Deze zaak hangt samen met de zaken tegen [medeverdachte 1] (14/01043) en [medeverdachte 2] (14/01083), in welke zaken ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 16-06-2015, nr. 14/01008
ECLI:NL:HR:2015:1651
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-06-2015
- Zaaknummer
14/01008
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1651, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑06‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:627, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:839, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2015:627, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1651, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑06‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
16 juni 2015
Strafkamer
nr. 14/01008
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 7 februari 2014, nummer 21/000151-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. van Weerden, advocaat te Almere, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2015.
Conclusie 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 14/01008 Zitting: 10 maart 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zitting houdende te Arnhem, heeft bij arrest van 7 februari 2014 verdachte wegens subsidiair “medeplegen van doodslag, gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij de straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof de teruggave aan verdachte gelast van in beslag genomen, nog niet teruggegeven, voorwerpen en heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en heeft het aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest is vermeld.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.1.Namens verdachte heeft mr. M.J. van Weerden, advocaat te Almere, bij schriftuur alsmede aanvullende schriftuur (in totaal) zes middelen van cassatie voorgesteld. Het tweede middel en het in de aanvullende schriftuur opgenomen middel vertonen samenhang. Ik vind daarin reden om de middelen in een andere volgorde te bespreken.
3. Het door de steller aangeduide eerste middel klaagt dat de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen de bewezenverklaring niet kunnen dragen. In de toelichting is daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen wat de betrokkenheid van verdachte zou zijn geweest, welke rol hij zou hebben gehad, waarom dit medeplegen zou opleveren en dat er sprake zou zijn van “boos opzet”. Nu deze klacht op geen enkele wijze is onderbouwd, kan het betoog niet als een cassatiemiddel in de zin van de wet gelden. Er kan immers niet worden gesproken van een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door het Hof.2.De klacht dient derhalve onbesproken te blijven.
4. Het tweede middel klaagt dat het Hof niet heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk gemotiveerd bewijsverweer en het daarmee samenhangende verzoek tot reconstructie ten onrechte, althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, heeft afgewezen.
5. Namens de verdachte is op 4 januari 2013 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank Utrecht van 21 december 2012. Op 21 januari 2013 is bij de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een op 18 januari 2013 gedateerd appelschriftuur ingekomen. Dit appelschriftuur houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“RECONSTRUCTIE
5. De verdediging wenst de autorit van cliënt te reconstrueren aan de hand van zijn verklaring en de paalgegevens.
Onderzocht dient te worden of cliënt in die tijd überhaupt in Zeist geweest kan zijn (hetgeen de verdediging betwist).”
6. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 30 augustus 2013 volgt dat de raadsvrouw van verdachte de in de appelschriftuur vervatte verzoeken nader heeft toegelicht en daarbij het woord heeft gevoerd overeenkomstig haar aan het Hof overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“RECONSTRUCTIE:
39. De verdediging wenst een reconstructie naar aanleiding van de verklaring van cliënt en de paalgegevens. De verdediging heeft hier nimmer om verzocht en dit verzoek is tijdig opgegeven bij appelschriftuur. De verdediging stelt zich aldus op het standpunt dat dit verzoek dient te worden beoordeeld aan het verdedigingsbelang.
40. Cliënt heeft op 9 juli 2012 en op 22 augustus 2012 een uitgebreide verklaring afgelegd. Cliënt heeft in zijn verklaringen een scenario geschetst, dat aannemelijk is en niet wordt weerlegd door het dossier. Sterker nog, het wordt daardoor ondersteund. Op basis van de telecomgegevens staat vast dat cliënt op 18/19 juni 2011 niet in Zeist is geweest. Cliënt straalt op geen enkel moment een mast in Zeist aan. Het dichtstbijzijnde punt is zelfs 9 kilometer van Zeist vandaan. De verdediging heeft in eerste aanleg uitgebreid gemotiveerd betoogd dat op basis van voornoemde telefoongegevens cliënt niet verantwoordelijk kán zijn voor het overlijden van het slachtoffer.
41. De Rechtbank heeft dit verweer echter gepasseerd. Sterker nog: In hun vonnis gaan zij in zijn geheel niet in op het gevoerde verweer. Alleen daarom al is het in het belang van de verdediging de verklaring van cliënt over de afgelegde route (nader) te onderbouwen, dan wel het waarheidsgehalte van deze verklaring te toetsen door middel van een reconstructie.
42. Daarnaast zijn in de gehele eerste aanleg door de officier van justitie verschillende scenario's geopperd waaruit zou moeten blijken dat cliënt wel degelijk op 18/19 juni 2011 in Zeist is geweest. Deze scenario's worden allen door de telecomgegevens weerlegd.
43. De verdediging ziet zich aldus genoodzaakt te verzoeken om een reconstructie aan de hand van de verklaring van cliënt. Wij merken hierbij gemakshalve op dat cliënt op 9 juli 2012 heeft verklaard en dat het eindproces-verbaal met het telecomrapport, dateert van 22 juli 2012.
44. Wij willen in een auto met cliënt de route rijden zoals die volgens hem geweest is, om aldus aan te tonen dat de verklaring van cliënt past bij de telecomgegevens. Dit om ook aan te tonen dat de door de verdediging in eerste aanleg geschetste reistijden overeenkomen met de werkelijkheid en de verklaring van cliënt ondersteunen en cliënt aldus op 18/19 juli 2011 niet in Zeist geweest kan zijn en het ten laste gelegde niet gepleegd kan hebben. Het lijkt ons verstandig de reconstructie op een tijdstip te laten plaatsvinden dat (zoveel mogelijk) gelijk is aan het daadwerkelijke tijdstip.
45. Wij kunnen ons zo voorstellen dat het te omslachtig is en het feitelijk onmogelijk is om iedereen in hetzelfde voertuig te plaatsen. Een optie kan dan zijn dat er een video wordt gemaakt van cliënt in het voertuig en dat Uw Hof, alsmede de verdediging dit volgt vanuit een centraal punt.
46. Het houden van een reconstructie is van belang voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv, met name de bewijsvraag.
(…)”
7. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 30 augustus 2013 houdt (voorts), voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…) Overigens voert de raadsvrouw nog het woord - zakelijk weergegeven -:
(…) Ten aanzien van de verzochte reconstructie merk ik op dat er tijdens de procedure in eerste aanleg aan de hand van de paalgegevens in het dossier verschillende scenario's uitvoerig zijn besproken. Het scenario van de officier van justitie alsmede het scenario van de verdediging kunnen middels een reconstructie worden onderzocht.
