Bij akte van 19 maart 2015 is het cassatieberoep partieel ingetrokken, zodat het niet langer is gericht tegen de deelvrijspraak ten aanzien van het witwassen van geld onder feit 1.
HR, 15-03-2016, nr. 14/04142
ECLI:NL:HR:2016:408, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-03-2016
- Zaaknummer
14/04142
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:408, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑03‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:98, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:98, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑01‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:408, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0138
Uitspraak 15‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht. Deelneming aan een criminele organisatie, art. 140 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264. HR: in aanmerking genomen dat het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep en/of hasjiesj van meer dan 30 gram ingevolge art. 3 en 11 Opiumwet steeds een misdrijf oplevert, is het oordeel van het Hof dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie welke tot oogmerk had het plegen van deze misdrijven niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
15 maart 2016
Strafkamer
nr. S 14/04142
ARA/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 14 juli 2014, nummer 21/009372-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Berndsen, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch alleen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde ten aanzien van het "deelnemen aan een criminele organisatie" ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 19 juli 2012 tot en met 27 november 2012 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit hem, verdachte, en [medeverdachte 7] en [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en andere natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (grote hoeveelheden) hennep en/of hasjiesj (steeds meer dan 30 gram)."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Ten aanzien van feit 2:
De verklaring van verdachte [verdachte] . afgelegd ter terechtzitting van het hof van 13 juni 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De drugs die bij mij thuis zijn aangetroffen, waren voorraad voor de coffeeshop.
Ten aanzien van feit 1:
(...)
1.
Als relaas van verbalisant [verbalisant 1] voornoemd. voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 1, blz. 11 e.v.):
De coffeeshop [A] is sinds april 1995 gevestigd aan de [b-straat 1] te Utrecht. Echter op het pand van de coffeeshop is de aanduiding [A] . Als eigenaar van de onderneming is beschreven: [medeverdachte 7] (...). Als beheerders van de coffeeshop staan beschreven genoemde [medeverdachte 7] en zijn broer [medeverdachte 1] (...).
Daarnaast werden tot 5 oktober 2012 als leidinggevenden binnen de coffeeshop benoemd de broers:
- [medeverdachte 5] (...),
- [medeverdachte 4] (...),
- [verdachte] (...).
Op 5 oktober 2012 werd een nieuwe aanvraag bij de gemeente Utrecht ingediend. Hierop werden de navolgende personen als leidinggevenden opgevoerd:
- [betrokkene 10] (...),
- [medeverdachte 3] (...),
- [betrokkene 1] (...).
(...)
Op dinsdag 27 november 2012 vonden diverse doorzoekingen plaats in onder andere de hieronder genoemde woningen. Daarnaast vonden in een aantal bedrijfspanden te Utrecht doorzoekingen plaats.
Woningen
(...)
8. [d-straat 1] te Utrecht
Woning [medeverdachte 4] , ook [verdachte] en [medeverdachte 3] staan hier GBA-ingeschreven. In deze woning werd onder andere in beslag genomen:
Drugs
(...)
10. [f-straat 1] te Utrecht
Verblijfplaats [verdachte] . In deze woning werd onder andere in beslag genomen:
Drugs
(...)
Zoals hierboven reeds gerelateerd werden op diverse locaties drugs in beslag genomen.
In totaal werd aangetroffen:
(...)
Hash 151250,10 gram Locatie 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 10, 12
Weed 5564,86 gram Locatie 1, 3, 4, 5, 6, 8, 10
(...)
Voorgedraaide Joints 3280,00 gram Locatie 3,5,8
(...)
3.
Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] , opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden brigadier van politie, gesloten op 21 februari 2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 4, blz. 1693 e.v.):
V: Wat is de toegestane hoeveelheid softdrugs die je in je coffeeshop mag hebben?
A: Iedereen mag 500 gram in een coffeeshop hebben?
V: Waar wordt de voorraad buiten de coffeeshop bewaard?
A: Zoveel mogelijk buiten de shop.
V: Door wie wordt de coffeeshop bevoorraad?
A: Je hebt weleens stashplaatsen. Als het op is wordt er gehaald.
A: Ik heb één goede leverancier, ene [betrokkene 12] .
V: Wie regelt de inkoop van de hash en de wiet voor coffeeshop [A] ?
A: Ik met die vriend [betrokkene 12] .
Verbalisanten tonen aan verdachte foto 33 t/m 37
V: Wie ziet u op de foto's.
A: Dat is [betrokkene 12] , mijn betrouwbare leverancier.
O: Op de foto's 33 t/m 35 bent u te zien samen met [betrokkene 12] .
V: Wat levert die dan per keer/per week.
A: De ene keer komt hij met 2.4, dat is 2 kilo en
400 gram. Dat wil zeggen 5 kilo per week.
(...)
4. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] , opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , beiden brigadier van politie, gesloten op 29 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 736 e.v.):
(...)
V: Wie is de baas in de coffeeshop [A] aan de [b-straat 1] ?
A: [medeverdachte 7] . Het is zijn shop en hij beslist alles.
V: Wie regelt de spullen?
A: Hij regelt de spullen.
V: Hoe doet hij dat dan?
A: Hij doet dat met zijn broers.
V: Welke broers?
A: Hij heeft vier broers. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3] .
V: Wat doen ze daar?
A: Zij werken daar in de shop.
V: [medeverdachte 7] is nu al een tijdje op vakantie wie is er dan verantwoordelijk?
A: Allemaal. Alle vijf maar met name [medeverdachte 1] want die is de oudste.
(...)
16. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] , opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , beiden brigadier van politie, gesloten op 28 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 715 e.v.):
O: We hebben het in het vorige verhoor gesproken over "de Griek"
V: Hoe vaak heb je contact met die man gehad?
A: Misschien drie of vier keer.
V: Waarom had je contact met hem?
A: Voor die kussentje. (Hasj)
V: Hoe ben je met hem in contact gekomen?
A: Dat is een vriend van [medeverdachte 7] en [medeverdachte 7] kent hem al heel lang.
V: Hoe is dat in zijn werk gegaan?
A: Ik heb die kussentjes gehaald en aan hem gegeven.
V: Waar heb je die kussentjes gehaald?
A: In Bergen op Zoom?
V: Van wie heb je de opdracht gekregen om ze daar te halen?
A: Van [medeverdachte 7] . [medeverdachte 7] heeft dat over de telefoon verteld. [medeverdachte 7] legde de contacten en ik heb van [medeverdachte 7] zijn telefoonnummer gekregen om afspraken te maken over de levering.
