HR, 05-03-2013, nr. 11/02043
ECLI:NL:HR:2013:BZ2950
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-03-2013
- Zaaknummer
11/02043
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BZ2950
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BZ2950, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ2950
ECLI:NL:HR:2013:BZ2950, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ2950
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑10‑2011
- Wetingang
art. 41 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0113
NbSr 2013/159 met annotatie van mr. A.P. Verhaegh
Conclusie 05‑03‑2013
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 11/02043
Mr. Machielse
Zitting 8 januari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft verdachte op 15 april 2011 van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en hem voor: Mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft (subsidiair ten laste gelegd), veroordeeld tot een geldboete van € 1.200 te betalen in vier maandelijkse termijnen van € 300 elk, subsidiair 22 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand. Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij van € 2.440 toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2.
Mr. J. van der Stel, advocaat te Dordrecht, heeft namens verdachte cassatie ingesteld. Mr. H.W.F. Klarenaar, eveneens advocaat te Dordrecht, heeft een schriftuur ingezonden houdende vijf middelen van cassatie. Alle middelen draaien om de verwerping van het beroep op noodweer(exces).
De advocaat van de benadeelde partij, mr. C.A.M. Dilven, advocaat te Etten-Leur, heeft op het ingevolge art. V van het Procesreglement toegezonden vijfde middel tijdig een verweerschrift ingediend.
3.1.
Het eerste, het tweede en het derde middel klagen over het oordeel van het hof dat verdachte disproportioneel zou hebben gehandeld en luiden nagenoeg hetzelfde. Zij lenen zich dan ook voor een gezamenlijke bespreking.
3.2.
Het hof heeft bewezen verklaard dat
"hij op 25 mei 2008 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) in het gezicht heeft geslagen of gestompt, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken kaak en neus en oogkas) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
3.3.
Ter terechtzitting heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweer(exces). [Slachtoffer] had enige tijd eerder verdachte proberen op te lichten en de verdachte heeft hem toen de toegang tot het café ontzegd. Op 25 mei 2008 bevond [slachtoffer] zich toch op het terras van het café. Tegen hem is toen gezegd dat hij niet meer welkom was. Verdachte heeft hem drie keer gevraagd het terras te verlaten. De ander weigerde. Daarop heeft verdachte het glas bier van [slachtoffer] afgenomen en, omdat deze verhit reageerde, hem vastgepakt en tegen een muur geduwd. Verdachte heeft toen nogmaals de ander verzocht het terras te verlaten en rustig te blijven. Toen verdachte hem losliet en een stap achteruit deed kwam [slachtoffer] schoppend op verdachte af. Verdachte werd door [slachtoffer] geraakt aan zijn been. Daarop heeft verdachte het been van [slachtoffer] vastgepakt. [Slachtoffer] maakte slaande bewegingen in de richting van verdachtes gezicht. Verdachte heeft hem toen een harde slag in het gezicht gegeven, met het letsel als gevolg. Verdachte heeft gezegd ter terechtzitting dat hij geen andere mogelijkheid had om zich te verdedigen. Hij kon zich niet aan de aanval onttrekken omdat hij met zijn rug tegen een verhoging stond. De getuige [getuige] die ter terechtzitting van het hof is gehoord, heeft deze gang van zaken bevestigd. De advocaat van verdachte heeft gepleit volgens een pleitnotitie. De pleitnotitie beschuldigt de verbalisant die het proces-verbaal heeft opgemaakt van partijdigheid en bevooroordeling, hetgeen zou moeten resulteren in een niet-ontvankelijkverklaring van het OM. Vervolgens betoogt de advocaat dat verdachte in noodweer heeft gehandeld en zich tegen de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] heeft verdedigd. Subsidiair zou er sprake zijn van noodweerexces. [Slachtoffer] heeft zich agressief gedragen en heeft geprobeerd verdachte te slaan. Met name de verklaring van [getuige] biedt steun aan dit verweer. De pleitnota besluit dan aldus:
"Primair niet-ontvankelijkheid O.M.
Subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging.
De vordering benadeelde partij dient te worden afgewezen."
3.4.
Het hof heeft het beroep op niet-ontvankelijkheid van het OM verworpen en heeft zich voor de feiten aangesloten bij de gang van zaken zoals de verdediging die heeft geschetst.
