Hof Arnhem-Leeuwarden, 12-01-2021, nr. 20/00528
ECLI:NL:GHARL:2021:241
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
12-01-2021
- Zaaknummer
20/00528
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:241, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 12‑01‑2021; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Belastingblad 2021/110 met annotatie van B.S. Kats
V-N 2021/20.23 met annotatie van Redactie
Uitspraak 12‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling sportvelden. Gecorrigeerde vervangingswaarde. Correctie wegens technische veroudering. Levensduur.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 20/00528
uitspraakdatum: 12 januari 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 februari 2020, nummer AWB 19/6494, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) ten aanzien van belanghebbende de waarde van de onroerende zaak [a-straat] te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2018, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 703.000.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 463.000. Hierbij is aan belanghebbende een kostenvergoeding van € 254 toegekend.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 10 december 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
De onroerende zaak bestaat uit twee kunstgras sportvelden, 12 lichtmasten en de ondergrond. De kunstgrasvelden bestaan uit een drainagelaag (ruwbouw) en een toplaag (afbouw). Belanghebbende is gebruiker van de onroerende zaak.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft ter ondersteuning van de door hem vastgestelde waarde verwezen naar een taxatierapport van 18 december 2019, opgemaakt door [A] , gecertificeerd WOZ-taxateur (hierna: de taxateur). De onroerende zaak is op 12 december 2019 ter plaatse opgenomen. Volgens het taxatierapport heeft de onroerende zaak een goede ligging en bereikbaarheid, verkeert de onroerende zaak in relatie tot het bouwjaar in goede staat en is het geschikt voor het beoogde gebruik. Bij de waardering heeft de taxateur de Taxatiewijzer Algemeen en de Taxatiewijzer Sport (hierna: de Taxatiewijzer) tot uitgangspunt genomen. De waardebepaling is door de taxateur vastgelegd in een tot het taxatierapport behorende matrix. Hierin is de waarde op € 466.717 bepaald.
2.3.
De Taxatiewijzer gaat voor het vaststellen van de technische veroudering van de afbouw van sportvelden uit van een levensduur van 10 tot 15 jaar en van een restwaarde van 0% tot 5%. In afwijking van de Taxatiewijzer is de taxateur uitgegaan van een (verlengde) levensduur van 18 jaar. De restwaarde na 18 jaar heeft hij op nihil gesteld.
2.4.
De Taxatiewijzer gaat voor het vaststellen van de technische veroudering van lichtmasten uit van een restwaarde van 0% tot 15% voor de ruwbouw en van 0% tot 10% voor de installaties. De taxateur is voor de 12 lichtmasten uitgegaan van restwaarden van 7% (ruwbouw) en 5% (installaties).
2.5.
Belanghebbende heeft in hoger beroep een door [B] , taxateur, opgemaakte taxatiekaart overgelegd. Hierin zijn de uitgangspunten en kengetallen van de taxateur van de heffingsambtenaar overgenomen, met uitzondering van die voor de afbouw van sportvelden en de restwaarde van lichtmasten. Voor de afbouw van de sportvelden is uitgegaan van een levensduur van 15 jaar. De restwaarde van de lichtmasten is gesteld op nihil. De berekeningen in de taxatiekaart leiden tot een waardering van de onroerende zaak per waardepeildatum op € 394.552.
3. Geschil
3.1.
In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de peildatum. Meer in het bijzonder is in geschil of de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de gecorrigeerde vervangingswaarde op juiste wijze rekening heeft gehouden met de correctie wegens technische veroudering van de onroerende zaak door bij de afbouw van de sportvelden van een levensduur van 18 jaren uit te gaan en bij de lichtmasten een restwaarde van 7%, respectievelijk 5%, toe te passen.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de vastgestelde waarde tot € 394.000. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2018 moet worden bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde als bedoeld in artikel 17, lid 3, van de Wet WOZ en dat daarbij de kengetallen in de Taxatiewijzer als uitgangspunt moeten worden genomen. Tevens is niet in geschil dat alleen met technische veroudering rekening hoeft te worden gehouden. Het Hof sluit zich hierbij aan.
Levensduur afbouw sportvelden
4.2.
De bewijslast met betrekking tot de technische veroudering van de onroerende zaak rust op de heffingsambtenaar (HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300 en HR 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1671). Uit dit laatste arrest volgt ook dat, indien voor de waardering wordt aangesloten bij een taxatiewijzer, de partij die wil afwijken van de kengetallen in die taxatiewijzer de gronden daarvoor moet stellen en bij betwisting aannemelijk maken. Omdat de heffingsambtenaar stelt dat de levensduur van de afbouw van de sportvelden op een langere periode gesteld moet worden dan de maximale periode die volgt uit de Taxatiewijzer (15 jaar) en dat de restwaarde op dat latere tijdstip wordt bereikt, rust de bewijslast daarvan op de heffingsambtenaar aangezien belanghebbende die stellingen heeft betwist.
4.3.