V: Wie heeft contact gehad met die man uit
Bergen op Zoom?
A: [medeverdachte 7] heeft die man gebeld en gezegd dat ik zou komen om 25 kilo hasj te halen.
V: Waar heb jij die kussentjes aan de Griek gegeven?
A: Ik denk in Overvecht.
V: Aan wie heeft de Griek betaald en hoeveel.
A: Hij heeft in twee keer betaald in de shop aan [medeverdachte 1] . Ik denk 50.000 euro.
O: Door ons verbalisanten wordt aan [medeverdachte 7] een foto getoond van [betrokkene 13] , geboren op [geboortedatum] 1946.
A: De foto die u mij toont is de man die ik de Griek noem en die van mij 25 kilo hasj heeft afgenomen en hiervoor 50 duizend euro heeft betaald.
(...)
Zaakdossier E
19. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] , opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , beiden brigadier van politie, gesloten op 6 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 757 e.v.):
V: Wie is [betrokkene 1] ?
A: lk ken een [betrokkene 1] , die werkt in de shop. Dit is een neef van [medeverdachte 7] . Ik weet niet wat zijn achternaam is.
V: Waar woont deze [betrokkene 1] ?
A: Volgens mij woont hij ergens in Breda.
V: Waar ken jij deze [betrokkene 1] van?
A: lk ken hem van de shop, [A] .
V: Wat voor werkzaamheden verricht [betrokkene 1] in de shop?
A: Gewoon hij staat achter de balie. Hij verkoopt.
V: Waar bestaat je contact met [betrokkene 1] uit?
A: Hij komt voor zijn ooms, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte] . Hij heeft mij een keer 5 Mis gebracht. Ik bedoel hiermee dat hij mij 5 kilo Mis heeft gebracht. Met Mis bedoel ik hash.
V: Op welke wijze kom je in contact met [betrokkene 1] ?
A: Via zijn oom [medeverdachte 7] .
(...)
Zaakdossier F
22.
Als schriftelijk bescheid, een transcriptie van een SMS-bericht, verzonden door [betrokkene 2] met telefoonnummer 31-06- [001] aan telefoonnummer 31-06- [002] van [betrokkene 1] op 22 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 5852):
Hoe laat breng je die morgen mis 5 kg
23.
Als schriftelijke bescheiden, transcripties en samenvattingen van afgeluisterde telefoongesprekken met telefoonnummer 06 - [001] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
een telefoongesprek (TC22/T9271 tussen [betrokkene 2] en [medeverdachte 7] (met telefoonnummer [003] op 23 november 2012 (blz. 58701: [betrokkene 2] wordt gebeld door [medeverdachte 7]
[betrokkene 2] zegt dat die neger ( [betrokkene 14] ) bij hem is geweest en dat hij hem 5 heeft gegeven en dat hij van die neger 12 heeft gekregen.
24.
Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] . opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , beiden brigadier van politie, gesloten op 6 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 757 e.v.):
V: Wie is [betrokkene 1] ?
A: lk ken een [betrokkene 1] , die werkt in de shop. Dit is een neef van [medeverdachte 7] . Ik weet niet wat zijn achternaam is.
V: Waar woont deze [betrokkene 1] ?
A: Volgens mij woont hij ergens in Breda.
V: Waar ken jij deze [betrokkene 1] van?
A: lk ken hem van de shop, [A] .
V: Wat voor werkzaamheden verricht [betrokkene 1] in de shop?
A: Gewoon hij staat achter de balie. Hij verkoopt.
V: Waar bestaat je contact met [betrokkene 1] uit?
A: Hij komt voor zijn ooms, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte] . Hij heeft mij een keer 5 Mis gebracht. Ik bedoel hiermee dat hij mij 5 kilo Mis heeft gebracht. Met Mis bedoel ik hash.
V: Op welke wijze kom je in contact met [betrokkene 1] ?
A: Via zijn oom [medeverdachte 7] .
A: Ik werd een keer door [medeverdachte 7] gebeld dat ik 5 kilo Mis van [betrokkene 1] aan iemand anders moest geven.
V: Wie is [betrokkene 14] of ook wel neger genoemd?
A: Dat is de man waar ik die 5 kilo Mis aan gegeven heb. Het is een donkere man, ongeveer 50 jaar en met een gezet postuur. Hij heeft donkergekleurd haar.
V: Waarom wordt die zo genoemd?
A: Dat weet ik niet. Zo noemt [medeverdachte 7] deze man.
V: Waar ken jij deze [betrokkene 14] van?
A: Ik ken deze man via [medeverdachte 7] .
V: Hoe kom jij in contact met deze [betrokkene 14] ?
A: Ik kreeg van [medeverdachte 7] het nummer van deze man. Ik heb hem toen gebeld en hij is toen gekomen.
V: Waar bestaat je contact met deze [betrokkene 14] uit?
A: Alleen als [medeverdachte 7] belt en mij zegt dat ik contact met deze man moet opnemen dan doe ik dat anders niet.
O: Jij stuurt een sms bericht vanaf je nummer [001] naar het nummer [002] ( [betrokkene 1] ) met de volgende inhoud: "Ik heb 5k van die mis"
V: Wat bedoel je met 5k van die Mis?
A: Ik bedoel hiermee dat ik 5 kilo van die Mis nodig had.
V: Waarom stuur je deze sms naar [betrokkene 1] ?
A: Ik moest van [medeverdachte 7] aan [betrokkene 1] vragen of hij die
5 kilo Mis naar de shop wilde brengen.
O: TC22 gesprek [...] . Jij belt naar [betrokkene 1] . In dit gesprek hebben jullie het over:
- jij vraagt aan [betrokkene 1] of hij je sms heeft ontvangen
- [betrokkene 1] beaamt dit
- jij vraagt hoe laat [betrokkene 1] er morgen is want jij hebt die vroeg nodig
- [betrokkene 1] vraagt welke want hij kan niet goed lezen daar
- jij zegt dat hij moet gaan lezen en dan een sms moet sturen
V: Waarover gaat dit gesprek die jij hebt met [betrokkene 1] ?
A: Dat gaat over die 5 kilo Mis.
25.