(…)
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
(…)
5. De verdediging wenst dat de autorit van verdachte aan de hand van zijn verklaring en de zich in het dossier bevindende paalgegevens wordt gereconstrueerd. Onderzocht dient te worden of hij in Zeist geweest kan zijn, hetgeen door de verdediging wordt betwist.
Ter terechtzitting van de rechtbank van 21 november 2012 (pagina 2 en 5 van het proces-verbaal) heeft verdachte in dit verband onder meer het volgende verklaard:
(pagina 2)
"Ik heb de ladder afgegeven. (...). De plek waar ik die ladder heb weggehaald, is een plek waar veel mensen mij gezien kunnen hebben. Het zou dus goed kunnen dat iemand mij daar heeft gezien. Ik weet geen adres of straat van de plek waar ik die ladder heb gehaald".
(pagina 5)
"Ik ben met de ladder door [medeverdachte 1] afgezet. De exacte datum weet ik niet meer. Het was in de buurt bij Bunnik. Ik stond daar met die ladder te wachten op de persoon in kwestie die de ladder zou ophalen. Ik zeg niet wie dat is. Er kwam weer iemand anders, van die persoon kreeg ik een lift ".
Een zinvolle reconstructie kan met behulp van deze, thans voorhanden zijnde gegevens, niet worden gedaan. Een eventuele nadere verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegd kan een zodanige aanvulling van gegevens behelzen, dat een reconstructie alsnog wel zinvol kan zijn.
Thans echter ontbreekt de noodzaak voor de verzochte reconstructie en wijst het hof het verzoek daartoe af.
(…)”
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 24 januari 2014 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
(…)
De raadsvrouw van verdachte merkt op - zakelijk weergegeven -:
Cliënt heeft tijdens zijn laatste verhoren bij de politie op 9 juli 2012 en 22 augustus 2012 ook een verklaring heeft afgelegd. De verdediging heeft bij appelschriftuur verzocht om een reconstructie aan de hand van de verklaring van verdachte en de in het dossier aanwezige paalgegevens. Ter terechtzitting van uw hof op 30 augustus 2013 heeft uw hof dat verzoek afgewezen maar daarbij aangegeven dat een nadere verklaring van verdachte een reconstructie mogelijk wel zinvol zou kunnen maken. Misschien heeft uw hof daarom vragen voor cliënt?
De voorzitter stelt verdachte in de gelegenheid zijn verklaringen zoals afgelegd bij de politie op 9 juli 2012 en 22 augustus 2012 en ter terechtzitting van de rechtbank op 21 november 2012 aan te vullen.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven -:
Ik ben op 19 juni 2011 niet in Zeist geweest. Dat volgt uit de route die ik die nacht heb gereden heb. Ik heb wel een ladder gestolen. Die ladder heb ik vervolgens verkocht. Ik heb niets met de dood van [slachtoffer] te maken.
U wilde geen reconstructie gelasten, omdat u onvoldoende gegevens had om daartoe over te gaan. Zegt u mij dan welke gegevens u nodig heeft.
Ik heb een ladder opgehaald. Ik heb deze ladder met [medeverdachte 1] opgehaald. Ik heb de ladder vervolgens naar Bunnik gebracht. Ik heb de ladder vervolgens doorverkocht. Uit de zendmastgegevens blijkt dat ik niet in Zeist geweest kan zijn. Die gegevens staan gewoon in het dossier. Ik ben vanuit mijn huis naar Overvecht gegaan. Vervolgens heb ik [medeverdachte 1] opgehaald. Hij had niets te doen. lk vroeg hem mij te helpen met het vervoer van de ladder. Hij heeft mij geholpen met vervoeren van de ladder en is vervolgens weggegaan. Ik heb die ladder gestolen en doorverkocht. [betrokkene 1] (fon.) kan dat bevestigen. Ik weet niet waar die jongen uithangt. De voorzitter vraagt mij of aan deze getuige dan wel vragen kunnen worden gesteld. Ik zit in de gevangenis. Ik kan hem vanuit de gevangenis niet bereiken. Ik weet niet waar [betrokkene 1] is. Hij heeft mij opgehaald in Bunnik. We zijn daarna naar de coffeeshop op de Amsterdamsestraatweg geweest. U kunt dat vergelijken met de paalgegevens in het dossier en u zult zien dat dat klopt.
Mijn advocaat heeft mij gezegd dat jullie geen reconstructie willen. Welke gegevens hebben jullie dan nodig? Het gaat hier toch om waarheidsvinding?
Ik kan aangeven op welke locatie ik de ladder heb gestolen, waar ik de ladder heb gestald en waar ik de ladder heen heb gebracht.
De advocaat-generaal vraagt mij waarom ik niet eerder met mijn verklaring over de gestolen ladder ben gekomen. Dan had ik een naam moeten noemen. Ik dacht dat uit het onderzoek dat de politie deed wel zou blijken, dat ik niets met het tenlastegelegde van doen had. Ik kan niet in Zeist geweest zijn. De officier van justitie zei bij de rechtbank zo trots dat ik een beweging naar Zeist zou hebben gemaakt. Ik kan helemaal niet in Zeist geweest zijn.
De raadsvrouw merkt op - zakelijk weergegeven -:
lk heb geen vragen aan mijn cliënt, maar ik zou wel het verzoek van de verdediging om de autorit van cliënt aan de hand van zijn verklaring en de in het dossier bevindende paalgegevens te reconstrueren willen herhalen. Dat verzoek is op de terechtzitting van uw hof op 30 augustus 2013 afgewezen, omdat de verklaring van cliënt, met name over de herkomst van de ladder, onduidelijk zou zijn. Juist om die reden had de verdediging verzocht cliënt bij de raadsheer-commissaris te horen zodat eventuele onduidelijkheden in zijn verklaring weggenomen konden worden en er vervolgens een zinvolle reconstructie plaats had kunnen vinden. Uw hof vond echter dat cliënt ter terechtzitting een nadere verklaring diende af te leggen. Thans heeft cliënt zijn verklaring nader geduid zodat alsnog een reconstructie plaats dient te vinden. Ik herhaal dus het verzoek om een reconstructie van de autorit van cliënt.
(…)
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
Het hof acht het verzoek van de verdediging op dit moment onvoldoende onderbouwd. Vooralsnog ziet het hof daarom ook geen aanleiding terug te komen op zijn eerdere beslissing op het verzoek zoals gegeven op de terechtzitting van 30 augustus 2013. Het hof zal thans echter nog geen definitieve beslissing nemen. Het hof wenst het requisitoir van de advocaat-generaal en het pleidooi van de verdediging af te wachten alvorens het hof definitief op het verzoek zal beslissen. Het requisitoir en het pleidooi kunnen immers nadere argumenten behelzen die maken dat een reconstructie, zoals verzocht, noodzakelijk kan zijn. Het hof zal daarom bij arrest of bij tussenarrest beslissen op het verzoek van de verdediging.
