HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis, r.o. 3.3.1. Zie ook HR 1 juli 1993, NJ 1994/55, waarin de HR besliste dat de stelling dat medeplegen en uitlokking vormen van daderschap zijn die elkaar uitsluiten geen steun vindt in het recht.
HR, 12-06-2018, nr. 17/01906
ECLI:NL:HR:2018:895
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-06-2018
- Zaaknummer
17/01906
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:895, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑06‑2018; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2017:544, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:603
ECLI:NL:PHR:2018:603, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑04‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:895
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑06‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0256
Uitspraak 12‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen zware mishandeling met voorbedachte raad, art. 302 en 303 Sr. Feitelijke dwaling mededaders bij uitvoering opdracht verdachte, error in persona. Opzet verdachte gericht op toetakelen van andere persoon dan beoogd slachtoffer? Hof heeft uit de door hem vastgestelde f&o afgeleid dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon die later A bleek te zijn. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Dat verdachte met zijn mededaders had afgesproken dat zij B kapot zouden slaan, doet hieraan niet af. Volgt verwerping.
Partij(en)
12 juni 2018
Strafkamer
nr. S 17/01906
ARA/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 7 maart 2017, nummer 22/004568-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van het onder 6 bewezenverklaarde opzet.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 6 bewezenverklaard dat:
"hij op 29 januari 2013 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen aan een persoon (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere sneeën in het gezicht/gelaat en verlamming/gedeeltelijk ontbreken van gevoel in het gezicht/gelaat), heeft toegebracht, door [slachtoffer] opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen in het gezicht en de hals/nek te snijden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
"6. Een proces-verbaal van aangifte van de politie Haaglanden van 30 januari 2013 met nr. PL15222013021120-1, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (ZD Steek, bijlage A, p. 1-9):
Als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Op 29 januari 2013 wilde ik nog even langs bij [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) op de [a-straat 1] (het hof begrijpt: in Scheveningen gelegen binnen de gemeente Den Haag). Ik heb mijn auto geparkeerd in de zijstraat naast de woning van de [a-straat 1] .
Ik besloot tussen 22:30 uur en 23:00 even een sigaret te roken in hun achtertuin. Toen ik de achtertuin instapte, hoorde ik achter de tuinmuur rare geluiden. De tuin van [betrokkene 1] grenst aan de zijkant aan een zijstraat van de [a-straat] . Aangezien mijn net nieuwe auto ook in die zijstraat stond, ben ik gaan kijken of er niemand met mijn auto aan het rommelen was.
Toen ik de tuindeur opendeed, deed ik twee passen de deur uit. Ik keek toen om mij heen en zag meteen dat er twee mannen mijn kant op kwamen lopen. Ik hoorde dat één van de twee mannen vroeg hoe laat het was. Ik keek meteen naar beneden op mijn horloge en toen ik weer opkeek om de tijd te zeggen, zag ik dat dezelfde man die de tijd vroeg meteen uithaalde met een mes richting mijn hoofd. Dit werd gedaan door de man die de tijd vroeg en ook voorop had gelopen. Ik zag dat de andere man een halve meter achter de voorste man liep.
Ik voelde toen meteen dat hij mij raakte met het mes in mijn wang. Meteen, een fractie van een seconde na de snede met het mes, voelde ik dat ik van de andere man een klap of trap tegen mijn hoofd kreeg. Ik ben vervolgens mijn gezicht gaan beschermen, omdat ik meteen doorhad dat deze gasten niet zouden stoppen tot zij hun doel hadden bereikt. Ik ben enigszins gehurkt en had maar één doel voor ogen en dat was om daar weg te komen en terug de tuin in de vluchten.
(...)
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van de regiopolitie Haaglanden van 29 april 2013, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (ZD Steek, bijlage V, p. 24-28):
Als verklaring van de verdachte [betrokkene 2] :
Ik was in Antwerpen. Ik had mijn BlackBerry. Ik praatte veel met [betrokkene 3] . Op die dag kwam naar voren dat ik geen geld had op dat moment. Hij had hier een antwoord op en vroeg mij of ik naar Den Haag wilde komen om iemand te slaan. [betrokkene 3] vroeg mij naar Den Haag te komen om iemand te slaan en ik zou 500 euro krijgen. Ik ging naar Den Haag. (...)