Een proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van politie, gesloten op 11 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 3374):
"Door mij zijn de camerabeelden van 23 november 2012 bekeken die zijn verkregen uit de statische observatie van coffeeshop [A] . Op deze beelden zag ik dat op 23 november 2012 om 12.54 uur de mij ambtshalve bekende [betrokkene 1] aan komt lopen bij coffeeshop [A] . Ik zag dat [betrokkene 1] op dat moment een lichtkleurige zogenaamde messengerbag over zijn schouders droeg. Op de camera-beelden zag ik ook dat de mij ambtshalve bekende [betrokkene 2] om 16.32 uur coffeeshop [A] uit kwam lopen en dat hij op dat moment een plastic draagtasje van de Plus supermarkt in zijn hand had. Deze waarneming komt overeen met de afgeluisterde telefoongesprekken tussen [betrokkene 2] en de afnemer van de verdovende middelen [betrokkene 14] (de neger) waarin zij afspreken om elkaar achter de shop te ontmoeten en waarin [betrokkene 14] om 16.31 uur meldt dat hij er is."
26.
Als schriftelijk bescheid, een transcriptie van een SMS-bericht, verzonden door [betrokkene 2] met telefoonnummer 31-06- [001] aan telefoonnummer 31-06- [004] van [betrokkene 14] op 23 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 5864):
Kan je niet achter shop komen
27. Als schriftelijk bescheid, een transcriptie van een SMS-bericht, verzonden door telefoonnummer 31-06- [004] van [betrokkene 14] aan [betrokkene 2] met telefoonnummer 31-06- [001] aan op 23 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 5869):
Ik sta er.
(...)
Ten aanzien van feit 2:
Zaakdossier Y
40. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6] , brigadier van politie, gesloten op 28 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 10104):
Op 27 november 2012 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de woning [f-straat 1] te Utrecht. De doorzoeking vond plaats in het bijzijn van de bewoner [verdachte] . Tijdens de doorzoeking werd het volgende inbeslaggenomen: zie bijlage inbeslaggenomen goederen.
41. Als schriftelijk bescheid, de bijlage inbeslaggenomen goederen bij voormeld proces-verbaal, voor zover onder meer inhoudende (blz. 10107):
Omschrijving goederen:
Hasj 9805 gram (bruto)
Hasj 2158 gram (bruto)
Hasj 312 gram (bruto) en wiet 10 g (bruto).
42. Als schriftelijk bescheid, een rapport Opiumwet, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 7] , buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 4884):
Op vrijdag 30 november 2012 werd door de afdeling Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet.
Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen die aan mij ter beschikking werd gesteld door [verbalisant 8], brigadier van politie Utrecht.
Deze partij was inbeslaggenomen tijdens een onderzoek ingevolge de Opiumwet op het adres [f-straat 1] te Utrecht.
Verdachte: [verdachte]
De aangeboden partij bestond uit:
10 gram (bruto) gedroogde bloemtoppen
13275 gram (bruto) bruine, samengeperste substantie.
De genoemde plantdelen, waaraan de bars niet was onttrokken, werden door mij herkend als materiaal van het geslacht Cannabis, beter bekend als hennep.
De bruine samengeperste substantie werden door mij herkend als hasjiesj, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep.
Uit de aangeboden hoeveelheid materiaal werd door mij steekproefsgewijs een monster genomen dat werd gewaarmerkt zoals in de sporenlijst is vermeld. Deze monsters werden ieder getest met de Cannabis test van het merk M.M.C. International B.V.. De testen gaven een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op Lijst II van de Opiumwet."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk (vgl. HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264).
2.4.1.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof onder meer vastgesteld dat, zakelijk weergegeven:
- de verdachte als (voormalig) leidinggevende of baliemedewerker betrokken is geweest bij een coffeeshop;
- de verdachte ruim 13 kilogram hasjiesj in zijn huis bewaarde als voorraad voor de coffeeshop;
- een onverklaard kasverschil bestaat tussen zijn legale inkomsten en zijn uitgaven;
- in de coffeeshop in twee keer een bedrag van 50.000 euro is ontvangen voor de levering van 25 kilo hasjiesj; en
- achter bij de coffeeshop door [betrokkene 2] vijf kilogram hasjiesj is verstrekt aan een afnemer.
2.4.2.
Gelet op de bewijsmiddelen in hun onderlinge samenhang en de daarbij vastgestelde feiten en omstandigheden en in aanmerking genomen dat het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep en/of hasjiesj van meer dan 30 gram ingevolge art. 3 en 11 Opiumwet steeds een misdrijf oplevert, is het oordeel van het Hof dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie welke tot oogmerk had het plegen van deze misdrijven niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd.
Het middel faalt in zoverre.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2016.
Conclusie 05‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht. Deelneming aan een criminele organisatie, art. 140 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264. HR: in aanmerking genomen dat het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep en/of hasjiesj van meer dan 30 gram ingevolge art. 3 en 11 Opiumwet steeds een misdrijf oplevert, is het oordeel van het Hof dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie welke tot oogmerk had het plegen van deze misdrijven niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd. Conclusie AG: anders.
Nr. 14/04142 Zitting: 5 januari 2016 (bij vervroeging) | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 14 juli 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, (i) partieel vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde voor zover het betreft het witwassen van geld en (ii) veroordeeld tot het verrichten van 240 uren taakstraf, subsidiair 120 dagen hechtenis, wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, 2. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en 3. “witwassen, meermalen gepleegd”.1.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de rolnummers 14/03679, 14/03815, 14/03911, 14/03912, 14/04141, 14/04142 en 14/04145. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verzoeker heeft mr. M. Berndsen, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Blijkens de bewijsvoering van het Hof draait het in deze zaak in het kort om het volgende. Verzoeker is, evenals zijn medeverdachten en broers [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , baliemedewerker c.q. leidinggevende in coffeeshop [A] in Utrecht. Broer en medeverdachte [medeverdachte 1] is beheerder, terwijl broer en medeverdachte [medeverdachte 7] naast beheerder ook eigenaar van de coffeeshop is. Medeverdachte [medeverdachte 6] wordt gezien als afnemer van grote hoeveelheden softdrugs.
5. Het eerste middel keert zich tegen de bewezenverklaring onder 1 van verzoekers deelneming aan een criminele organisatie, en valt in twee klachten uiteen. De eerste klacht luidt dat het Hof niet (afdoende) heeft gereageerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging strekkende tot vrijspraak. De tweede klacht houdt in dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verzoeker heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en meer in het bijzonder niet dat het opzet van verzoeker daarop gericht is geweest.