(…)
De raadsvrouw merkt op - zakelijk weergegeven -:
Zojuist had ik over de feiten geen vragen aan cliënt. Aangezien uw hof nog definitief zal beslissen op het verzoek van de verdediging, wil ik cliënt toch nog een aantal vragen stellen.
De voorzitter stelt de raadsvrouw daartoe in de gelegenheid.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven -:
Mijn raadsvrouw vraagt mij of ik kan aangeven waar de door mij gestolen ladder vandaan komt. Dat kan ik. Zoals in het dossier valt te lezen heb ik eerst mijn andere neefje, [betrokkene 2], gevraagd om een ladder. Hij wilde mij echter geen ladder geven. Op een gegeven moment stond ik op het balkon bij mijn zus een sigaret te roken. Ik zag toen verschillende ladders staan in die buurt. Ik nam mij voor om een van die ladders te stelen. Ik zou daar immers al gauw twaalfhonderd euro mee verdienen. Ik heb vervolgens samen met [betrokkene 1] die ladder opgehaald en gestald. Van de plek waar ik die ladder heb gestald zijn foto's gemaakt door mijn raadsvrouw. Dat was in Lunetten in Utrecht. Op een later moment heb ik [medeverdachte 1] opgehaald. We zijn toen naar Bunnik gereden. In Bunnik heb ik gewacht tot de personen kwamen die de ladder wilden kopen.
Ik heb de ladder, na de diefstal gestald bij een huis van bekenden van mij. Ik heb de ladder daar later ook weer opgehaald en aldus de ladder niet verplaatst. Ik vond die plek geschikt omdat ik dacht dat die ladder daar wel een poosje kon blijven liggen. De ladder is gestald bij het huis van bekenden, neefjes, van mij. Ik heb die neefjes niet op de hoogte gesteld van het feit dat ik daar een ladder had gestald. Zij wisten daar dus niets van.
Ik heb de ladder in de nacht gestolen. Vervolgens ben ik met [medeverdachte 1], in de rode Nissan, naar een parkeerplaats gereden. Een koplamp van die auto was stuk. Bij die parkeerplaats bevond zich een tankstation. [medeverdachte 1] lag achterin de auto om de ladder vast te houden. Ik heb nooit tegen [medeverdachte 1] gezegd dat de ladder gestolen zou zijn of iets dergelijks. [medeverdachte 1] heeft mij op de parkeerplaats afgezet. Ik heb [medeverdachte 1] vervolgens teruggestuurd. Ik heb de doekjes die later op de ladder zijn aangetroffen, overhandigd aan de mensen die de ladder kochten. Na de overdracht van de ladder ben ik met [betrokkene 1] teruggereden naar Utrecht. We zijn naar de coffeeshop op de Amsterdamsestraatweg gereden. Die coffeeshop bleek echter dicht. We zijn vervolgens naar Kanaleneiland gereden om te kijken of we daar in het theehuis nog wiet konden halen.
Mijn neefjes kunnen niets over de ladder verklaren want ik heb ze niet gezegd dat ik de ladder bij hen had gestald. De ladder lag achter een schutting. Voor de duidelijkheid is het goed te zeggen dat ik de ladder dus niet aan [betrokkene 1] heb verkocht. Ik zal geen antwoord geven op de vraag aan wie ik de ladder dan wel heb verkocht. Ik kan geen naam noemen. Ik heb namelijk een gezin en als die persoon door de politie wordt opgehaald, zal hij niet blij zijn, dat zijn naam is genoemd. Ik reageerde zojuist wat geërgerd op de vragen van het hof, maar dat komt omdat ik niet weet waar [betrokkene 1] uithangt.
Ik heb de ladder aan een Marokkaan gegeven. Daarna ben ik met [betrokkene 1] teruggereden naar Utrecht. Ik zit niet in beperkingen. De oudste raadsheer zegt mij dat ik ook mogelijk vanuit het huis van bewaring de contactgegevens van [betrokkene 1] had kunnen achterhalen al dan niet met hulp van mijn advocaat. Dat heb ik ook gedaan. Ik dacht aanvankelijk dat het politieonderzoek wel zou uitwijzen dat ik niet bij het tenlastegelegde betrokken ben geweest. Toen ik door de rechtbank werd veroordeeld tot een gevangenisstraf dacht ik dat ik maar beter kon vertellen met wie ik de ladder had gestolen.
Mijn zus woont in een flat. Vanuit die flat kon je de ladder zien liggen. De ladder lag op een soort garagebox. Ik zou er zo naar toe kunnen rijden. Ik wist dat de ladder niet voor het wassen van ramen zou worden gebruikt. Ik dacht dat de ladder gebruikt zou worden bij een bedrijfsinbraak. [betrokkene 1] heeft mij uiteindelijk opgehaald in Bunnik. [betrokkene 1] dacht ook dat de ladder gebruikt zou worden bij een bedrijfsinbraak. Toen ik met [medeverdachte 1] naar Bunnik reed, zat [betrokkene 1] niet bij ons in de auto. Hij reed in een andere auto. Hij had niet bij ons in de auto gepast.
De advocaat-generaal houdt mij een deel van OVC-gesprek 678, gedateerd 13 september 2011 om 17:35 uur, op pagina 773 van het dossier voor:
M: Nee je hebt gewoon die man letterlijk bij zijn neus gepakt en gewoon euuhhhhh
S: (zucht) en afgemaakt.
lk heb dat in hypothetische zin gezegd. Aangezien ik de ladder had geleverd, dacht ik dat mijn DNA wel eens op de ladder zou kunnen zitten. Ik was bang dat de politie uiteindelijk bij mij terecht zou komen.
De advocaat-generaal zegt mij dat ik toch niet wist dat de door mij gestolen ladder op de plaats delict gevonden was. Ik hoorde dat later. Ik had nog geen geld gekregen voor die ladder. Ik zou er vijfhonderd euro voor krijgen. Dat had niets met vertrouwen te maken. Zo gaat dat gewoon. Degene die de ladder van mij kocht, zou er wel voor betalen.
Als u alle tapgesprekken doorleest, ziet u dat er hypothetisch over zaken wordt gesproken. Daarom heb ik tegen [medeverdachte 2] ook gezegd dat de ladder mijn probleem was.
De advocaat-generaal vraagt mij waarom [medeverdachte 2] dan heeft verklaard dat ik de woning ben binnengegaan. Dat zegt [medeverdachte 2] helemaal niet.