Vervolgens overweegt het hof:
"Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer]. De verdachte heeft echter disproportioneel gehandeld nu er naar het oordeel van het hof andere - minder ingrijpende - mogelijkheden voor de verdachte open stonden om aan voornoemde aanranding een einde te maken. De verdachte heeft door onder de gegeven omstandigheden [slachtoffer] op de bewezen verklaarde wijze met zijn vuist hard in het gezicht te slaan de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreden, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
Dat deze overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt, is door de verdediging niet aangevoerd en is ook uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden, zodat ook het beroep op noodweerexces wordt verworpen. In dit verband heeft het hof in zijn beoordeling betrokken dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij geslagen heeft om zelf een klap te voorkomen en dat hij heeft gemikt op het gezicht van [slachtoffer].
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar."
3.5.
Op iedere pagina van de schriftuur herhaalt de steller in vette letters en met uitroeptekens dat het hof tot het oordeel is gekomen dat verdachte handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Aldus heeft het hof echter tot uitdrukking gebracht dat er sprake is geweest van een noodweersituatie, maar nog niet dat het handelen van verdachte voldeed aan alle voorwaarden die vervuld moeten zijn om zo een beroep te laten slagen.
3.6.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn als deze als verdedigingsmiddel niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van aanranding. Als het hof heeft geoordeeld dat eerst dan aan de proportionaliteitseis is voldaan als, naast de noodzaak van verdediging als zodanig, ook de noodzaak van de gekozen wijze van verdediging komt vast staan, doordat andere minder ingrijpende mogelijkheden niet beschikbaar waren, heeft het een te strenge toets aangelegd. Voor de proportionaliteitseis is immers beslissend of de verdediging van verdachte niet in een onredelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Aldus HR 8 september 2009, BI3895, NJ 2010, 391 m.nt. Buruma. In zijn noot betuigt Buruma zijn instemming met het arrest. Hij schrijft dat de belangrijkste rechtsoverweging van de Hoge Raad is dat de noodzaak van de gekozen wijze van verdediging niet hoeft vast te staan. Hij waarschuwt voor het invullen van de proportionaliteit aan de hand van de risico's die een gedraging in het leven roept. Ik maak hieruit op dat Buruma zich op het standpunt stelt dat de gevolgen van het handelen ook feiten zijn waarmee de rechter rekening heeft te houden. Bij mij rijst dan de vraag of de gevolgen van het handelen ook gewicht in de schaal moeten leggen bij de beoordeling van het beroep op noodweer wanneer die gevolgen zijn te herleiden tot een bijzondere lichamelijke predispositie van de aanrander. Ik zou toch meer voelen voor de risicoanalyse. Het gaat er immers om dat het recht zoveel mogelijk aanwijzingen geeft aan degene die wordt aangerand over wat hem wel en wat hem niet geoorloofd is. Die aanwijzingen kunnen zijn gebaseerd op de normaal te verwachten gevolgen van een handeling die verdachte voornemens is te verrichten.
De eerste drie middelen klagen, welwillend gelezen, er ook over dat het hof de vraag naar de proportionaliteit van de handeling van verdachte kennelijk verkeerd heeft ingevuld. Het hof had zich moeten afvragen of het handelen van verdachte evenredig was aan de aanranding. Daarbij zijn de gevolgen van het handelen van verdachte niet doorslaggevend voor de beoordeling van het beroep op noodweer.
Ik stel mij op standpunt dat de eerste drie middelen in hun door mij begrepen essentie gegrond zijn, omdat het hof is uitgegaan van een verkeerde invulling van de eis van de proportionaliteit.
4.1.
Het vierde middel klaagt over de verwerping door het hof van het beroep op noodweerexces. Het stelt dat natuurlijk een beroep is gedaan op een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt. Anders had het hof niet kunnen oordelen dat verdachte handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer]. Het oordeel van het hof dat geen beroep zou zijn gedaan op een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt staat volgens de steller van het middel naast de realiteit.
4.2.
De realiteit van het strafproces is neergeslagen in het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting. Daaruit is niet op te maken dat de verdediging een beroep heeft gedaan op een hevige gemoedsbeweging als oorzaak van de overschrijding der grenzen van noodzakelijke verdediging. De advocaat van verdachte wijst in zijn pleitnota evenmin op een hevige gemoedsbeweging, zodat het middel feitelijke grondslag mist.