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van de regiopolitie Haaglanden van 13 mei 2013, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (ZD Steek, bijlage V, p. 30-38):
Als verklaring van de verdachte [betrokkene 2] :
Die [verdachte] is de gehele organisator van dit hele probleem waarom ik hier nu zit. Ik heb [verdachte] gezien in de Shisha Lounge. Ik weet dat hij zo genoemd wordt, want zo noemt [betrokkene 3] hem ook. Met [betrokkene 3] bedoel ik [betrokkene 3] .
(...)
Ik ben bij [betrokkene 3] en de blonde boy aan tafel gaan zitten. Na een paar minuten kwam [verdachte] naar ons tafeltje toe.
(...)
[verdachte] begon een verhaal te vertellen. Hij vertelde dat hij een relatie had gehad met ene [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4] ). De vader van die [betrokkene 4] wilde dit niet hebben. Die vader zou ook met de C.I.E. hebben gesproken. De C.I.E. is iets met criminele inlichtingen dienst volgens mij. Hij vertelde dat die vader klappen verdiende omdat hij met de C.I.E. had gesproken. [verdachte] liet ons op zijn toestel een foto van de vader zien. Deze foto haalde hij van Facebook. Het was een echte smartphone. Toen hij ons de foto liet zien van de man zei [verdachte] : "Deze man praat met de C.I.E. omdat ik met zijn dochter ga". Hij zei: "Deze man moeten jullie vandaag klappen geven". [verdachte] zei tegen ons dat die man tussen tien en elf zijn hond ging uitlaten. Hij zei dat zodat wij wisten dat wij hem dan moesten slaan.
Toen zijn we naar Den Haag gereden. De blonde jongen achter het stuur, ik achterin, achter [betrokkene 3] . Het was toen al donker. Ik weet niet hoe laat het was. Het was misschien iets van 19:00 uur. De blonde jongen is naar Scheveningen gereden. Uiteindelijk kwamen wij in de [a-straat] uit. Toen we de [a-straat] inreden wees die jongen naar de linkerkant. Hij wees naar een huis, een eengezinswoning op een hoek. De jongen zei dat dat het huis was waar wij straks zouden moeten zijn. Hij reed langzaam voorbij. Daarna reed hij gewoon weer door. Toen zijn we naar de Elandstraat gereden. [betrokkene 3] en ik zijn uitgestapt bij de Elandstraat.
(...)
[betrokkene 3] en ik zijn naar het huis van [betrokkene 3] gelopen. Hij woont om de hoek bij de Hoogstraat in Den Haag. We zijn daar naar binnen gegaan.
(...)
Toen was het tijd om die kant op te gaan. We moesten tussen 22:00 en 23:00 daar zijn, want dan zou die man zijn hond uitlaten. We zijn toen weggegaan bij [betrokkene 3] .
(...)
[betrokkene 3] en ik zijn naar de [a-straat] gelopen. We bleven staan bij een soort van communiecentrum/kerk. Op een gegeven moment kwam de man uit de tuin. Hij rookte een sigaretje. Toen zijn we gelijk op hem afgelopen. [betrokkene 3] heeft gestoken. [betrokkene 3] ging de man slaan en toen begon hij te bloeden. (...).
De opdracht die wij van [verdachte] hadden meegekregen over wat er moest gebeuren in de [a-straat] was dat die man kapot moest. Dat hij klappen moest krijgen. Hij zei gewoon dat die man kapot geslagen moest worden."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft overeenkomstig de overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota het navolgende betoogd - steeds kort en zakelijk weergegeven -:
(...)
IV. Uit niets blijkt dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de mishandeling van een ander dan [betrokkene 1] , noch dat zijn opzet verder zou reiken dan een eenvoudige mishandeling.
(...)