(…)”
9. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 24 januari 2014 houdt (voorts) in dat de verdachte en diens raadslieden overeenkomstig hun aan het Hof overgelegde pleitnota het woord tot verdediging hebben gevoerd. Deze pleitnota houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Telecomgegevens
Daar komt bij dat de telecomgegevens zijn verklaringen in belangrijke mate ondersteunen terwijl deze niet te rijmen zijn met het scenario van het OM.
Hierbij overleg ik u enkele uitdraaien van google maps die een indicatie geven van de reistijden van de trajecten die cliënt blijkens zijn verklaringen zou hebben gereden, en vergelijk ik die met de telecomgegevens. Dergelijke technische gegevens vormen immers een objectieve manier om de verklaring van cliënt te toetsen.
Blijkens de paalgegevens is cliënt om 1:44 uur nog thuis of in de buurt van zijn huis. Hij rijdt dan blijkens zijn verklaringen naar [medeverdachte 1]. Die route duurt ongeveer 13 minuten. Cliënt zou dus rond 2:00 uur bij [medeverdachte 1] kunnen zijn aangekomen. (bijlage/google maps 1)
Vervolgens halen ze de ladder op; die route duurt 7 min. (bijlage 2) Dan is het dus 2:07 uur (ongeveer).
Vervolgens laden ze de ladder in en rijden naar Texaco (bijlage 3: 7 min, en laten we zeggen dat de ladder inladen ook 3 minuten kost). Dan arriveren ze om 2:17 uur bij de parkeerplaats Slagmaat bij Bunnik. [medeverdachte 1] vertrekt dan en cliënt blijft daar wachten. Om 2:29 uur is hij daar nog, of daar in de buurt, want dan straalt hij de paal daar aan. Om 2:47 uur straalt cliënt de Amsterdamsestraatweg te Utrecht aan (in de buurt van de coffeeshop).
Zijn verklaring is in overeenstemming met de gegevens betreffende de locaties van zijn telefoon; dit maakt zijn verklaring uitermate geloofwaardig. Daarbij is van belang dat de telefoon van cliënt op geen enkel moment in die bewuste nacht een paal in Zeist aanstraalt. Dat maakt het niet voor de hand liggend te denken dat hij daar geweest zou zijn.
Conclusie:
Het alternatieve scenario van cliënt wordt niet door het dossier weerlegd; sterker nog, het wordt op belangrijke onderdelen daardoor ondersteund. Het leveren van een ladder, middenin de nacht, terwijl je meent dat die zal worden gebruikt bij een bedrijfsdiefstal levert medeplichtigheid op. Er zijn geen goederen weg genomen; dat betekent dat het gedrag van cliënt kan worden gekwalificeerd als medeplichtigheid aan poging diefstal. Dat is niet tenlastegelegd.
Dat betekent dat cliënt integraal dient te worden vrijgesproken.”
10. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 24 januari 2014 houdt (voorts), voor zover hier van belang, het volgende in:
“De raadsvrouw voert daarnaast nog - zakelijk weergegeven - het volgende aan:
(…)
Ik leg u een aantal uitdraaien van google maps over. Hieruit volgt de route die cliënt die nacht heeft gereden en welke tijd daarmee is gemoeid. U kunt zien dat zijn verklaring in overeenstemming is met de paallocaties uit het dossier. Het scenario, zoals door de officier van justitie in eerste aanleg is geschetst, klopt dus niet.
Voorts leg ik u een aantal foto's van de plek waar cliënt de ladder gestald heeft over. Ik ben niet zelf op die plek geweest.
Ik handhaaf het verzoek tot reconstructie van de autorit van cliënt. Dat verzoek is door de verdediging reeds bij appelschriftuur gedaan en sindsdien telkens herhaald. Op de terechtzitting van 30 augustus 2013 is het verzoek door uw hof afgewezen omdat uw hof over te weinig gegevens beschikte. Dat is thans niet meer het geval. De route die cliënt heeft gereden, kan worden nagereden. Ook het scenario van de officier van justitie kan worden nagereden om te bezien of die scenario's zich verhouden met de in het dossier voorhanden zijnde paalgegevens. Ik merk nog op dat cliënt eerst op 9 juli 2012 een verklaring heeft afgelegd over de ladder, terwijl het proces-verbaal over de telecomgegevens dateert van 22 juli 2012. Hij kan zijn verklaring dus niet hebben afgestemd op die gegevens.
(…)”
11. Het Hof heeft in zijn arrest onder het kopje “Verweren en verzoeken van de verdediging”, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Alternatief scenario en verzoek om reconstructie
Verdachte heeft verklaard dat hij niets te maken heeft met de dood van [slachtoffer]. Hij was ten tijde van het tenlastegelegde niet in Zeist. In dit verband heeft de verdediging bij appelschriftuur van 18 januari 2013 verzocht om de autorit van verdachte aan de hand van zijn verklaring en de in het dossier bevindende paalgegevens te reconstrueren. Onderzocht diende te worden of verdachte in Zeist kon zijn geweest, hetgeen door de verdediging werd betwist.
Ter terechtzitting van 30 augustus 2013 heeft het hof het verzoek van de verdediging dat is gedaan bij appelschriftuur van 18 januari 2013, afgewezen. Een zinvolle reconstructie kon naar het oordeel van het hof op grond van de gegevens die verdachte daartoe had verstrekt niet worden gedaan. Ter terechtzitting van het hof van 24 januari 2014 heeft verdachte zijn verklaring aangevuld.
Het hof ziet, gelet op de aanvullende verklaring van verdachte, geen reden om de eerder genomen beslissing op het verzoek te herzien. Het alternatieve scenario is gebaseerd op de door verdachte geschetste, met de auto afgelegde route van Utrecht naar de parkeerplaats aan de A12 bij Bunnik en weer terug naar Utrecht. Die route is niet in strijd met de bewezenverklaring en de daartoe te bezigen bewijsmiddelen. Die route sluit immers niet uit dat vanaf de parkeerplaats naar Zeist is gereden en vandaar terug, al dan niet via die parkeerplaats, over de A12 naar Utrecht.
Daarmee ontbreekt de noodzaak voor het houden van de verzochte reconstructie van de autorit en zal het hof het verzoek daartoe wederom afwijzen.”