5.1.
Het vijfde middel klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel. Deze beslissingen zijn onbegrijpelijk, omdat de vordering niet eenvoudig van aard is en omdat er sprake is van eigen schuld, althans medeschuld van de zijde van [slachtoffer]. Het hof heeft immers zelf feitelijk geoordeeld dat [slachtoffer] een wederrechtelijke aanranding heeft begaan, zodat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij onbegrijpelijk is.
5.2.
Ook voor deze klacht geldt weer dat de verdediging en met name de pleitnota van de advocaat in hoger beroep zich heeft beperkt tot de conclusie dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen en heeft verzuimd subsidiair te betogen dat er sprake is van een zodanige eigen schuld van de benadeelde partij aan de opgelopen schade dat (een deel van) deze schade voor rekening van deze benadeelde partij moet blijven. Evenmin heeft de advocaat aangevoerd dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het middel faalt.
6.
De eerste drie middelen lijken gegrond. De overige middelen falen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Gravenhage teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 05‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 41 Sr. Noodweer(exces). Proportionaliteitseis. De HR herhaalt de toepasselijke overwegingen uit HR LJN BI3895. Het bestreden arrest lijdt aan een motiveringsgebrek nu het Hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang.
5 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/02043
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 april 2011, nummer 22/000250-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.W.F. Klarenaar, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. C.A.M. Dilven, advocaat te Etten-Leur, schriftelijk commentaar gegeven op het beroep van de verdachte.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
2.1. De middelen, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, klagen over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer(exces).
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 25 mei 2008 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), in het gezicht heeft geslagen of gestompt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken kaak en neus en oogkas) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2011 verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 25 mei 2008 zag ik dat de mij bekende [slachtoffer] zich ophield op het terras van Café [A] in Dordrecht, het café waarvan ik uitbater ben. Enkele maanden eerder was geconstateerd dat [slachtoffer] verantwoordelijk was voor onregelmatigheden op de gokkasten in het café. Tegen [slachtoffer] is toen gezegd dat hij niet meer welkom was in Café [A]. Ik heb [slachtoffer] daarom op 25 mei 2008 drie keer gevraagd om het terras te verlaten. Omdat hij hier geen gevolg aan gaf heb ik hem zijn glas bier afgenomen. [Slachtoffer] reageerde hier nogal verhit op, waarop ik hem heb vastgepakt en tegen een muur heb geduwd. Ik heb hem toen nogmaals verzocht het terras te verlaten en om rustig te blijven. Ik heb hem toen losgelaten en een stap achteruit gedaan, waarop [slachtoffer] schoppend op me afkwam. Ik werd door één van de schoppen geraakt aan mijn been. Ik heb toen zijn been vastgepakt. Daarna maakte [slachtoffer] slaande bewegingen in de richting van mijn gezicht. Ik heb [slachtoffer] hierop met mijn vuist een harde slag in het gezicht gegeven. Hierna zakte hij in elkaar en verloor hij het bewustzijn.
2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 juni 2008 van de Politie Zuid-Holland-Zuid met nummer PL1810/08-057560, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als de op 17 juni 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
In de nacht van 24 op 25 mei 2008 was ik op het terras van Café [A] in Dordrecht. Ongeveer een half jaar geleden heb ik geprobeerd om de eigenaar van Café [A] op te lichten door tegen hem te zeggen dat de gokautomaat niet werkte.
Dat weekeind in mei kwam ik weer voor het eerst in [A].
Ik weet nog dat die man met wie ik dat conflict had over die speelautomaat op mij afkwam en toen werd ik hard in mijn gezicht geslagen. De volgende dag kwam ik weer bij in het ziekenhuis. Van de diverse artsen hoorde ik dat ik een gebroken kaak aan de rechterkant, een gebroken neus en een breuk in mijn rechter oogkas had."