Beoordeling van het onder 6 meer subsidiair ten laste gelegde
(...) het hof gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
a. Op 23 januari 2013 doet [betrokkene 4] , samen met haar moeder, melding bij de politie van bedreiging/intimidatie door haar ex-vriend [verdachte] . [betrokkene 4] wenst geen aangifte te doen uit angst, maar wil wel dat de politie afweet van de problemen. [betrokkene 4] en haar moeder zijn erg bang voor [verdachte] . Er wordt een AOL (hof: afspraak op locatie) op hun huisadres gemaakt. Op maandag 28 januari 2013 vindt vanaf 15.30 uur een gesprek van ongeveer een uur plaats tussen [verbalisant] , inspecteur van politie Haaglanden en [verdachte] , die door hem op het politiebureau te Scheveningen is ontboden. [verdachte] wordt dringend verzocht zich te gedragen en de familie van [betrokkene 1] met rust te laten.
b. Nadat [verdachte] het politiebureau die middag heeft verlaten, heeft hij direct gebeld met het nummer 31-06- [001] , in gebruik bij de [betrokkene 3] . [betrokkene 3] heeft vervolgens [betrokkene 2] , woonachtig in Antwerpen, gevraagd of hij naar Den Haag wil komen. Er moest iemand hard worden geslagen. Het zou gaan om een man uit Scheveningen waarmee [betrokkene 3] een conflict had. [betrokkene 2] zou € 500,00 krijgen.
c. [betrokkene 5] , een kennis van [betrokkene 4] , verklaart dat [verdachte] hem heeft gevraagd of hij wist waar [betrokkene 4] was en of hij wist wat ze aan het doen was. Op 28 januari 2013 te 18.09 uur stuurt [betrokkene 5] een sms naar [verdachte] met de tekst: " [verdachte] , ik weet dat [betrokkene 4] alleen naar der school en werk mag. Niet op stap niks en der telefoon en pc zijn afgepakt. Vriendinnetje van nik laat ook niks los. Gr [betrokkene 5] ". Op 28 en 29 januari 2013 worden nog vele sms'jes gewisseld tussen [verdachte] en [betrokkene 5] , waarbij [verdachte] telkens degene is die informatie wil over [betrokkene 4] . Op 29 januari 2013 stuurt [betrokkene 5] aan [verdachte] een sms met de tekst: " [betrokkene 6] (hof: [betrokkene 6] ) zei dat [betrokkene 4] met soort van geheime politie heeft gepraat". Blijkens diverse sms'jes van [verdachte] wil hij hier meer over weten. [betrokkene 5] verklaart voorts dat iedereen weet dat [betrokkene 6] en [betrokkene 4] en de rest van de familie de achterdeur gebruiken. De voordeur gebruikt nooit iemand.
d. Op 29 januari 2013 reist [betrokkene 2] van Antwerpen naar Den Haag, station Hollands Spoor. Hij heeft daar rond 16.00 uur met [betrokkene 3] afgesproken. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] rijden met [betrokkene 7] mee naar Rotterdam, naar een horecagelegenheid, die Shisha Lounge of Tapas Bar wordt genoemd. Het was nog niet echt donker, maar de lantaarns waren wel aan. [betrokkene 3] en [betrokkene 7] gaan naar binnen bij deze horecagelegenheid, gelegen aan de Mauritsweg te Rotterdam. [betrokkene 2] wacht in de auto en na een seintje van [betrokkene 3] gaat hij ook naar binnen. [verdachte] komt binnen en gaat bij [betrokkene 3] , [betrokkene 7] en [betrokkene 2] aan tafel zitten. [verdachte] vertelt dat hij een relatie heeft gehad met ene [betrokkene 4] . De vader van die [betrokkene 4] wilde dit niet hebben. Die vader zou ook met de C.I.E. hebben gesproken. [verdachte] heeft op zijn smartphone een foto van de vader laten zien. Deze foto heeft hij van Facebook gehaald. [verdachte] zegt: "Deze man moeten jullie vanavond klappen geven". [verdachte] zegt dat die man tussen tien en elf zijn hond gaat uitlaten. Hij zegt dat zodat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] weten dat zij hem dan moeten slaan. [verdachte] heeft als verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 29 januari 2013 een sms'je van [betrokkene 5] kreeg. Hij had met iemand van de politie afgesproken uit de buurt van de familie van [betrokkene 1] te blijven. Hij kon daar dus niet naar toe. [verdachte] zegt dat de telefoons van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] daar niet aanwezig mochten zijn. [betrokkene 3] heeft [verdachte] gezegd dat er wel iets tegenover moest staan. Er is niet gesproken over een bedrag, wel over compensatie. Er is met [verdachte] afgesproken dat zij elkaar later die avond weer zouden zien in de Shisha Lounge om te vertellen hoe het gegaan was. [verdachte] en [betrokkene 3] wilden face tot face praten en niet via de telefoon.
e. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] gaan naar de woning van [betrokkene 3] in Den Haag. [betrokkene 2] ziet dat [betrokkene 3] schone kleren, 2 shirts, 2 broeken en schoenen, in een sporttas doet. [betrokkene 2] hoort dat [betrokkene 3] zegt dat hij ook extra kleding voor [betrokkene 2] heeft meegenomen. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] zijn later die avond naar de directe omgeving van het pand [a-straat 1] te Scheveningen gegaan. Op een gegeven moment komt een man uit de tuindeur. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] rennen op de man af. [betrokkene 3] loopt naar de man toe en vraagt hoe laat het is. [betrokkene 3] slaat de man en de man begint te bloeden.
f. Op 29 januari 2013, tussen 22.20 en 23.00 uur opent [slachtoffer] de tuindeur van het pand [a-straat 1] te Scheveningen (Scheveningen is gelegen binnen de gemeente Den Haag), welke direct op de stoep in de zijstraat uitkomt. Hij doet twee passen de deur uit en ziet meteen twee mannen zijn kant op komen lopen. Eén van de twee mannen vraagt hoe laat het is. [betrokkene 3] heeft verklaard degene te zijn die deze vraag heeft gesteld. [slachtoffer] kijkt op zijn horloge en wanneer hij weer opkijkt ziet hij dat dezelfde man die de tijd vroeg meteen uithaalt met een mes richting zijn hoofd. Hij wordt met het mes in zijn wang geraakt. [slachtoffer] ziet dat de andere man een halve meter achter de voorste man loopt. Van deze man krijgt hij een klap of trap tegen zijn hoofd. Deze achterste jongen heeft geprobeerd hem nog een paar klappen te geven en de jongen met het mes is hem met het mes te lijf blijven gaan. Nadat [slachtoffer] erin slaagt terug in de tuin te komen, rennen de jongens weg. De in bloed gezette afdruk van de rechterhandpalm van [betrokkene 2] is aangetroffen op de buitenzijde van de tuindeur van het perceel van de [a-straat 1] .
g. [betrokkene 7] verklaart dat hij die avond met [verdachte] naar de bioscoop was gegaan. In de bioscoop zei [verdachte] nog voor het einde van de film dat ze weg moesten, omdat hij een aanslag had laten plegen. Ze zijn toen naar de Shisha Lounge in Rotterdam gereden.
h. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] zijn opnieuw naar de Shisha Lounge in Rotterdam gegaan. Daar ontmoeten zij [verdachte] . Ook [betrokkene 7] is in de Shisha Lounge aanwezig. [betrokkene 2] heeft bloed aan zijn hand. [betrokkene 3] heeft tegen [verdachte] gezegd "een vent ging bijdehand doen en was sterk". [verdachte] heeft op enig moment tegen [betrokkene 7] gezegd dat "ze een beetje doorgedraafd waren, maar ja, het kon niet, meer teruggedraaid worden. Het moest een sneetje zijn, maar hun wilde het halve gezicht eraf hakken met een mes". [betrokkene 3] en [betrokkene 2] verkleden zich in de Shisha Lounge en [betrokkene 3] gooit later die nacht zijn vuile kleding weg op het Centraal Station in Rotterdam.
(...)
Medeplegen
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het initiatief voor de gebeurtenissen op 29 januari 2013 bij de tuindeur van de familie van [betrokkene 1] van [verdachte] is uitgegaan. De reden dat [verdachte] anderen inschakelt om naar de [a-straat] te gaan en zich daar niet zelf vertoont hangt wellicht samen met het op 28 januari 2013 met inspecteur [verbalisant] gevoerde gesprek. [verdachte] vertelt bij het eerste bezoek aan de Shisha Lounge in Rotterdam wie aangepakt moet worden, wat daarvoor de redenen zijn (de vader wil de relatie van [verdachte] met [betrokkene 4] niet en de vader en/of [betrokkene 4] praten met de CIE). Hij toont een foto en zegt dat het beoogde slachtoffer tussen 22:00 uur en 23:00 uur de hond uitlaat. Hij doet dit zodat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] weten wanneer en op welke plaats zij jegens deze man geweld moeten gebruiken. Hij zegt dat de telefoons van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] daar niet aanwezig mogen zijn. Hij belooft compensatie (geld) en spreekt af dat hij de anderen later die avond weer ontmoet in de Shisha Lounge in Rotterdam. Aldus presenteert hij een zeer concreet, gedetailleerd en praktisch plan dat ziet op het later die avond overeenkomstig dat plan gepleegde geweld. Bovendien maakt hij een afspraak om later te horen hoe het is afgelopen. Dit gesprek vindt later die avond daadwerkelijk plaats. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] vertellen dan wat er is gebeurd en kleden zich om. Aldus is zodanig bewust en nauw samengewerkt door [verdachte] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] bij het plegen van dit feit dat zij naar het oordeel van het hof als medeplegers dienen te worden aangemerkt. Het hof acht de intellectuele bijdrage van [verdachte] van zodanig gewicht, dat de omstandigheid dat [verdachte] die bewuste avond niet in Scheveningen aanwezig is geweest niet aan een bewezenverklaring van medeplegen in de weg staat (HR 2.12.2014, NJ 2015/390).