12. Het oordeel van het Hof, zoals hiervoor onder 11 weergegeven, komt er op neer dat het houden van een reconstructie niet zinvol wordt geacht, nu de route die volgens het alternatieve scenario van verdachte zou zijn gereden niet in strijd is met de bewezenverklaring en de daartoe gebezigde bewijsmiddelen. Het Hof heeft kennelijk bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario wellicht in overeenstemming is met de door de verdediging aangedragen (paal)gegevens, maar niet uitsluit dat verdachte naar Zeist is gereden en dat het alternatieve scenario van de verdediging, gelet op het overige voorhanden bewijs, niet aannemelijk moet worden geacht. Dat oordeel is, mede gelet op hetgeen door de verdediging daartoe is aangevoerd, in het bijzonder hetgeen is weergegeven onder 9, niet onbegrijpelijk en behoeft geen nadere motivering. Uit de door de verdediging genoemde paalgegevens volgt immers dat verdachte om 1.44 uur in de omgeving van zijn woning moet zijn geweest, dat verdachte om 2.29 uur in de omgeving van de parkeerplaats in Bunnik is geweest en dat verdachte om 2.47 uur in de omgeving van de Amsterdamsestraatweg in Utrecht is geweest. Waar de verdachte zich na 2.47 uur3.heeft bevonden blijft in de uiteenzetting van de verdediging in het midden. Dat verdachte op geen enkel moment een mast in Zeist zou hebben aangestraald, doet aan de begrijpelijkheid van dat oordeel niet af, al is het alleen maar omdat verdachte zijn telefoon kan hebben uitgeschakeld. Het in samenhang met het verzoek tot reconstructie gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak nu verdachte niet in Zeist kan zijn geweest ten tijde van het hem tenlastegelegde feit vindt zijn weerlegging in voornoemd, onder 11 weergegeven, oordeel van het Hof en in de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.
13. Het tweede middel faalt.
14. Het in de aanvullende schriftuur opgenomen middel klaagt dat zich bij de op de voet vanart. 434 art. 434 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken niet bevinden de ter terechtzitting van het Hof van 24 januari 2014 door de verdediging aan het Hof overgelegde stukken, te weten een aantal uitdraaien van google maps en foto’s van de plek waarover verdachte heeft verklaard dat hij de ladder daar gestald had, hetgeen heeft te leiden tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak. Voornoemde stukken, welke zijn overgelegd ter onderbouwing van het bewijsverweer en het (herhaalde) verzoek tot reconstructie, vormen immers een wezenlijk onderdeel van het pleidooi, aldus de steller van het middel.
15. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 24 januari 2014 en de aldaar door de raadslieden van verdachte aan het Hof overgelegde pleitnota blijkt, zoals hiervoor weergegeven onder 9 en 10, dat de verdediging enkele uitdraaien van google maps en een aantal foto’s van de plek waar verdachte de ladder zou hebben gestald aan het Hof heeft overgelegd. Deze stukken ontbreken bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Overeenkomstig art. IV lid 3 van het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad heeft de raadsman van de verdachte bij faxbericht van 1 juli 2014 tijdig aan de Rolraadsheer verzocht alsnog in het bezit te worden gesteld van afschriften van deze stukken. De strafgriffie van de Hoge Raad heeft de raadsman van verdachte op 8 juli 2014 onder meer “een aantal uitdraaien van google-maps” en “foto’s van de plek waar de ladder gestald was” toegezonden en de raadsman een nadere termijn verleend voor het indienen van middelen. Bij faxbericht van 8 juli 2014 heeft de raadsman aangegeven dat de hem toegezonden stukken niet de juiste zijn en heeft hij de Rolraadsheer verzocht hem alsnog de juiste stukken te doen toekomen. Op 12 september 2014 heeft de strafgriffie van de Hoge Raad de raadsman bericht dat de stukken geen deel uitmaken van het dossier dat op de voet van art. 427 Sv aan de Hoge Raad is toegestuurd en dat de stukken – voor zover thans kan worden nagegaan – niet meer door het Hof kunnen worden aangeleverd. In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
16. De verdachte heeft bij het middel evenwel geen belang, nu voornoemde stukken niet relevant zijn voor de beoordeling van de middelen. Zoals bij de bespreking van het tweede middel reeds is aangegeven, heeft het Hof bij zijn afwijzing van het verzoek om reconstructie kennelijk bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario wellicht in overeenstemming is met de door de verdediging aangedragen (paal)gegevens, maar niet uitsluit dat verdachte naar Zeist is gereden en dat het alternatieve scenario van de verdediging, gelet op het overige voorhanden bewijs, niet aannemelijk moet worden geacht. De ontbrekende uitdraaien van google-maps, welke een indicatie geven van de reistijden van de trajecten die verdachte blijkens zijn verklaringen (het alternatieve scenario) zou hebben gereden en welke aan het Hof zijn overgelegd ter onderbouwing van het gevoerde bewijsverweer en het verzoek om reconstructie, zijn voor de bespreking van de middelen (het tweede middel) dan ook niet relevant. Daarnaast zie ik niet in op welke wijze de foto’s van de plek waar de ladder gestald was van belang zouden kunnen zijn voor enig te bespreken middel.
17. Het middel faalt aldus.
18. Het derde middel wordt gepresenteerd in de sleutel van een ontoereikende reactie op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging strekkende tot vrijspraak wegens het ontbreken van causaliteit en opzet. Het Hof heeft, kort gezegd, geoordeeld dat verdachte en diens medeverdachte het slachtoffer hebben gekneveld, diens mond hebben dichtgeplakt en zijn neus hebben dichtgeknepen, waarmee het opzet van de verdachte(n) op de dood van het slachtoffer gegeven is en de dood van het slachtoffer ook aan hen kan worden toegerekend.4.Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en behoeft geen nadere motivering. Voor zover in de toelichting op het middel afzonderlijk wordt bedoeld te klagen dat het oordeel van het Hof dat verdachte en zijn medeverdachte de neus van het slachtoffer hebben dichtgeknepen niet afdoende uit de bewijsvoering van het Hof kan worden afgeleid, kan het middel evenmin tot cassatie leiden. Het door het Hof in zijn bewijsoverweging, zoals hieronder opgenomen onder 23, genoemde deskundige verslag van het NFI van 10 november 2011, het op het doekje aangetroffen DNA-mengprofiel van [medeverdachte 2] en van het slachtoffer en tapgesprek 678 in onderling verband en samenhang bezien5., kunnen het oordeel van het Hof dat verdachte en zijn medeverdachte de neus van het slachtoffer hebben dichtgeknepen dragen.
19. Het derde middel faalt ook.
20. Het vierde middel klaagt over de (motivering van de) bewezenverklaring van de subsidiair aan de verdachte tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag. Aangevoerd is, kort gezegd, dat de bewezenverklaring en de bewijsmotivering niet met elkaar zijn te verenigen, nu naar het oordeel van het Hof het dichtknijpen van de neus van het slachtoffer de cruciale gedraging was die tot de dood van het slachtoffer heeft geleid, terwijl deze handeling niet is tenlastegelegd. Het Hof heeft de grondslag van de tenlastelegging verlaten en verdachte veroordeeld voor iets anders dan hem was tenlastegelegd.