6. Aan verzoeker is onder 1. tenlastegelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2012 tot en met 27 november 2012 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, thans arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland en/of in Marokko, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit (in elk geval) hem, verdachte, en/of [medeverdachte 7] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 1] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of één of meer rechtsperso(o)n(en), waaronder coffeeshop " [A] ", welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (onder meer):
- het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (grote hoeveelheden) hennep en/of hasjiesj (steeds meer dan 30 gram); en/of
- het witwassen van (grote hoeveelheden) geld; (zaaksdossier J)”
7. Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat:
“1: hij in de periode van 19 juli 2012 tot en met 27 november 2012 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit hem, verdachte, en [medeverdachte 7] en [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en andere natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (grote hoeveelheden) hennep en/of hasjiesj (steeds meer dan 30 gram).”2.
2: hij op 27 november 2012 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 13,3 kilo hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
3: hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 november 2012 in Nederland telkens van een voorwerp, te weten geldbedragen, in totaal ten bedrage van ongeveer EUR 40.485,- heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van het voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte ten tijde van het overdragen en/of het omzetten wist dat deze (grote hoeveelheden) geld - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;”
8. Het valt op dat, anders dan in feit 1 zoals tenlastegelegd (tweede gedachtestreepje), in het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit 3 niet van “witwassen” wordt gerept, maar van “het overdragen en/of omzetten” van ongeveer 40.485,- euro. Het onder 3. bewezenverklaarde is door het Hof gekwalificeerd als “witwassen, meermalen gepleegd” (zie daarover nader mijn bespreking van het tweede middel). Kennelijk heeft het Hof dit feit niet als zodanig kunnen linken aan de criminele organisatie, nu immers verzoeker van dat onder 1. tenlastegelegde onderdeel is vrijgesproken. Ik vermoed dat het Hof om die reden in de Aanvulling op het arrest “Zaakdossier O” (betreffende het witwassen) en het daarmee samenhangende bewijsmiddel 43 geplaatst heeft onder het hoofd “Ten aanzien van feit 3”. Dat neemt echter niet weg dat het Hof dit bewijsmiddel 43, evenals de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2, in onderling verband en samenhang heeft (kunnen) betrekken bij de bewijsconstructie inzake feit 1 (deelneming aan de criminele organisatie). Daarom zal ik deze bewijsmiddelen niet buiten beschouwing laten, wanneer ik verderop ’s Hofs bewijsconstructie met betrekking tot verzoekers deelneming aan een criminele organisatie aan een nadere beschouwing onderwerp.
9. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw het woord gevoerd overeenkomstig haar pleitnota. Deze pleitnota houdt, zonder weergave van de voetnoten, wat betreft feit 1 onder meer in:
“Oogmerk
7. Door de verdediging is en wordt niet weersproken dat sprake was van een organisatie. Wat wel wordt betwist is dat deze organisatie (coffeeshop [A] ) het oogmerk had tot het plegen van misdrijven. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het doel van ‘de organisatie’ gericht was op het op legale wijze exploiteren van een coffeeshop, in overeenstemming met het daarvoor geldende gedoogbeleid en de gestelde (gedoog)voorwaarden.
Opzettelijk verkopen, afleveren en aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep en hasj
8. Ten aanzien van het verkopen, afleveren en aanwezig hebben van strafbare hoeveelheden hennep en hasj heeft de verdediging zich aangesloten bij de verweren van mr. Van Boom. In hoger beroep volstaat de verdediging door te verwijzen naar dit deel van zijn pleitnota in eerste aanleg (punten 19 t/m 20.6) alsook hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, in het bijzonder met betrekking tot het gebruik van de verklaring van [betrokkene 12] .
9. De rechtbank heeft zich (mede) gebaseerd op de verklaringen van getuigen [betrokkene 12] en [medeverdachte 1] , waaruit zou blijken dat de gedoogvoorwaarden ruimschoots werden overtreden.
10. Van belang is echter dat getuige [betrokkene 12] bij de RHC een nieuwe verklaring heeft afgelegd. Hij verklaart dat hij nooit meer dan 500 gram per leverantie bracht (nb: dus niet één à twee keer in de week 2 tot 5 kilo, zoals de rechtbank uit zijn verklaring bij de politie heeft afgeleid). Ook verklaart hij dat [medeverdachte 1] de enige was waarmee hij contact had.
11. Op basis van de (nieuwe) verklaring van [betrokkene 12] kan dus niet worden geconcludeerd dat sprake was van (structurele) overtreding van de gedoogvoorwaarden. Daarnaast volgt uit diens verklaring dat de andere medewerkers van de shop (dus ook cliënt) niet wisten van deze leveranties en de hoeveelheden waarom het ging. Met andere woorden: niet vastgesteld kan worden dat cliënt wist of had moeten weten dat er (stelselmatig) meer dan 500 gram in de shop lag waardoor de gedoogvoorwaarden werden overtreden.
12. De rechtbank concludeert dat vanwege de structurele overtreding van de gedoogvoorwaarden en het niet registreren van een groot gedeelte van de omzet, niet langer sprake kan zijn van een gedoogde coffeeshop maar is de samenwerking tussen de in de coffeeshop werkzame personen aan te merken als een organisatie in de zin van artikel 140 WvSr.
(…)
Bezoekersaantallen
(…)
18. Uit de constatering dat [A] grote hoeveelheden bezoekersaantallen had blijkt overigens niet dat er op één moment meer dan 500 gram in de shop aanwezig was. Goed mogelijk (en dus niét uitgesloten is) dat de shop tussentijds bevoorraad werd, hetgeen gebruikelijk is bij coffeeshops.
(…)
21. Aldus is de verdediging van mening dat op basis van de door de rechtbank genoemde omstandigheden niet bewezen kan worden dat de gedoogvoorwaarden structureel werden overtreden in de tenlastegelegde periode.
22. Hetzelfde geldt voor het niet registreren van een groot gedeelte van de omzet. Immers is niet vastgesteld dat er daadwerkelijk een groot gedeelte van de omzet verzwegen werd. Ook niet structureel. Het enige wat over blijft zijn de beelden van 20 en 22 november 2012, waaruit zou blijken dat meer klanten bediend werden dan geregistreerd. Hoe het ook zij, indien dit al kan worden vastgesteld, dan kan dit enkel voor deze twee dagen gelden. Geen structureel karakter.
(…)
Deelneming
28. Mocht uw hof aannemen dat sprake is van een criminele organisatie, dan is vervolgens de vraag of cliënt hieraan heeft deelgenomen. De verdediging is van mening dat ook dit niet bewezen kan worden: hiervoor levert het dossier simpelweg onvoldoende bewijs.