Opzet
Gegeven de omstandigheden waaronder de mishandeling van [betrokkene 1] zou moeten plaatsvinden (in januari in het donker 's avonds tussen 22:00 en 23:00 uur), de omstandigheid dat [verdachte] niet zelf ter plaatse is geweest om het beoogde slachtoffer te identificeren terwijl [betrokkene 3] en [betrokkene 2] het beoogde slachtoffer niet kennen, en de zeer beperkte gegevens die [verdachte] aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] verschaft over de uiterlijke kenmerken van het beoogde slachtoffer (in feite het tonen op zijn smartphone van een foto afkomstig van Facebook en het impliciete gegeven dat het gaat om een man qua leeftijd oud genoeg om vader van een dochter van ongeveer 20 jaar te zijn) is het hof van oordeel dat [verdachte] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] bewust de aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen dat vrijwel iedere niet piepjonge blanke man die zich in de nabijheid van de [a-straat 1] bevond slachtoffer zou kunnen worden van de mishandeling, dat zij zich hiervan bewust waren en dit hebben aanvaard. (HR 29.4.1997, NJ 1997, 654 en HR 14.10.2003, ECLI: NL:HR:2003:AJ1396).
Alleen [verdachte] en [betrokkene 3] verklaren dat [betrokkene 3] op enig moment in het gesprek op 29 januari 2013 heeft aangegeven [betrokkene 1] te kennen. Zij verklaren dit echter pas op een moment dat zij het hele dossier hebben kunnen bestuderen en de beperkingen niet meer van kracht waren. Daartegenover staat dat [betrokkene 6] op 17 juni 2014 tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij weet wie [betrokkene 3] is, dat zij hem nooit sprak en dat hij naar haar weten niet bij haar thuis is geweest. En ook [betrokkene 1] heeft op 14 januari 2014 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij [betrokkene 3] niet kent van naam of gezicht en dat deze ook nog nooit bij hem thuis is geweest. Het hof acht derhalve niet aannemelijk geworden dat identificatie van het beoogde slachtoffer door [betrokkene 3] voorzien was in het tussen [verdachte] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] besproken plan.
[betrokkene 2] verklaart over het geweld zoals dat is besproken in het gesprek in de Shisha Lounge: "Die man moest kapot. Die moest klappen krijgen. Er is niets gezegd over wapens. Hij (hof: [verdachte] ) heeft niets gezegd over steken. (...) Hij zei gewoon dat de man kapot geslagen moest worden". Het hof leidt hieruit af wat betreft de aard van de geweldshandelingen in het eerste gesprek in de Shisha Lounge gesproken is over het kapot maken/kapot slaan/klappen krijgen van het slachtoffer. Naar het oordeel van het hof bestond er op dat moment bij [verdachte] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in ieder geval in globale zin opzet op het gebruik van geweld jegens het slachtoffer.
Feitelijk is het slachtoffer door [betrokkene 3] onder meer gesneden met een mes of een scherp voorwerp in zijn gezicht en hals [betrokkene 2] heeft het slachtoffer hierna meermalen geslagen. Naar het oordeel van het hof heeft tussen het daadwerkelijk jegens [slachtoffer] uitgeoefende geweld en het geweld zoals gepland een zodanig verband bestaan dat het door het mes veroorzaakte zwaar lichamelijk letsel redelijkerwijs als gevolg van deze geweldsuitoefening niet alleen aan [betrokkene 3] , maar ook aan [verdachte] en [betrokkene 2] kan worden toegerekend (HR 20.2.2007, NJ 2007, 263). Het hof is derhalve van oordeel dat [verdachte] en [betrokkene 2] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling. In de zaak van [betrokkene 3] acht het hof bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. [betrokkene 3] is immers degene geweest die het slachtoffer met een mes of scherp voorwerp in de hals en het gelaat heeft gesneden en aldus potentieel fataal letsel bij het slachtoffer heeft veroorzaakt."