2.4. Het Hof heeft het in de middelen bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Door de raadsman is betoogd - verkort en zakelijk weergegeven - dat de verdachte handelend uit noodweer dan wel noodweerexces [slachtoffer] een klap op zijn gezicht heeft gegeven. Die omstandigheid moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt en stelt op grond van de gebezigde wettige bewijsmiddelen het navolgende vast. Op 25 mei 2008 ziet de verdachte - uitbater van Café [A] in Dordrecht - dat de hem bekende [slachtoffer] zich ophoudt op het terras van dat café. Enkele maanden eerder is geconstateerd dat [slachtoffer] verantwoordelijk was voor onregelmatigheden op de gokkasten in het café. [Slachtoffer] is toen gezegd dat hij niet meer welkom is in het Café [A]. De verdachte verzoekt [slachtoffer] op 25 mei 2008 enkele keren het terras te verlaten. Omdat [slachtoffer] hier geen gevolg aan geeft, neemt de verdachte [slachtoffer] apart en neemt hem zijn glas bier af. [Slachtoffer] reageert hierop, waarop de verdachte hem vastpakt, tegen een muur duwt, hem nogmaals verzoekt het terras te verlaten en hem verzoekt om rustig te blijven. Vervolgens doet de verdachte een stap achteruit, waarop [slachtoffer] schoppend op de verdachte afkomt. De verdachte wordt door één van de schoppen geraakt aan zijn been. De verdachte pakt vervolgens het been van [slachtoffer] vast. [Slachtoffer] maakt daarna slaande bewegingen in de richting van het gezicht van de verdachte. De verdachte geeft [slachtoffer] hierop met zijn vuist een harde slag in het gezicht, waarna [slachtoffer] in elkaar zakt en het bewustzijn verliest. Later is bij [slachtoffer] een gebroken kaak, neus en oogkas geconstateerd.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer]. De verdachte heeft echter disproportioneel gehandeld nu er naar het oordeel van het hof andere - minder ingrijpende - mogelijkheden voor de verdachte open stonden om aan voornoemde aanranding een einde te maken. De verdachte heeft door onder de gegeven omstandigheden [slachtoffer] op de bewezenverklaarde wijze met zijn vuist hard in het gezicht te slaan de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreden, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
Dat deze overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt, is door de verdediging niet aangevoerd en is ook uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden, zodat ook het beroep op noodweerexces wordt verworpen. In dit verband heeft het hof in zijn beoordeling betrokken, dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij geslagen heeft om zelf een klap te voorkomen en dat hij heeft gemikt op het gezicht van [slachtoffer].
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar."
2.5. Vooropgesteld moet worden dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden naar luid van art. 41, eerste lid, Sr in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging - waarmee onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht - van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Deze proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding (vgl. HR 8 september 2009, LJN BI3895, NJ 2010/391).
2.6. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte disproportioneel heeft gehandeld, omdat voor de verdachte andere, minder ingrijpende mogelijkheden open stonden om aan de aanranding door [slachtoffer] een einde te maken dan door die [slachtoffer] op de bewezenverklaarde wijze met zijn vuist hard in het gezicht te slaan. Daarmee heeft het Hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang.
Indien het heeft geoordeeld dat eerst dan aan de hier te stellen proportionaliteitseis is voldaan indien, naast de noodzaak van de verdediging als zodanig, ook de noodzaak van de gekozen wijze van verdediging komt vast te staan, heeft het een te strenge toets aangelegd. Wat dat laatste betreft is immers beslissend of de desbetreffende gedraging - als verdedigingsmiddel - niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
Indien het echter die - juiste - maatstaf wel voor ogen heeft gehad, had het gelet op de door hem vastgestelde ernst van de aanranding, zijn oordeel dat de verdachte voor een te zwaar middel heeft gekozen, nader dienen te motiveren.
Wat betreft die aanranding heeft het Hof immers vastgesteld dat [slachtoffer], nadat hij de verdachte tegen zijn been had geschopt en de verdachte het been van [slachtoffer] had vastgepakt, slaande bewegingen maakte in de richting van het gezicht van de verdachte.
Het bestreden arrest lijdt daarom aan een motiveringsgebrek.