29. Hoewel in eerste aanleg de kleine rol die mijn cliënt in dit dossier speelt al is aangestipt, wil en moet ik hier toch nog even bij stilstaan. Ik kan wel zeggen dat [verdachte] de kleinste rol heeft (gehad) van de broers die deelname aan de criminele organisatie worden verweten. Ook verwijs ik daarbij naar punt 13 van de pleitnota in eerste aanleg, waarin wordt opgesomd wat er allemaal niet in het dossier zit aangaande mijn cliënt.
30. Ook diens rol in de coffeeshop was zeer klein: hij verrichtte - in tegenstelling tot de andere broers - enkel loketwerkzaamheden.
31. Volgens de rechtbank blijkt deelneming van [verdachte] uit de volgende omstandigheden:
1. hij werkte in vast dienstverband bij [A] en verrichtte baliewerkzaamheden;
2. in de woning van werden aanzienlijke hoeveelheden softdrugs aangetroffen (de beheerdersrol, p. 188);
3. cliënt stak geld van de coffeeshop in eigen zak en dit zelf hield zonder dit op enige manier in de boeken te verantwoorden; en
4. cliënt kon beschikken over geldbedragen die op basis van zijn legale inkomsten niet konden worden verantwoord.
32. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat hetgeen onder 1 t/m 3 klopt. De verdediging betwist echter dat sprake is van onverklaarbaar vermogen (onder 4) en verwijst daarvoor naar de pleitnota in eerste aanleg onder punten 35 t/m 39 alsook hetgeen onder feit 3 wordt aangehaald.
33. Maar ook zonder het onverklaard vermogen is de rechtbank (blijkbaar) van mening dat deelneming ten aanzien van alle medewerkers kan worden aangenomen.
34. De rechtbank overweegt dat de combinatie van deze omstandigheden moet leiden tot de conclusie dat cliënt dus een aandeel heeft, dan wel ondersteunende gedragingen heeft verricht die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
35. Dat dit een onjuiste conclusie is, zal hierna worden toegelicht.
Wetenschap?
36. Ik kom nog te spreken over elk van de vier genoemde omstandigheden afzonderlijk.
37. Waar ik echter eerst bij stil wil staan is dat de rechtbank niets overwogen heeft omtrent (het antwoord op) de vraag of cliënt in zijn algemeenheid wetenschap heeft gehad dat de organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven.
38. Vast moet komen te staan dat cliënt opzet (wetenschap) heeft gehad op het ondersteunen van de criminele organisatie. De verdachte dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Voorwaardelijk opzet is hiervoor niet voldoende. Met andere woorden: kan deze onvoorwaardelijke wetenschap niet worden bewezen, dan kan deelneming ook niet worden bewezen en moet cliënt worden vrijgesproken.
39. Uit het dossier volgt niet of, hoe en wanneer cliënt op de hoogte geweest zou zijn van een (verondersteld) crimineel oogmerk van de organisatie (het overtreden van de gedoogvoorwaarden, het verzwijgen van omzet en de parallelle handel).
40. De verdediging stelt zich op het standpunt dat cliënt niet op de hoogte is geweest van de vermeende criminele activiteiten van de organisatie en dus ook geen onvoorwaardelijk opzet heeft gehad op ondersteuning van de (vermeende) criminele organisatie. Nu niet anders gebleken is, dient cliënt vrijgesproken te worden.
41. Hierna zal ik ingaan op de punten 1 t/m 4 op basis waarvan de rechtbank deelneming van cliënt heeft vastgesteld.
Ad 1: werkzaam binnen de coffeeshop & baliewerkzaamheden verrichten
42. De rechtbank heeft als volgt geredeneerd: [A] overtreedt gedoogvoorwaarden en/of verzwijgt omzet dus [A] is een criminele organisatie + cliënt werkt bij [A] DUS cliënt is deelnemer van de criminele organisatie.
43. Het kan niet vaak genoeg worden benadrukt, maar uit het enkele feit dat cliënt werkzaam was in de coffeeshop én baliewerkzaamheden verrichtte, kan geen deelneming aan een criminele organisatie worden afgeleid. En ook kan de wetenschap daarmee niet worden ingevuld.
44. Er moet dus concreet bewijs voorhanden zijn dat cliënt de wetenschap heeft gehad op enig moment.
45. Het enige dat cliënt in de coffeeshop deed, was zich bezighouden met de legale verkoop van verdovende middelen. Daarvoor bevindt zich bewijs in het dossier. Ook uit de omstandigheid dat cliënt op 19 en 20 november 2012 als zijnde verkoper bij het rechterverkooppunt (d.w.z. degene mét registratiesysteem) staat, blijkt dat hij zich aan de regels hield. Niet gebleken is overigens dat cliënt tijdens zijn baliewerkzaamheden handelingen heeft verricht die gericht waren op overtreding van de gedoogvoorwaarden of omzetverzwijging.
46. Kort gezegd levert het dossier geen bewijs voor de stelling dat cliënt, doordat hij werkzaam was binnen [A] :
> Wist dat (mogelijk) sprake was van strafbare feiten (parallelle handel, omzetverzwijging, overtreding van de gedoogvoorwaarden);
> Onvoorwaardelijk opzet heeft gehad op het leveren van een ondersteunende bijdrage aan het veronderstelde criminele samenwerkingsverband.
Ad 2: Beheerdersrol
47. Tevens overweegt de rechtbank dat in de woning(en) aanzienlijke hoeveelheden softdrugs werden aangetroffen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat deze drugs het bestaan van de (criminele) organisatie niet kan hebben ondersteund.
48. Ten eerste staat niet vast hoe lang deze hoeveelheid daar al lag en hoe deze daar terecht is gekomen.
49. Daarnaast blijkt uit het dossier niet dat medewerkers van elkaar wisten dat softdrugs thuis lag. Dat de hoeveelheid uiteindelijk voor de shop bestemd was, maakt dit niet anders.
50. Indien er van uit gegaan wordt dat de woning van cliënt fungeerde als 'stash-plaats', volgt uit het dossier niet dat cliënt hierdoor onvoorwaardelijk opzet gehad heeft op een ondersteunende rol van de criminele organisatie. Immers, door het beheer werden de gedoogvoorwaarden niet overtreden. Welk crimineel doel zou cliënt dan ondersteunen?