2.3.
Het Hof heeft uit de door hem vastgestelde feiten en omstandigheden afgeleid dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon die later [slachtoffer] bleek te zijn. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Dat de verdachte met zijn mededaders had afgesproken dat zij [betrokkene 1] kapot zouden slaan, doet hieraan niet af.
2.4.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2018.
Conclusie 17‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen zware mishandeling met voorbedachte raad, art. 302 en 303 Sr. Feitelijke dwaling mededaders bij uitvoering opdracht verdachte, error in persona. Opzet verdachte gericht op toetakelen van andere persoon dan beoogd slachtoffer? Hof heeft uit de door hem vastgestelde f&o afgeleid dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon die later A bleek te zijn. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Dat verdachte met zijn mededaders had afgesproken dat zij B kapot zouden slaan, doet hieraan niet af. Volgt verwerping.
Nr. 17/01906 Zitting: 17 april 2018 (bij vervroeging) | Mr. A.J. Machielse Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Den Haag heeft verdachte op 7 maart 2017 voor 1: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, 2: medeplegen van mishandeling, 3: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, 6 meer subsidiair: medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte raad, 7 impliciet meer subsidiair: poging om een ander door beloften te bewegen om het misdrijf mishandeling te begaan, 8 en 13: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, 9: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, 10: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, en 11: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar en zes maanden. Ook heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Daarnaast zijn de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest omschreven. En tot slot heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie. Het middel keert zich tegen de veroordeling voor feit 6 en meer bepaald tegen het oordeel van het hof dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
3.1. Het hof heeft als 6 meer subsidiair bewezenverklaard dat:
"hij op 29 januari 2013 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere sneeën in het gezicht/gelaat en verlamming/gedeeltelijk ontbreken van gevoel in het gezicht/gelaat), heeft toegebracht, door [slachtoffer] opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen in het gezicht en de hals/nek te snijden".
3.2. In zijn arrest heeft het hof opgenomen dat de AG zich op het standpunt stelde dat het aan verdachte onder 6 meest subsidiair tenlastegelegde, uitlokking van het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte raad, bewezen zou kunnen worden. Als standpunt van de verdediging ten aanzien van feit 6 heeft het hof in het arrest het volgende opgetekend:
“IV. Uit niets blijkt dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de mishandeling van een ander dan [betrokkene 1], noch dat zijn opzet verder zou reiken dan een eenvoudige mishandeling.
V. Indien het hof zou aannemen dat het opzet van de verdachte was gericht op de mishandeling van [betrokkene 1], is voor wat betreft de onder 6 ten laste gelegde uitlokking niet voldaan aan de accessoriteiteis. Het gronddelict waarop de verdachte als uitlokker opzet had, correspondeert niet met het feit waarop [verdachte] het oog heeft gehad.”
Onder het hoofd "Beoordeling van het onder 6 meer subsidiair tenlastegelegde" heeft het hof onder a de achtergrond van dit feit geschetst. De ex-vriendin van verdachte heeft samen met haar moeder bij de politie melding gemaakt van bedreiging door verdachte. Beiden zijn zeer bang voor verdachte en durven geen aangifte te doen. Daarop wordt de verdachte op het politiebureau ontboden en aangemaand zijn ex en haar familie met rust laten. Daarop laat het hof volgen:
“b. Nadat [verdachte] het politiebureau die middag heeft verlaten, heeft hij direct gebeld met het nummer 31-06- [001], in gebruik bij de [betrokkene 3]. [betrokkene 3] heeft vervolgens [betrokkene 2], woonachtig in Antwerpen, gevraagd of hij naar Den Haag wil komen. Er moest iemand hard worden geslagen. Het zou gaan om een man uit Scheveningen waarmee [betrokkene 3] een conflict had. [betrokkene 2] zou € 500,00 krijgen.”