21. Aan de verdachte is onder subsidiair tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 19 juni 2011 te Zeist, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] vastgebonden en/of gekneveld en/of de mond gesnoerd, door
- de handen van voornoemde [slachtoffer] vast te binden met tie raps en/of duct tape en/of
- de voeten van voornoemde [slachtoffer] vast te binden met tie raps en/of duct tape en/of
- de mond en/of neus van voornoemde [slachtoffer] dicht te plakken met duct tape
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] geen/onvoldoende lucht en/of zuurstof heeft kunnen krijgen en (dientengevolge) is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten
het tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
- met een ladder door een openstaand (slaapkamer)raam inklimmen in de woning van voornoemde [slachtoffer] en/of
- meerdere ruimtes in voornoemde woning doorzoeken
zijnde de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet voltooid,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die (voorgenomen) diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren”
22. Het Hof heeft met betrekking tot het subsidiair aan de verdachte tenlastegelegde feit bewezenverklaard dat:
“hij op 19 juni 2011 te Zeist tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk voornoemde [slachtoffer] vastgebonden en/of gekneveld en de mond gesnoerd, door
- de handen van voornoemde [slachtoffer] vast te binden met tie raps en
- de voeten van voornoemde [slachtoffer] vast te binden met duct tape en
- de mond van voornoemde [slachtoffer] dicht te plakken met duct tape
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] geen lucht en/of zuurstof heeft kunnen krijgen en dientengevolge is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten
het tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door hem, verdachte, en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of goederen, toebehorende aan [slachtoffer],
- met een ladder door een openstaand slaapkamerraam inklimmen in de woning van voornoemde [slachtoffer] en
- meerdere ruimtes in voornoemde woning doorzoeken
zijnde de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet voltooid,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die voorgenomen diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.”
23. Het Hof heeft met betrekking tot het bewijs, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“(…) [slachtoffer] is immers overmeesterd in zijn slaapkamer waarbij zijn handen voor zijn lichaam zijn gebonden met de meegebrachte tie raps en zijn voeten zijn vastgebonden met de duct tape. Ook zijn mond is dichtgeplakt met de duct tape. Op enig moment heeft [medeverdachte 2] de neus van de geknevelde [slachtoffer] dichtgeknepen. Dat leidt het hof af uit het deskundige verslag van het NFI van 10 november 2011 in combinatie met het op het doekje aangetroffen DNA-mengprofiel van [medeverdachte 2] en van [slachtoffer] dat met duet tape was bevestigd op de ladder om het geluid van die ladder - indien het tegen de muur van de woning zou worden gezet - te dempen. Het hof merkt daarbij op dat [medeverdachte 2] op een gegeven ogenblik zijn handschoenen of een handschoen moet hebben uitgetrokken. Voorts wijst het hof in dit verband op tapgesprek 678. Tijdens dat gesprek op 13 september 2011 in de auto van [verdachte] zegt [verdachte] op enig moment tegen [medeverdachte 2]:
“(…) Nee, je hebt gewoon die man letterlijk bij zijn neus gepakt en gewoon euuhhhh”
Waarna [medeverdachte 2] [verdachte] aanvult:
“(zucht) en afgemaakt”.
Dat hier slechts over een hypothetische situatie zou zijn gesproken, zoals door [verdachte] is beweerd, acht het hof in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen niet aannemelijk. Daarbij merkt het hof op dat [verdachte] en [medeverdachte 2] dit gesprek hebben gevoerd in de Parketnummer: 21-000151-13 10 beslotenheid van de auto van [verdachte] en zich derhalve onbespied waanden en vrijelijk over het gebeurde in de woning van [slachtoffer] konden spreken. Het hof leidt uit de voor het bewijs gebezigde ovc-gesprekken die zijn gevoerd in de beslotenheid van het voertuig van [verdachte] in combinatie met de overige gebezigde bewijsmiddelen af, dat [verdachte] en [medeverdachte 2] uit eigen wetenschap met elkaar hebben gesproken over hetgeen zich in de woning van [slachtoffer] die nacht heeft afgespeeld.
[slachtoffer] is door het handelen van de verdachten: het knevelen, het dichtplakken van diens mond en het dichtknijpen van zijn neus, door verstikking om het leven gekomen. Het opzet op de dood van [slachtoffer], is gelet op deze handelingen gegeven. Het hof merkt hierbij nog op dat de handen van [slachtoffer] vóór diens lichaam vastgebonden waren zodat hij in staat moet zijn geweest zelf de duct tape van zijn mond te verwijderen, indien de verdachten hem bij het verlaten van de woning levend en wel in zijn woning hadden achtergelaten.
(…)”
24. De steller van het middel heeft een punt. Ik heb mij afgevraagd of het ontbreken in de bewezenverklaring van deze toch cruciale handeling, het dichtknijpen van de neus van het slachtoffer, ertoe moet leiden dat het middel slaagt. Ik denk het niet. In zijn bewijsoverweging, zoals hiervoor weergegeven onder 23, heeft het Hof immers wel vastgesteld dat verdachte de neus van het slachtoffer heeft dichtgeknepen (zie ook bewijsmiddelen 5, 14 en 25). Gelet daarop is het niet onbegrijpelijk dat het Hof heeft geoordeeld dat het onder die omstandigheden vastbinden van de handen en voeten en in het bijzonder het dichtplakken van de mond van het slachtoffer (bewijsmiddelen 1 en 7) handelingen van dien aard zijn ten gevolge waarvan het slachtoffer geen lucht heeft gekregen en dientengevolge is overleden. Mocht deze redenering uw Raad toch wat ver gaan, dan zou mijn oordeel zijn dat verdachte bij cassatie geen enkel belang heeft, nu een hernieuwde behandeling in hoger beroep zonder enige twijfel zal leiden tot een (vordering tot) wijziging van de tenlastelegging.
25. Het vierde middel faalt.
26. Het vijfde middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van de getuige-deskundige heeft afgewezen.
27. Het hiervoor onder 5 reeds aangehaalde appelschriftuur houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“GETUIGE-DESKUNDIGE
3. De verdediging wenst een deskundige te horen ter zitting die nader kan verklaren over de verschillende medische factoren die het overlijden van [slachtoffer] kunnen verklaren. Bovendien zouden we deze deskundige vragen wensen te stellen over de statistische kans dat dit gevolg zou intreden in de gegeven situatie. Deze vragen zijn zowel relevant in het kader van de causaliteit als voor de vraag naar (voorwaardelijk) opzet.
Willen we de opsteller van het sectierapport horen?