Ad 3: Geld in eigen zak steken
51. Ook met het geld in eigen zak steken kan cliënt geen bijdrage hebben geleverd aan de organisatie. Immers, geld in je eigen zak te steken duidt op verduistering in dienstverband.
52. Het voorgaande wordt onderbouwd door verklaringen van medeverdachten waarin duidelijk wordt dat ze niet weten of anderen geld uit kassa haalden voor zichzelf en bovendien dat er binnen [A] geen communicatie was tussen wie dan ook: “je deed gewoon je werk, voor de rest bemoeide je je nergens mee”.
53. Overigens komt uit de verklaringen van de medeverdachten naar voren dat er ook wel eens 'tijdelijk’ geld in eigen zak werd gestoken dat vervolgens wel in de kluis terecht kwam. Dit had te maken met veiligheidsoverwegingen in verband met overvallen.
54. Al met al draagt de omstandigheid dat geld in eigen zak gestoken werd niet bij aan bewijs voor deelneming aan een criminele organisatie.
Ad 4: Onverklaard vermogen
55. Tenslotte is het de vraag of er bij cliënt sprake is van onverklaard vermogen en of dit de deelneming van cliënt aan de criminele organisatie kan invullen.
56. Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen sprake is van onverklaard vermogen. Hierbij wordt expliciet verwezen naar hetgeen bij feit 3 wordt aangehaald.
57. Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat eventueel onverklaard vermogen van cliënt niet kan bijdragen aan deelname aan een criminele organisatie, gelet op:
de periode van de kasopstelling (1 januari 2010 t/m 15 december 2011) en de periode van feit 1 (19 juli t/m 27 november 2012);
het feit dat onduidelijk is waar de geldstroom vandaan komt en of er überhaupt een relatie met de coffeeshop is. Gelet op de periode stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen relatie is;
de omstandigheid dat dit een individueel delict betreft, terwijl de beschuldiging van feit 1 ziet op witwassen in groepsverband. Door het storten van de geldbedragen op zijn eigen rekening (individueel belang) wordt immers niet deelgenomen aan de organisatie (samenwerkingsverband).
Tapgesprekken
58. De rechtbank heeft in het vonnis geen overweging gewijd aan de tapgesprekken die in het dossier zitten. Het OM heeft hier ook geen opmerkingen over gemaakt.
59. In eerste aanleg heeft de verdediging reeds uitgebreid stilgestaan bij de vraag of de inhoud van deze gesprekken (waarvan cliënt kennelijk aan één gesprek deelneemt in de tenlastegelegde periode) bewijs leveren voor de deelneming van cliënt aan de criminele organisatie. Het antwoord is simpelweg ‘nee’. De verdediging volstaat hierbij met een verwijzing naar de punten 24 t/m 34 van de pleitnota in eerste aanleg, waarin het voorgaande duidelijk onderbouwd is.
Conclusie
60. De door de rechtbank genoemde omstandigheden in het vonnis op pagina 5, in deze pleitnota genoemd onder punt 31, namelijk (1) het vast dienstverband in de coffeeshop en het verrichten van baliewerkzaamheden, (2) de vondst van een grote hoeveelheid softdrugs, (3) het stoppen van geld in eigen broekzak alsook (4) het beschikken over geldbedragen die o.b.v. legale inkomsten niet kunnen worden verantwoord, kunnen de het onvoorwaardelijk opzet van cliënt en dus ook diens deelneming niet invullen.
61. De verdediging meent dat voornoemde bewijsmiddelen alsook de rest van het dossier geen bewezenverklaring kunnen dragen en verzoekt uw hof dan ook om cliënt vrij te spreken van feit 1.”
10. Hetgeen door de raadsvrouw van verzoeker ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht in relatie tot de tenlastegelegde deelneming aan een criminele organisatie en het daarop betrekking hebbende opzet van verzoeker, kan naar mijn inzicht bezwaarlijk anders worden geduid dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv, dat wil zeggen als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht.3.
11. Het is evenwel de vraag of het Hof in het betoog van de raadsvrouw een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft beluisterd. Het enige dat het Hof met betrekking tot het bewijs van feit 1 heeft overwogen is:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.”
12. Indien het Hof het aangevoerde niet heeft verstaan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt en op die grond niet (expliciet) in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die tot het bestreden oordeel hebben geleid, is zulks naar mijn mening ten onrechte en treft de klacht om die reden doel.
13. Ook echter als het Hof de uiteenzetting van de raadsvrouw wél als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft aangemerkt, en daar heeft het gelet op de hiervoor weergegeven bewijsoverweging enige schijn van, is het middel mijns inziens terecht voorgesteld. In dat geval is het Hof van dit standpunt afgeweken zonder – en zulks in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv - in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid. Dit is een verzuim dat ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg heeft, nu die redenen in mijn zienswijze in onvoldoende mate blijken uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.4.
14. In mijn vervolg op het voorgaande betrek ik meteen de tweede klacht, kort gezegd inhoudende dat deelneming en opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid. Ik zie ervan af alle 39 direct voor het bewijs van feit 1 gebruikte bewijsmiddelen hier weer te geven. Daarin komt verzoeker dan wel zijn naam slechts een paar maal voor. Laat ik hier volstaan met aanhaling van het weinige dat in het door het Hof gebezigde bewijsmateriaal op verzoeker betrekking heeft:
“Door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien
Ten aanzien van feit 2:
De verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van het hof van 13 juni 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De drugs die bij mij thuis zijn aangetroffen, waren voorraad voor de coffeeshop.
Ten aanzien van feit 1:
1. Als relaas van verbalisant [verbalisant 1] voornoemd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 1, blz. 11 e.v.):
De coffeeshop [A] is sinds april 1995 gevestigd aan de [b-straat 1] te Utrecht. Echter op het pand van de coffeeshop is de aanduiding [A] . Als eigenaar van de onderneming is beschreven: [medeverdachte 7] (…). Als beheerders van de coffeeshop staan beschreven genoemde [medeverdachte 7] en zijn broer [medeverdachte 1] (…).
Daarnaast werden tot 5 oktober 2012 als leidinggevenden binnen de coffeeshop benoemd de broers:
- [medeverdachte 5] (…),
- [medeverdachte 4] (…),
- [verdachte] (…).
Op 5 oktober 2012 werd een nieuwe aanvraag bij de gemeente Utrecht ingediend. Hierop werden de navolgende personen als leidinggevenden opgevoerd:
- [betrokkene 10] (…),
- [medeverdachte 3] (…),
- [betrokkene 1] (…).