Belanghebbende voert aan dat verlenging van de initiële levensduur is beperkt tot situaties van verbetering of vernieuwing na de stichting van de onroerende zaak. Het Hof acht dit standpunt van belanghebbende onjuist. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 273 Gemeentewet (Kamerstukken I, 1982-1983, 17653, nr. 63a, blz. 3) en de parlementaire geschiedenis van artikel 17 Wet WOZ (Kamerstukken II, 1992-1993, 22885, nr. 3, blz. 44-45) blijkt dat voor de correctie voor technische veroudering wordt gekeken naar de levensduur van de onroerende zaak en de restwaarde van die zaak aan het einde van de levensduur. In die wetsgeschiedenis is geen steun te vinden voor de opvatting dat levensduurverlenging slechts mogelijk is in situaties van verbetering of vernieuwing. Gelet op het subjectieve karakter van de gecorrigeerde vervangingswaarde (de waarde die de onroerende zaak voor de eigenaar/gebruiker in economisch opzicht heeft) en de jaarlijkse waardebepaling (die los staat van een voorafgaande waardebepaling) ligt het juist voor de hand telkens op de peildatum te beoordelen gedurende welke periode de onroerende zaak in de toekomst voor de eigenaar/gebruiker nog nut zal hebben (de toekomstige levensduur) en hoe hoog dat nut zal zijn. Of de omstandigheid dat de onroerende zaak langer overeenkomstig haar bestemming kan worden gebruikt dan door belanghebbende werd voorzien, is veroorzaakt door verbetering/vernieuwing of door regulier onderhoud, is voor de omvang van het verwachte economische nut niet van belang. Ook in situaties waarin alleen regulier onderhoud is gepleegd, zoals in de onderhavige zaak, kan na verloop van jaren blijken dat de in de Taxatiewijzer veronderstelde levensduur achteraf onjuist blijkt te zijn. Daarbij moet tevens worden bekeken wat de invloed van die levensduurverlenging is op de restwaarde en op welk tijdstip die restwaarde wordt bereikt (vgl. HR 31 januari 2020, nr. 19/03803, ECLI:NL:HR:2020:169).
4.4.
Met betrekking tot de toe te passen levensduur overweegt het Hof als volgt. De sportvelden waren op de peildatum (afgerond) 13 jaren in gebruik. Niet in geschil is dat de sportvelden op die peildatum volledig voor normaal gebruik geschikt waren. De taxateur heeft de toestand van de velden ter plaatse opgenomen. Het Hof heeft daarom geen reden te twijfelen aan diens standpunt dat de velden in goede onderhoudstoestand verkeerden en bezien vanaf de peildatum (op welk tijdstip de initiële levensduur van 15 jaar inmiddels grotendeels was verstreken) bij regulier onderhoud naar verwachting nog vijf jaar goed bruikbaar zouden zijn overeenkomstig hun bestemming. Van een voornemen van de eigenaar of gebruiker om de velden voor een kortere periode te gebruiken of om regulier onderhoud achterwege te laten, is niets gesteld of gebleken. Mede gelet op de toelichting van de heffingsambtenaar ter zittingen van de Rechtbank en van het Hof acht het Hof een verlenging van de levensduur van de velden van 15 jaar naar 18 jaar aannemelijk gemaakt.
4.5.
Met betrekking tot de toe te passen restwaarde heeft belanghebbende aangevoerd dat uit het hiervoor genoemde arrest van 31 januari 2020 volgt dat de restwaarde van een onroerende zaak al kan worden bereikt, ook als die onroerende zaak nog in gebruik is bij de eigenaar of gebruiker en dezelfde functie als daarvoor vervult. Het Hof begrijpt het standpunt van belanghebbende in deze zaak aldus dat de restwaarde van de onroerende zaak wordt bereikt na 15 jaar (de initiële levensduur), ook als zou moeten worden aangenomen dat het feitelijke gebruik nog drie jaar langer zal duren.
4.6.
Zoals het Hof hiervoor heeft overwogen, heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat op de peildatum moet worden uitgegaan van een (verlengde) levensduur van de sportvelden van 18 jaar. De heffingsambtenaar heeft rekening gehouden met deze langere levensduur door de restwaarde aan het einde van die periode op nihil te stellen, waar de Taxatiewijzer bij een levensduur van 15 jaar een restwaarde van 5% toelaat. In aanmerking nemende dat het bezit van een onroerende zaak voor de eigenaar in beginsel baten (bespaarde huur) oplevert, acht het Hof de vaststelling van de restwaarde (nihil) en de termijn waarop deze wordt bereikt (18 jaar) aanvaardbaar. Het andersluidende standpunt van belanghebbende doet hier niet aan af, omdat zij niet heeft onderbouwd waarom ook bij een gebruiksduur van 18 jaar al na 15 jaar een restwaarde van nihil zou worden bereikt.
4.7.
Gelet op het voorgaande heeft de heffingsambtenaar de technische veroudering van de afbouw van de sportvelden niet tot een te laag bedrag in aanmerking genomen.
Restwaarde lichtmasten
4.8.
De vraag of de heffingsambtenaar de restwaarde van de installaties van de lichtmasten op een te hoog bedrag heeft gesteld, hoeft niet meer te worden beantwoord. Als het gelijk aan de zijde van belanghebbende zou zijn, leidt dat tot een vermindering van de vastgestelde waarde van de onroerende zaak met € 1.104 tot € 465.612. De in bezwaar vastgestelde waarde van € 463.000 is ook dan niet te hoog.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.J.C. Pieterse, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021.
De griffier De voorzitter,
(A. Vellema) (A.I. van Amsterdam)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 januari 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.