 31 juli 2015 op het adres van de verdachte ([a-straat 1] Amsterdam) is uitgereikt aan de geadresseerde in persoon en voor ontvangst is getekend door de ontvanger;
- een akte van uitreiking van de schriftelijke mededeling van de uitspraak van het hof, inhoudende dat deze op 10 oktober 2015 op het adres van de verdachte ([a-straat 1] Amsterdam) is uitgereikt aan de geadresseerde in persoon. Deze akte is onder het cursiefje “Handtekening voor ontvangst” voorzien van een handtekening.
6. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 september 2015 is de verdachte aldaar niet verschenen en heeft de raadsman van de verdachte medegedeeld niet uitdrukkelijk door de verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. Het proces-verbaal vermeldt geen reden voor de afwezigheid van de verdachte. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat het hof verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte, met bevel tot voortzetting van de behandeling van de zaak.
7. In de schriftuur wordt aangevoerd dat “requirant tot cassatie zich op het standpunt [stelt] dat de dagvaarding in hoger beroep niet in persoon is betekend en dat de geplaatste handtekening niet de zijne is”. Ten bewijze van de juistheid van deze stelling zijn een kopie van de identiteitskaart van de verdachte en een kopie van diens paspoort als bijlage 1 bijgevoegd.
8. Vooropgesteld zij dat aan een cassatieklacht over de betekening van een dagvaarding of oproeping slechts gegevens ten grondslag kunnen worden gelegd die blijken uit de stukken van het geding of die als vaststaand kunnen worden aangenomen op grond van eerst in cassatie overgelegde bescheiden, aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld.1.
9. Voor zover ik dat kan waarnemen en beoordelen, lijken de handtekeningen op het identiteitsbewijs en het paspoort sterk op de handtekening die op onderscheidenlijk de akte instellen hoger beroep, het grievenformulier en de akte van uitreiking van de mededeling uitspraak zijn geplaatst en iets minder op de handtekening die gezet is op de akte van uitreiking van de appeldagvaarding, doch is deze afwijking gering.
10. Voorts stel ik vast dat door de steller van het middel in het geheel niet wordt uitgelegd waarom het niet de verdachte zelf is of kan zijn geweest die voor ontvangst heeft getekend, en dat ook niet wordt verklaard wie – als het niet de verdachte zelf is geweest – dan wél de dagvaarding op het adres van de verdachte heeft aangenomen en daarbij een handtekening heeft gezet die dan ook nog eens zou moeten doorgaan voor die van de verdachte.
11. Op grond van het voorgaande ben ik van mening dat de stukken van het geding niet het ernstige vermoeden wekken dat een ander dan de verdachte op diens adres de appeldagvaarding in ontvangst heeft genomen. Daaruit volgt dat het kennelijke oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep aan de verdachte in persoon is betekend, niet onbegrijpelijk is en dat het middel geen doel treft.
12. Mitsdien moet ingevolge art. 432, eerste lid aanhef en onder a, Sv worden vastgehouden aan een cassatietermijn van veertien dagen te rekenen daags na de uitspraak.2.De verdachte heeft het cassatieberoep echter ingesteld op 13 oktober 2015.
13. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn cassatieberoep heeft ingesteld, kan hij niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.3.
14. Deze conclusie strekt er dan ook toe dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑05‑2017
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, 2015, p. 39.
In HR 13 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU5790 werd geklaagd over een betekening in persoon op het BRP-adres van de verdachte, zonder dat was aangegeven wie de dagvaarding in ontvangst zou hebben genomen. De Hoge Raad oordeelde dat de handtekening op de akte van uitreiking van de appeldagvaarding niet overeenkwam met de handtekening op het identiteitsbewijs van de verdachte en dat het daarom aannemelijk was dat de appeldagvaarding niet in persoon was uitgereikt aan de verdachte. In HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2745 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3713 werd eveneens gesteld dat de handtekening van de verdachte niet overeenkwam met de handtekening voor ontvangst op de akte en geklaagd over het oordeel dat de betekening in persoon was geschied. In beide gevallen deelde de Hoge Raad dat standpunt en achtte hij het derhalve aannemelijk dat de oproeping respectievelijk de dagvaarding niet in persoon was uitgereikt.