2.7. De middelen zijn terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 maart 2013.
Beroepschrift 14‑10‑2011
CASSATIESCHRIFTUUR
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR houdende middelen van cassatie inzake: [verzoeker]
Geeft eerbiedig te kennen:
[verzoeker], verzoeker ten deze, wonende te [woonplaats] aan de [adres] [postcode] [woonplaats], voor deze zaak woonplaats kiezende te Dordrecht aan de Bomkade 14 ten kantore van de advocaat mr H.W.F. Klarenaar die voor verzoeker tot cassatie zich in deze zaak als bepaaldelijk gevolmachtigde stelt en dit cassatieschriftuur ondertekent en indient:
Brengt u het volgende onder Uw aandacht:
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het Gerechtshof ''s‑Gravenhage d.d. 15 april 2011 (rolnummer 22/000250-10) waarmee werd geoordeeld over het vonnis van de politierechter in de Rechtbank Dordrecht onder parketnummer 11/720269-07 van 7 januari 2010 en waarmee het Gerechtshof opnieuw rechtdoende, zakelijk weergegeven; verzoeker tot cassatie, vrij spreekt van het primair tenlastegelegde maar wettig en overtuigend bewezen acht dat verzoeker het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, hetgeen volgens het hof oplevert:: Mishandeling terwijl het zwaar lichamelijk letsel ten gevolg heeft.
Het hof veroordeelde verzoeker tot een geldboete van € 1.200,-- en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand.
Het hof wees toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot het gevorderde bedrag ad. € 2.440,--
De politierechter had in zijn vonnis van 7 januari 2010 verzoeker veroordeeld voor het primair tenlastegelegd en een werkstraf van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis opgelegd.
Tevens legde de politierechter een gevangenisstraf voor de duur van een maand voorwaardelijk op, met een proeftijd van twee jaren.
De politierechter wees tot slot de civiele vordering tot een bedrag ad € 1434,25 toe.
Het hof evenwel, sprak verzoeker vrij van hetgeen primair tenlastegelegd werd, met de motivering:
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het opzet —ook niet in voorwaardelijke zin— had om het slachtoffer door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Mitsdien —zo vervolgt het hof — behoort de verdachte te worden vrij gesproken van het primair tenlastegelegde.
Op pagina 4 van het arrest oordeelt het hof met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde:
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] !!!!!!
Dan vervolgt het hof met de overweging: De verdachte heeft echter disproportioneel gehandeld nu er naar het oordeel van het hof andere — minder ingrijpende — mogelijkheden voor de verdachte open stonden om aan voornoemde aanranding een einde te maken.
Hoezo? Welke minder ingrijpende mogelijkheden.?
[verzoeker] heeft een vuistslag gegeven. Niet meer dan een vuistslag !
Welke minder ingrijpende mogelijkheden zijn er ? Als je ‘let wel’, gelijk het hof oordeelt:
‘handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding’.
Het hof heeft kennelijk enkel oog voor het gevolg van de vuistslag. Het hof bedoelt kennelijk te zeggen, dat zij de gevolgen niet proportioneel vindt. De handeling echter, het toebrengen van een vuistslag als zodanig kan niet disproportioneel geacht worden.
Helemaal onbegrijpelijk wordt het doordat het hof, zonder nadere althans begrijpelijke en mitsdien afdoende motivering het beroep op noodweer en noodweer exces alsnog verwerpt.
Onbegrijpelijk ook is dat het hof de vordering benadeelde partij voor het geheel toewijst, daar waar de politierechter dat slechts gedeeltelijk heeft gedaan. Dit ook vooral, omwille van het feit dat de vordering niet eenvoudig van aard is zeker daar waar civiel sprake is van eigen schuld althans medeschuld aan de zijde van [slachtoffer].
Verzoekster tot cassatie kan zich met het arrest niet verenigen en stelt hierbij de navolgende middelen in:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. doordat het hof ten onrechte tot een veroordeling is gekomen en ten onrechte [verzoeker] niet heeft vrij gesproken althans heeft beslist dat [verzoeker] disproportioneel zou hebben gehandeld en hem niet heeft ontslagen van alle rechtsvervolging, althans ten onrechte niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft beslist gelijk het heeft gedaan.
Toelichting:
Het hof sprak verzoeker vrij van hetgeen primair tenlastegelegd werd met de motivering:
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het opzet-ook niet in voorwaardelijke zin had om het slachtoffer door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Mitsdien —zo vervolgt het hof — behoort de verdachte te worden vrij gesproken van het primair tenlastegelegde.
Op pagina 4 van het arrest oordeelt het hof met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde:
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] !!!!!!
Dan vervolgt het hof met de overweging: De verdachte heeft echter disproportioneel gehandeld nu er naar het oordeel van het hof andere — minder ingrijpende — mogelijkheden voor de verdachte open stonden om aan voornoemde aanranding een einde te maken.
Hoezo? Welke minder ingrijpende mogelijkheden.?