(…)
Op dinsdag 27 november 2012 vonden diverse doorzoekingen plaats in onder andere de hieronder genoemde woningen. Daarnaast vonden in een aantal bedrijfspanden te Utrecht doorzoekingen plaats.
Woningen
(…)
10. (…) Verblijfplaats [verdachte]
In deze woning werd onder andere in beslag genomen:
Drugs
(…)
Drugs
Zoals hierboven reeds gerelateerd werden op diverse locaties drugs in beslag genomen.
In totaal werd aangetroffen:
(…)
Hash 151250,10 gram Locatie 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8,
10, 12
Weed 5564,86 gram Locatie 1, 3, 4, 5, 6, 8, 10
(…)
4. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2], opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden brigadier van politie, gesloten op 29 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 736 e.v.):
(…)
V: Wie is de baas in de coffeeshop [A] aan de [b-straat 1] ?
A: [medeverdachte 7] . Het is zijn shop en hij beslist alles.
V: Wie regelt de spullen?
A: Hij regelt de spullen.
V: Hoe doet hij dat dan?
A: Hij doet dat met zijn broers.
V: Welke broers?
A: Hij heeft vier broers. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3].
V: Wat doen ze daar?
A: Zij werken daar in de shop.
V: [medeverdachte 7] is nu al een tijdje op vakantie wie is er dan verantwoordelijk?
A: Allemaal. Alle vijf maar met name [medeverdachte 1] want die is de oudste.
(…)
Zaakdossier E
19. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] , opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden brigadier van politie, gesloten op 6 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 757 e.v.):
V: Wie is [betrokkene 1] ?
A: lk ken een [betrokkene 1], die werkt in de shop. Dit is een neef van [medeverdachte 7]. Ik weet niet wat zijn achternaam is.
V: Waar woont deze [betrokkene 1]?
A: Volgens mij woont hij ergens in Breda.
V: Waar ken jij deze [betrokkene 1] van?
A: lk ken hem van de shop, [A] .
V: Wat voor werkzaamheden verricht [betrokkene 1] in de shop?
A: Gewoon hij staat achter de balie. Hij verkoopt.
V: Waar bestaat je contact met [betrokkene 1] uit?
A: Hij komt voor zijn ooms, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [verdachte] . Hij heeft mij een keer 5 Mis gebracht. Ik bedoel hiermee dat hij mij 5 kilo Mis heeft gebracht. Met Mis bedoel ik hash.
V: Op welke wijze kom je in contact met [betrokkene 1]?
A: Via zijn oom [medeverdachte 7].
Zaakdossier F
(…)
24. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2], opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden brigadier van politie, gesloten op 6 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 757 e.v.):
EH: Dit is hetzelfde bewijsmiddel als bewijsmiddel 19.
(…)
Ten aanzien van feit 2:
Zaakdossier Y
40. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door H. Hendrikse, brigadier van politie, gesloten op 28 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 10104):
Op 27 november 2012 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de woning (…) te Utrecht. De doorzoeking vond plaats in het bijzijn van de bewoner [verdachte] . Tijdens de doorzoeking werd het volgende inbeslaggenomen: zie bijlage inbeslaggenomen goederen.
41. Als schriftelijk bescheid, de bijlage inbeslaggenomen goederen bij voormeld proces-verbaal, voor zover onder meer inhoudende (blz. 10107):
Omschrijving goederen:
- Hasj 9805 gram (bruto)
- Hasj 2158 gram (bruto)
- Hasj 312 gram (bruto) en wiet 10 g (bruto).
42. Als schriftelijk bescheid, een rapport Opiumwet, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 4884):
(…).
Verdachte: [verdachte]
De aangeboden partij bestond uit:
- 10 gram (bruto) gedroogde bloemtoppen
- - 13275 gram (bruto) bruine, samengeperste substantie.
(…)
De testen gaven een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op Lijst II van de Opiumwet.”
Ten aanzien van feit 3
43. Een proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], inspecteur van politie, gesloten op 4 april 2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 271 e.v.) en door mij, AG, samengevat:
Uit een “eenvoudige kasopstelling” blijkt dat verzoeker in de onderzoeksperiode een bedrag van € 40.485,- meer heeft besteed dan kan worden verklaard uit zijn legale bron van inkomsten (feit 3, bewijsmiddel 43).
15. Wat het Hof bij de bewijsopbouw van feit 1 voor ogen heeft gestaan, is bij gebreke van een nadere motivering mij niet helder. Niet duidelijk is of naar het oordeel van het Hof reeds de familie [van medeverdachte] als een criminele organisatie dient te worden aangemerkt5., gebruikmakend van een natuurlijke structuur en hiërarchie met aan het hoofd [medeverdachte 7] , en het Hof in dat verband waarde heeft gehecht aan het feit dat verzoeker van deze familie deel uitmaakt en tevens binnen een bepaalde periode in de coffeeshop leiding gaf, óf dat in de visie van het Hof de criminele organisatie wordt gevormd door hetzij (de organisatie van) de coffeeshop, hetzij door een organisatie aan de ‘achterkant’ van die coffeeshop.6.Met betrekking tot dat laatste heb ik mij afgevraagd of verzoeker wellicht voldoende in verband kan worden gebracht met een georganiseerde vorm van handel in hasjiesj die los van de coffeeshop en het gedoogbeleid heeft plaatsgevonden. Uit bewijsmiddel 19 kan worden afgeleid dat neef [betrokkene 1] destijds een specifieke opdracht heeft uitgevoerd. Dat betreft een concrete levering van 5 kg “mis”, een handeling die evident niet valt binnen het gedoogbeleid. Deze levering zou de neef mogelijk in opdracht hebben gedaan “van zijn ooms”, waaronder verzoeker kan worden begrepen. Ook als van de juistheid van deze veronderstelling wordt uitgegaan7., is het voorgaande dunkt mij - ik zeg het met enige aarzeling - nog te mager om aan te nemen dat verzoeker deel uitmaakte van een criminele organisatie zoals tenlastegelegd, zelfs wanneer ik daarbij het berekende tekort in legale inkomsten en uitgaven betrek.
