Hof 's-Hertogenbosch, 13-12-2011, nr. 20-002756-11
ECLI:NL:GHSHE:2011:BU8629
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-12-2011
- Zaaknummer
20-002756-11
- LJN
BU8629
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BU8629, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑12‑2011; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BY5369
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BY5369, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 13‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Veroordeling tot 8 jaar gevangenisstraf voor poging doodslag. Een beroep op noodweerexces wordt verworpen. Naar het oordeel van het hof is in het geheel niet aannemelijk geworden dat, voorafgaande aan het bewezen verklaarde steken met de schroevendraaier door verdachte, sprake is geweest van een aanval of dreigende aanval uitgaande van het slachtoffer. Gelet op het vorenstaande is er in het geheel geen sprake geweest van een situatie waarin verdachte zich met recht op noodweer kon beroepen, zodat zich evenmin de situatie heeft voorgedaan van het “overschrijden van de grenzen van de noodzakelijke verdediging”.
Partij(en)
Sector strafrecht
Parketnummer : 20-002756-11
Uitspraak : 13 december 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 juni 2011, parketnummer 01-825433-10 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-839457-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1965],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [adres detentie]
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens verdachte is bepleit dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering, de opgelegde straf en de strafmotivering.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, aanvulling.
Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring mede te berusten op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep voor zover deze inhoudt:
Het klopt dat ik mevrouw [benadeelde] op [datum] met een schroevendraaier in het lichaam heb gestoken. Ik heb haar in de buik, in de nek, in de ogen, in de oren en in de oogkassen gestoken. Ik heb haar ook in haar achterhoofd gestoken.
Strafbaarheid van de verdachte
A1
Door en namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien hem met betrekking tot de ten laste gelegde poging moord c.q. poging doodslag, een beroep op noodweerexces toekomt, omdat verdachte – aldus de verdediging – handelde in een hevige gemoedstoestand die werd veroorzaakt door een daaraan voorafgaande ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van [benadeelde] op verdachte. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd – kort samengevat – dat voor de lezing van de gebeurtenissen zoals die zich hebben voorgedaan op [datum] dient te worden uitgegaan van de verklaring van verdachte. De verklaringen van het slachtoffer zijn – aldus de raadsvrouw – aantoonbaar onjuist en onbetrouwbaar.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
A2
In tegenstelling tot de verdachte en de raadsvrouw, is het hof van oordeel dat de verklaringen van [benadeelde] geloofwaardig en betrouwbaar zijn. Voor zover er sprake is van verschillen/inconsistenties tussen haar verklaring ten overstaan van de politie en haar verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 21 februari 2011, dan zijn deze verschillen niet van dien aard, dat deze verklaringen daarmee niet meer geloofwaardig kunnen worden geacht. De verklaringen van [benadeelde] zijn voor wat betreft de hoofdlijnen over hetgeen is voorgevallen in haar woning in de nacht van [datum] consistent en vinden bovendien steun in de verklaring van de getuige [getuige 1] d.d. 1 maart 2011, de verklaring van de getuige [getuige 2] d.d. [datum] (pagina’s 95-96), alsmede de bevindingen van de verbalisanten die op [datum] ter plaatse zijn gekomen in de woning van [benadeelde] toen het incident nog plaatsvond.
Verdachte is daarentegen, nadat hij zich bij de politie steeds op zijn zwijgrecht had beroepen, pas ter terechtzitting in eerste aanleg met een verklaring gekomen. Deze verklaring heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep grotendeels bevestigd. Het hof is van oordeel dat deze verklaringen van verdachte onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier. De verklaring van verdachte dat hij het glas in zijn geheel uit de ruit van de voordeur heeft gehaald, nadat hij een schroevendraaier aangereikt had gekregen van [benadeelde], vindt geen steun in de bevindingen van de verbalisanten die ter plaatse kwamen. Zij verklaren immers dat zij voor de voordeur en in de hal van de woning resten (glasscherven) van de ruit aantroffen. Ook de getuige [getuige 2] verklaart dat zij, nadat zij een harde klap hoorde, naar buiten keek en bij de buren glas op de grond zag liggen. Dat [getuige 2] hiermee een hele (ongebroken) ruit bedoelde, zoals verdachte ter zitting suggereerde, acht het hof, gelet op de gebruikte bewoordingen niet aannemelijk.
A3
Voor wat betreft hetgeen is voorgevallen in de woning van [benadeelde] in de nacht van [datum] gaat het hof, gelet op het vorenstaande derhalve uit van de verklaring van [benadeelde]. Op grond van deze verklaring is in het geheel niet aannemelijk geworden dat, voorafgaande aan het bewezen verklaarde steken met de schroevendraaier door verdachte, sprake is geweest van een aanval of dreigende aanval uitgaande van [benadeelde]. In tegendeel, verdachte heeft meteen vanaf het moment dat hij de woning binnen kwam de aanval gekozen en is [benadeelde] gaan steken. [benadeelde] heeft zich hiertegen getracht te weren en heeft verdachte daarbij in zijn vinger gebeten. Dit handelen van [benadeelde] kan dan ook eerder als een verdediginghandeling / handelen in noodweer van [benadeelde] worden aangemerkt.
A4
Gelet op het vorenstaande is er in het geheel geen sprake geweest van een situatie waarin verdachte zich met recht op noodweer kon beroepen, zodat zich evenmin de situatie heeft voorgedaan van het “overschrijden van de grenzen van de noodzakelijke verdediging”.
Een beroep op noodweerexces slaagt derhalve niet.
Het hof verwerpt het verweer.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
B1
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
B2
Het hof heeft ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde in het bijzonder gelet op het zeer gewelddadige en levensbedreigende karakter van het bewezen verklaarde en de mate waarin dit heeft geleid tot grote gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer. Verdachte heeft met een schroevendraaier excessief geweld toegepast op met name het hoofd van [benadeelde]. [benadeelde] heeft tijdens dit handelen doodsangsten uitgestaan. Verdachte heeft op geen enkele wijze respect getoond voor het leven van [benadeelde].
Het is niet zijn verdienste geweest dat [benadeelde] in leven is gebleven. Immers de ter plaatse gekomen politieambtenaren hebben verdachte doen stoppen met het geweld jegens het slachtoffer [benadeelde], door onder meer met hun dienstwapen te dreigen.
Het incident vond bovendien plaats in de woning van het slachtoffer, een plek waar zij zich vertrouwd en veilig zou moeten voelen.
B3
Het hof is gelet op het vorenstaande, zeker tegen de achtergrond van het feit en gelet op de algemene veiligheid van personen, dan ook van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt. Het hof houdt daarbij rekening met de eerdere veroordelingen van verdachte voor het plegen van strafbare feiten, blijkende uit een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 november 2011.
B4
Het hof is – alles overwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de strafmotivering en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. M. Bakhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 13 december 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. K. van der Meijde en mr. M. Bakhuis zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.