[verzoeker] heeft een vuistslag gegeven. Niet meer dan een vuistslag !
Welke minder ingrijpende mogelijkheden zijn er ? Als je ‘let wel’, gelijk het hof oordeelt:
‘handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding’.
En je overgaat tot het geven van een vuistslag
Het hof heeft kennelijk enkel oog voor het gevolg van de vuistslag. Het hof bedoelt kennelijk te zeggen, dat zij de gevolgen niet proportioneel vindt. De handeling echter, het toebrengen van een vuistslag als zodanig kan niet disproportioneel geacht worden.
Helemaal onbegrijpelijk wordt het doordat het hof zonder nadere, althans begrijpelijke en mitsdien afdoende motivering het beroep op noodweer en noodweer exces alsnog verwerpt.
Middel II.
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. doordat het Gerechtshof ten onrechte tot een veroordeling is gekomen en ten onrechte oordeelt dat [verzoeker] disproportioneel zou hebben gehandeld.
Toelichting:
Het hof overweegt ten onrechte:: De verdachte heeft echter disproportioneel gehandeld nu er naar het oordeel van het hof andere — minder ingrijpende — mogelijkheden voor de verdachte open stonden om aan voornoemde aanranding een einde te maken.
Hoezo? Welke minder ingrijpende mogelijkheden.?
[verzoeker] heeft een vuistslag gegeven. Niet meer dan een vuistslag !
Welke minder ingrijpende mogelijkheden zijn er ? Als je ‘let wel’, gelijk het hof oordeelt:
‘handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding’.
En [verzoeker] is overgegaan tot het geven van een vuistslag.
Het hof heeft kennelijk enkel oog voor het gevolg van de vuistslag. Het hof bedoelt kennelijk te zeggen, dat zij de gevolgen niet proportioneel vindt. De handeling echter, het toebrengen van een vuistslag als zo danig kan niet disproportioneel geacht worden.
Dat, gelijk het hof overweegt, de verdachte in hoger beroep heeft verklaard dat hij geslagen heeft om zelf een klap te voorkomen en dat hij heeft gemikt op het gezicht van [slachtoffer], doet dat niet anders zijn.
Middel III
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. doordat het Gerechtshof ten onrechte tot een veroordeling is gekomen en ten onrechte oordeelt dat het beroep van [verzoeker] op noodweer successievelijk noodweerexces wordt verworpen en oordeelt dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Toelichting:.
Het hof sprak verzoeker vrij van hetgeen primair tenlastegelegd werd met de motivering:
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het opzet-ook niet in voorwaardelijke zin had om het slachtoffer door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Mitsdien —zo vervolgt het hof — behoort de verdachte te worden vrij gesproken van het primair tenlastegelegde.
Op pagina 4 van het arrest oordeelt het hof met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde:
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] !!!!!!
Dan vervolgt het hof met de overweging: De verdachte heeft echter disproportioneel gehandeld nu er naar het oordeel van het hof andere — minder ingrijpende — mogelijkheden voor de verdachte open stonden om aan voornoemde aanranding een einde te maken.
Hoezo? Welke minder ingrijpende mogelijkheden.?
[verzoeker] heeft een vuistslag gegeven. Niet meer dan een vuistslag !
Welke minder ingrijpende mogelijkheden zijn er ? Als je ‘let wel’, gelijk het hof oordeelt:
‘handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding’.
En een vuistslag geeft.
Het hof heeft kennelijk enkel oog voor het gevolg van de vuistslag. Het hof bedoelt kennelijk te zeggen, dat zij de gevolgen niet proportioneel vindt. De handeling echter, het toebrengen van een vuistslag als zodanig kan niet disproportioneel geacht worden.
Helemaal onbegrijpelijk wordt het doordat het hof, zonder nadere althans begrijpelijke en mitsdien afdoende motivering het beroep op noodweer en noodweer exces alsnog verwerpt.
en [verzoeker] is overgegaan tot het geven van een vuistslag.
Het hof heeft kennelijk enkel oog voor het gevolg van de vuistslag. Het hof bedoelt kennelijk te zeggen, dat zij de gevolgen niet proportioneel vindt. De handeling echter, het toebrengen van een vuistslag als zo danig kan niet disproportioneel geacht worden.