Of een andere deskundige? Dan moet je wel weten wat voor deskundige,
En als het dan op een soort tegenonderzoek gaat lijken, moet je aan kunnen geven waarom je twijfelt aan dit rapport en de deskundigheid van de opsteller daarvan.”
28. De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van het Hof van 30 augustus 2013 het woord gevoerd overeenkomstig haar aan het Hof overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“GETUIGE-DESKUNDIGE:
23. De verdediging wenst een getuige-deskundige te horen die nadere vragen met betrekking tot (de omstandigheden van) het overlijden kan beantwoorden. De verdediging heeft hier nimmer om verzocht en deze getuige is tijdig opgegeven bij appelschriftuur. De verdediging stelt zich aldus op het standpunt dat dit verzoek dient te worden beoordeeld aan het verdedigingsbelang.
24. Het dossier geeft onzes inziens geen duidelijk antwoord op de vraag welke medische factoren bij het slachtoffer een rol hebben gespeeld bij het overlijden van het slachtoffer. Het heeft de voorkeur om NFI-deskundige forensische pathologie Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe te horen aangezien hij verantwoordelijk is voor de rapportage van het NFI naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood.
25. De verdediging heeft in eerste aanleg uitvoerig de causaliteit betwist tussen enerzijds het handelen/nalaten van verdachten vanaf het moment dat de woning van het slachtoffer wordt verlaten en anderzijds het gevolg, namelijk de dood van het slachtoffer. De Rechtbank heeft dit uitdrukkelijk gevoerde verweer echter gepasseerd.
26. De Rechtbank heeft in haar vonnis d.d. 21 december 2012 als volgt overwogen: 'Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] zijn bevindingen vastgesteld die passen bij een overlijden door verstikking door het afplakken van de mond (‘belemmering van de luchtwegen’)
en door het uitoefenen van geweld op de mond, hetgeen heeft geleid tot algehele weefselschade door zuurstofgebrek '
27. Er blijkt aldus sprake te zijn van handelingen die passen bij een overlijden, maar wij lezen hier aldus niet dat onomstotelijk vaststaat dat deze vermeende handelingen ook daadwerkelijk tot het overlijden van het slachtoffer hebben geleid. Wij willen de getuige-deskundige bevragen wat de kans is dat iemand overlijdt door het afplakken van de mond en het vrijlaten van de neus.
28. Bij het aantreffen van het slachtoffer was zijn namelijk neus vrij. De rechtbank is in het geheel niet op deze omstandigheid ingegaan. Uit het sectierapport blijkt dat het slachtoffer door verstikking om het leven is gekomen als gevolg van onder meer slijm en vochtophoping in de luchtwegen. Van geweld, laat staan excessief geweld, anders dan het vastbinden van handen en voeten en het tapen aanbrengen op de mond, door de dader of daders jegens het slachtoffer is niet gebleken. In hoeverre het enkele tapen van de mond de dood heeft veroorzaakt of kan veroorzaken, is niet helder.
29. De zoon van het slachtoffer verklaart dat het slachtoffer een verminderde longfunctie had. De ene long was ongeveer 25%. Het slachtoffer was altijd benauwd en had tevens een hoge bloeddruk. De verdediging wil de getuige-deskundige bevragen of dit op enige wijze heeft bijgedragen aan het overlijden van het slachtoffer. Uit de rapportage blijkt dat de longen vochtrijk waren en eveneens te zwaar. Heeft deze verminderde longfunctie bijgedragen aan de ophoping van vocht in de longen?
30. Het slachtoffer had daarnaast een pompje in zijn hoofd om het hoofdvocht af te voeren naar zijn buikholte.
31. Uit het dossier blijkt niet in hoeverre enig falen aan dit pompje heeft bijgedragen aan enige vochtophoping in het hoofd van het slachtoffer en het daaropvolgend overlijden. Vochtophoping in de neus sluit volgens het sectierapport het overlijden van het slachtoffer niet uit. De verdediging wenst de getuige-deskundige te bevragen in hoeverre het mogelijk is dat enig falen van dit pompje deze vochtophoping kan veroorzaken, dan wel heeft veroorzaakt? Kan deze vochtophoping een andere buiten de verdachten liggende oorzaak hebben gehad?
32. Daarnaast wenst de verdediging de getuige-deskundige te bevragen in hoeverre de feiten en omstandigheden in het onderhavige geval een aanmerkelijke kans op de dood kunnen opleveren bij een geheel gezond persoon van 80 jaren.
33. De verdediging acht deze vragen niet alleen van belang voor de beoordeling van de causaliteit, maar eveneens in het kader van voorwaardelijke opzet van de verdachten (mn voor de vraag of sprake is van een ‘aanmerkelijke kans’) . Het horen van de getuige-deskundige is derhalve van belang voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv, met name de bewijsvraag.”
29. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 30 augustus 2013 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…) Overigens voert de raadsvrouw nog het woord - zakelijk weergegeven -:
(…) Het ligt ook voor de hand de verzochte deskundige ter terechtzitting te horen. (…)
(…)
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
(…)
3.
Met het oog op de causaliteit en het (voorwaardelijk) opzet heeft de verdediging verzocht om een deskundige ter terechtzitting te horen over de verschillende factoren die van invloed kunnen zijn geweest op het overlijden van [slachtoffer] en de statistische kans dat dit gevolg zou zijn ingetreden in de gegeven situatie.
Door het Nederlands Forensisch Instituut is een pathologisch en een toxicologisch onderzoek gedaan naar de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer]. Van beide onderzoeken bevindt zich een deskundigenverslag in het dossier. Gemotiveerd wordt geconcludeerd dat het overlijden goed verklaard kan worden door algehele weefselschade door zuurstofgebrek, opgelopen door belemmering van de luchtwegen door geweld op/belemmeren van de mond, al dan niet gecombineerd met invloeden van positionele asfyxie. Dat de deskundige niet heeft opgeschreven dat het overlijden onomstotelijk door het bovenstaande is ingetreden doet daar niet aan af. Het hanteren van een kwalificatie als onomstotelijk is niet gebruikelijk in de wetenschap.
Nu de deskundigheid van de betrokken arts-patholoog en apotheker-toxicoloog, de door hen gehanteerde methode van onderzoek en de conclusies niet worden betwist, ziet het hof niet in dat de verdachte door het achterwege blijven van het oproepen en horen van de bedoelde deskundige redelijkerwijs in zijn verdediging is geschaad. Het hof wijst het verzoek dan ook af.”
30. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 24 januari 2014 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De raadsman voert nog - zakelijk weergegeven - het volgende aan:
De verdediging handhaaft het verzoek tot het horen van een deskundige van het NFI. Uw hof heeft dat verzoek ter terechtzitting van 30 augustus 2013 afgewezen. Het gaat de verdediging echter niet om de vraag of onomstotelijk vast staat dat het overlijden door het handelen van de dader zou zijn ingetreden. Het gaat de verdediging om de aanmerkelijke kans dat een persoon door de verdachte verweten gedragingen komt te overlijden.”
31. Het Hof heeft in zijn arrest onder het kopje “Verweren en verzoeken van de verdediging”, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“(…)
Causaliteit en verzoek om het horen van een deskundige
De verdediging heeft betoogd dat het causale verband tussen het handelen van verdachte en de dood van [slachtoffer] ontbreekt. Daarbij heeft de verdediging gewezen op de medische toestand van [slachtoffer] en het gegeven dat diens neus niet was afgeplakt en dus was vrijgehouden.
Voorts heeft de verdediging gepersisteerd bij haar verzoek om een deskundige te horen ter terechtzitting die nader kan verklaren over de medische factoren die het overlijden van [slachtoffer] kunnen verklaren. Het hof heeft dit verzoek reeds op de terechtzitting van 30 augustus 2013 afgewezen. Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman aangegeven dat de verdediging de deskundige met name wenst te horen over de voor het voorwaardelijk opzet noodzakelijke aanmerkelijke kans dat een persoon door de verdachte verweten gedragingen komt te overlijden.
Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is een pathologisch en toxicologisch onderzoek gedaan naar de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer]. Gemotiveerd wordt geconcludeerd dat het overlijden goed verklaard kan worden door algehele weefselschade door zuurstofgebrek, opgelopen door belemmering van de luchtwegen door geweld op/belemmeren van de mond al dan niet gecombineerd met invloeden van positionele asfyxie. Bij de sectie door het NFI is geen andere oorzaak voor het overlijden van [slachtoffer] gevonden. Het niet belemmerd geweest zijn van de neusgaten door tape sluit de genoemde verklaring voor overlijden niet uit, omdat de neusgaten ook anderszins belemmerd zouden kunnen zijn geweest. Als voorbeeld wordt het afdrukken van de neusgaten met vingers genoemd. Het onderzoek sluit aan bij de overige bewijsmiddelen waaruit volgt dat [slachtoffer] is gekneveld, diens mond met duct tape is dichtgeplakt en zijn neus niet is vrijgehouden, maar juist is dichtgeknepen.
Het hof stelt vast dat het hiervoor omschreven handelen van verdachte en zijn medeverdachte een onmisbare schakel heeft gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg, de dood van [slachtoffer], hebben geleid en dat die handelingen naar hun aard en de omstandigheden waaronder zij werden verricht, geschikt zijn om de dood teweeg te brengen en naar algemene ervaringsregels van dien aard zijn dat zij de conclusie wettigen dat deze hebben geleid tot het intreden van de dood.
Met inachtneming van de conclusies van de deskundigen van het NFI kan de dood van [slachtoffer] worden toegeschreven aan het handelen van verdachte en zijn medeverdachte. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de deskundigen van het NFI.
Het hof is van oordeel dat een omstandigheid die geen verband houdt met de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid hoogst onwaarschijnlijk is. De verstikkingsdood van [slachtoffer] kan worden toegerekend aan verdachte en zijn medeverdachte.
Het hof heeft ter terechtzitting van 30 augustus 2013 het verzoek van de verdediging tot het horen van een deskundige afgewezen. Het hof ziet in hetgeen de verdediging daarover aanvullend naar voren heeft gebracht geen aanleiding om die beslissing te herzien. Het verzoek zal derhalve op dezelfde gronden worden afgewezen. Het hof overweegt daarbij dat het hof, zoals hiervoor is overwogen, opzet op de dood van [slachtoffer] bewezen acht, aangezien het hof uit de bewijsmiddelen afleidt dat de neus van [slachtoffer] niet is vrijgehouden, maar zelfs is dichtgeknepen, zodat nader onderzoek naar de voor voorwaardelijk opzet noodzakelijk aanmerkelijk kans van overlijden, niet zinvol en dus niet noodzakelijk is.”
32. Het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van de getuige-deskundige is gestoeld op de vraag of er causaliteit is tussen het handelen/nalaten van de verdachte(n) en de dood van het slachtoffer en neemt tot uitgangspunt dat het slachtoffer was gekneveld en zijn mond was dichtgeplakt, maar dat zijn neus was vrijgehouden. Het Hof heeft gewezen op de conclusies van het NFI waaruit volgt dat het overlijden goed verklaard kan worden door algehele weefselschade door zuurstofgebrek, opgelopen door belemmering van de luchtwegen door geweld op/belemmeren van de mond al dan niet gecombineerd met invloeden van positionele asfyxie. Het niet belemmerd geweest zijn van de neusgaten door tape sluit de genoemde verklaring voor overlijden niet uit, omdat de neusgaten ook anderszins belemmerd zouden kunnen zijn geweest, bijvoorbeeld het afdrukken van de neusgaten met vingers. Bovendien is bij de sectie door het NFI geen andere oorzaak voor het overlijden van het slachtoffer gevonden. Het Hof, dat tot uitgangspunt neemt dat de neus van het slachtoffer is dichtgeknepen, heeft geoordeeld dat het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte een onmisbare schakel heeft gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. Causaliteit tussen het handelen van de verdachte(n) en de dood van het slachtoffer is hiermee gegeven. Een omstandigheid die geen verband houdt met de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid, acht het Hof dan ook hoogst onwaarschijnlijk, waardoor een nader onderzoek niet zinvol wordt geacht. Mede in aanmerking genomen hetgeen door de verdediging ter onderbouwing van het verzoek is aangevoerd, is dit oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk en behoeft het bovendien geen nadere motivering.
33. Ook het vijfde middel faalt.
34. De middelen falen en het eerste, tweede, derde en vijfde middel en het middel dat is opgenomen in de aanvullende schriftuur kunnen in ieder geval worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
35. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
36. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑03‑2015
Zie Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 2012, p. 187-189 en de daar vermelde jurisprudentie.
In het midden blijft ook waar verdachte zich tussen 1.44 uur en 2.29 uur heeft bevonden, maar dat is gelet op het vermoedelijke tijdstip van overlijden van het slachtoffer, tussen 3.41 uur en 9.17 uur (bewijsmiddel 4), niet (erg) relevant.
Zie de subkopjes “Voorwaardelijk opzet” en “Causaliteit en verzoek om het horen van een deskundige” onder het kopje “Verweren en verzoeken van de verdediging” (p. 7 en 8 van het arrest).
Zie ook de bewijsmiddelen 5, 14 en 25.