16. Als ik de relevante bewijsmiddelen bezie, voor zoveel mogelijk in onderling verband en samenhang, laat zich ten aanzien van verzoeker slechts het volgende vaststellen:
- tot 5 oktober 2012 was verzoeker één van de leidinggevenden binnen coffeeshop [A] (feit 1, bewijsmiddel 1);
- [medeverdachte 7] regelt de spullen samen met zijn broers, onder wie verzoeker (feit 1, bewijsmiddel 4);
- [betrokkene 1] staat achter de balie in de coffeeshop en komt voor zijn ooms, onder wie verzoeker (feit 1, bewijsmiddelen 19 en 24);
- [betrokkene 1] heeft destijds een concrete opdracht uitgevoerd met betrekking tot 5 kilo hasj (bewijsmiddelen 19 en 24);
- op 27 november 2012 is in de woning van verzoeker een hoeveelheid van ongeveer 13,3 kilo hasjiesj aangetroffen (feit 1, bewijsmiddel 1; feit 2, bewijsmiddelen 40 t/m 42);
- deze hoeveelheid was voorraad voor de coffeeshop (feit 2)8.;
- er is in de verhouding legale inkomsten en uitgaven een onverklaard kasverschil van € 40.485,- geconstateerd (feit 3, bewijsmiddel 43), waarbij zij aangetekend dat in de bewijsvoering daarbij geen (directe) link wordt gelegd met de coffeeshop.
17. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, komt uit de bewijsmiddelen enkel naar voren dat verzoeker als voormalig leidinggevende (respectievelijk als baliemedewerker) van een coffeeshop te boek stond, hij een broer is van [medeverdachte 7] die samen met zijn broers de spullen regelde, [betrokkene 1] onder anderen voor verzoeker kwam, hij ruim 13 kilo hasjiesj in zijn huis bewaarde als voorraad voor de coffeeshop en dat er een onverklaard kasverschil is tussen verzoekers legale inkomsten en verzoekers uitgaven. Daaruit ontstaat weliswaar het beeld dat verzoeker óók illegaal bezig is geweest, maar welk doen en laten van verzoeker nu precies in verband kan worden gebracht met een criminele organisatie, die kennelijk onder leiding stond van [medeverdachte 7] , valt uit de bewijsconstructie van het Hof niet af te leiden. Dat op 27 november 2012 in de woning van verzoeker ongeveer 13,3 kilo hasjiesj is aangetroffen – deze vondst is hem onder feit 2 afzonderlijk tenlastegelegd -, brengt in het licht van de voor het bewijs van feit 2 gebezigde verklaring van verzoeker dat die drugs voorraad waren voor de coffeeshop, nog niet onmiddellijk mee dat deze voorraad in verband staat met de criminele organisatie zoals onder feit 1 is bewezenverklaard, in aanmerking genomen dat de bewijsmiddelen (40 t/m 42) ten aanzien van feit 2 niet méér inhouden dan dat in de woning van verzoeker een doorzoeking heeft plaatsgevonden en dat daarbij een hoeveelheid van een stof, naar later bleek hasjiesj, is aangetroffen. Hetzelfde geldt mijns inziens voor het bedoelde kasverschil tussen de legale inkomsten en de uitgaven van verzoeker (feit 3).
18. Het lijkt mij dus dat beide klachten van het eerste middel doel treffen.
19. Het tweede middel klaagt dat het Hof is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met betrekking tot de kwalificatie van feit 3 als witwassen.
20. Dit middel faalt, alleen al omdat hetgeen is aangevoerd een kwalificatieverweer is, waarop het bepaalde in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv niet van toepassing is. Bovendien heeft het Hof op het kwalificatieverweer gerespondeerd en het als volgt verworpen:
“Het hof overweegt ten aanzien van feit 3:
Uit de door de politie opgemaakte kasopstelling is gebleken dat verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 december 2011 meer contante uitgaven heeft gedaan dan hij uit legale bron van inkomsten kan verklaren, tot een totaalbedrag van 40.485,— euro.
Verdachte heeft voor de herkomst van dit geld geen concrete en min of meer verifieerbare verklaring gegeven, immers hij heeft zich telkens beroepen op zijn zwijgrecht. Dat verdachte dit bedrag - zoals door de raadsvrouw is aangevoerd - in het casino zou hebben gewonnen is niet aannemelijk geworden. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders zijn dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Nu dat geld kennelijk is overgedragen, omgezet en/of gebruikt, is geen verhullingsverhandeling vereist om het feit strafbaar te kunnen achten.”
21. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is voldoende begrijpelijk gemotiveerd. De nieuwe rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot - kort gezegd - het (onmiddellijk) voorhanden hebben en het verwerven van uit eigen misdrijf verkregen gelden, en in zeer bijzondere gevallen het gebruik maken daarvan9., is gezien de bewezenverklaring van feit 3 en de desbetreffende bewijsmiddelen hier (klaarblijkelijk) niet van toepassing.
22. Het eerste middel slaagt in beide onderdelen. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan op voet van art. 81, eerste lid, RO.
23. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, doch alleen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑01‑2016
Ik wijs erop dat de shop meer dan 30 gram mocht houden.
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393.
Daaraan doet mijns inziens niet af dat verschillende punten in het betoog van de raadsvrouw een commentaar behelzen op de redenering van de rechtbank en dat deze redenering niet (geheel) door het Hof is gevolgd.
Vgl. HR 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8570.
De organisatie “achter de coffeeshop” bestaat niet zelden uit grootschalige hasjhandel, waarbij (uiteraard buiten de reguliere verkopen binnen de coffeeshop om) grote hoeveelheden softdrugs worden verkocht en geleverd aan afnemers. Een klein gedeelte van die handel kan, door het oprichten van een coffeeshop, onder het gedoogbeleid worden gebracht, maar de partijen softdrugs die buitenom worden geleverd gaan ver uit boven de geringe hoeveelheden die in de coffeeshop mogen worden verkocht. Het behoeft geen nadere toelichting dat (het runnen van) een coffeeshop in zulke gevallen slechts een dekmantel is voor het grotere en lucratieve geheel. De vraag is echter of het Hof dit op die manier heeft gezien.
De vraag rijst dan weer wel hoe bewijsmiddel 5 (feit 1) moet worden begrepen, inhoudende het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2], waar deze een afgetapt telefoongesprek wordt voorgehouden tussen hem en [medeverdachte 7] en hij verklaart dat [medeverdachte 7] niet met zijn broers communiceert, hetgeen zou kunnen betekenen dat [medeverdachte 7] alles zelf besliste zonder enig vooroverleg met zijn broers.
Zie mijn voetnoot 2.
Zie 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714, NJ 2014/303 en HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702.