Dat, gelijk het hof overweegt, de verdachte in hoger beroep heeft verklaard dat hij geslagen heeft om zelf een klap te voorkomen en dat hij heeft gemikt op het gezicht van [slachtoffer], doet dat niet anders zijn.
Middel IV
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. doordat het Gerechtshof ten onrechte tot een veroordeling is gekomen en ten onrechte oordeelt het hof :
Dat deze overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt, is door de verdediging niet aangevoerd en is ook uit het onder zoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden, zodat ook het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
Toelichting:
dat [verzoeker] een beroep op noodweer en op noodweerexces heeft gedaan staat vast en blijkt overigens uit de pleitnota.
Dat sprake moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt volgt uit de de wettelijke omschrijving.
Met een beroep op noodweer respectievelijk noodweerexces wordt uiteraard ook een beroep gedaan op de noodzaak van verdediging die het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt.
Natuurlijk is daar een beroep op gedaan en natuurlijk is dat uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden.
Anders kun je toch ook niet oordelen gelijk het hof heeft gedaan dat:
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] !!!!!!
Waar gaat zo'n onderzoek ter terechtzitting anders over, als het verweer noodweer/noodweerexces wordt gevoerd.
Natuurlijk voert de verdediging aan en de verdachte met zoveel woorden, dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt.
Dat het hof zou oordelen dat verdachte een beroep daarop niet toekomt althans zou oordelen dat dit niet zo geweest kon zijn is mogelijk, maar is dan wel in strijd zijn met het geciteerde oordeel. Dat het hof oordeelt dat geen beroep gedaan zou zijn op een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt, is bezijden de realiteit.
Dat, gelijk het hof overweegt, de verdachte in hoger beroep heeft verklaard dat hij geslagen heeft om zelf een klap te voorkomen en dat hij heeft gemikt op het gezicht van [slachtoffer], bevestigt dat het verweer gevoerd is en dat de verklaring van [verzoeker] dat hij handelde ter voorkoming van een klap en ook dat hij heeft gemikt op het gezicht van [slachtoffer] het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt.
Middel V
Het recht is geschonden met name artikel 361 Wetboek van strafvordering en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. doordat het Gerechtshof ten onrechte, althans niet gemotiveerd, althans onvoldoende gemotiveerd, oordeelt tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet gelijk zij had behoren te doen is overgegaan tot gehele althans gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid.
Toelichting:
Onterecht en onbegrijpelijk is dat het hof de vordering benadeelde partij voor het geheel toewijst daar waar de politierechter dat slechts gedeeltelijk heeft gedaan. Dit ook vooral omwille van het feit dat de vordering niet eenvoudig van aard is zeker daar waar civiel sprake is van eigen schuld althans medeschuld aan de zijde van [slachtoffer], dit met name omdat:
het hof van oordeel is, dat de verdachte handelde ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] !!!!!!
De politierechter achtte het primair tenlastegelegde van toepassing en kwam tot een schadevergoeding van € 1434,25. De politierechter vond de vordering voor het overige niet zo eenvoudig van dat zij zich leende voor de behandeling in het strafgeding.
Het hof echter komt tot het oordeel dat een bedrag aan schadevergoeding € 2.440,-- toewijsbaar geacht moet worden.
Onbegrijpelijk en zeker niet, althans onvoldoende gemotiveerd, daar waar het hof feitelijk oordeelt dat van eigen schuld dan wel medeschuld gesproken moet worden. Uiteraard moet [verzoeker] de mogelijkheid gelaten worden om zich bij de civiele rechter te verweren
Waar de vordering voor de politierechter nog als eenvoudig werd geoordeeld tot een bedrag van € 1434,25 meent het hof dat de vordering voor het geheel eenvoudig genoeg geacht moet worden om integraal toe te wijzen.
Het is op bovengenoemde gronden dat rekwirant Uw Hoge Raad eerbiedig verzoekt om het arrest zoals gewezen door het hof te s'Gravenhage jegens hem op 15 april 2011 te vernietigen met zodanige uitspraak als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren.
Dit schriftuur wordt ondertekend en ingediend door de advocaat en procureur mr H.W.F. Klarenaar, kantoorhoudende te (3311 JD) Dordrecht aan de Bomkade 14 (Postbus 939,3300 AX) die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker tot cassatie.
Dordrecht, 14 oktober 2011
H.W.F. Klarenaar