Onder c is te lezen dat verdachte van een zekere [betrokkene 5], een kennis van de ex van verdachte, de whereabouts van zijn ex probeert te achterhalen. Deze [betrokkene 5] geeft informatie en vermeldt daarbij dat de ex van verdachte met een soort van geheime politie heeft gepraat. Onder d is te lezen dat [betrokkene 2] van Antwerpen naar Den Haag reist op 29 januari 2013 en samen met [betrokkene 3] en [betrokkene 7] naar een horecagelegenheid in Rotterdam gaat. Vervolgens relateert het hof:
“[verdachte] komt binnen en gaat bij [betrokkene 3], [betrokkene 7] en [betrokkene 2] aan tafel zitten. [verdachte] vertelt dat hij een relatie heeft gehad met ene [betrokkene 4]. De vader van die [betrokkene 4] wilde dit niet hebben. Die vader zou ook met de C.I.E. hebben gesproken. [verdachte] heeft op zijn smartphone een foto van de vader laten zien. Deze foto heeft hij van Facebook gehaald. [verdachte] zegt: “Deze man moeten jullie vanavond klappen geven.” [verdachte] zegt dat die man tussen tien en elf zijn hond gaat uitlaten. Hij zegt dat zodat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] weten dat zij hem dan moeten slaan. [verdachte] heeft als verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 29 januari 2013 een sms’je van [betrokkene 5] kreeg. Hij had met iemand van de politie afgesproken uit de buurt van de familie van [betrokkene 1] te blijven. Hij kon daar dus niet naar toe. [verdachte] zegt dat de telefoons van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] daar niet aanwezig mochten zijn. [betrokkene 3] heeft [verdachte] gezegd dat er wel iets tegenover moest staan. Er is niet gesproken over een bedrag, wel over compensatie. Er is met [verdachte] afgesproken dat zij elkaar later die avond weer zouden zien in de Shisha Lounge om te vertellen hoe het gegaan was. [verdachte] en [betrokkene 3] wilden face tot face praten en niet via de telefoon.”
Onder e is het vervolg weergegeven. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] gaan naar Den Haag en het Hof vervolgt dan:
"[betrokkene 3] en [betrokkene 2] zijn later die avond naar de directe omgeving van het pand [a-straat 1] te Scheveningen gegaan. Op een gegeven moment komt een man uit de tuindeur. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] rennen op de man af. [betrokkene 3] loopt naar de man toe en vraagt hoe laat het is.
[betrokkene 3] slaat de man en de man begint te bloeden.
f. Op 29 januari 2013, tussen 22.20 en 23.00 uur opent [slachtoffer] de tuindeur van het pand [a-straat 1] te Scheveningen (Scheveningen is gelegen binnen de gemeente Den Haag), welke direct op de stoep in de zijstraat uitkomt. Hij doet twee passen de deur uit en ziet meteen twee mannen zijn kant op komen lopen. Eén van de twee mannen vraagt hoe laat het is. [betrokkene 3] heeft verklaard degene te zijn deze vraag heeft gesteld. [slachtoffer] kijkt op zijn horloge en wanneer hij weer opkijkt ziet hij dat dezelfde man die de tijd vroeg meteen uithaalt met een mes richting zijn hoofd. Hij wordt met het mes in zijn wang geraakt. [slachtoffer] ziet dat de andere man een halve meter achter de voorste man loopt. Van deze man krijgt hij een klap of trap tegen zijn hoofd. Deze achterste jongen heeft geprobeerd hem nog een paar klappen te geven en de jongen met het mes is hem met het mes te lijf blijven gaan. Nadat [slachtoffer] erin slaagt terug in de tuin te komen, rennen de jongens weg. De in bloed gezette afdruk van de rechterhandpalm van [betrokkene 2] is aangetroffen op de buitenzijde van de tuindeur van het perceel van de [a-straat 1].”
De rubrieken g, h en i geven weer wat er daarna gebeurt. [betrokkene 3], [betrokkene 2], verdachte en [betrokkene 7] ontmoeten elkaar weer in Rotterdam. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van betrokkenen worden hun gangen nagegaan. Onder j wordt het letsel beschreven dat [slachtoffer] heeft opgelopen. Daaronder volgen de overwegingen van het hof over het medeplegen, het opzet en voorbedachte raad:
“Medeplegen
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het initiatief voor de gebeurtenissen op 29 januari 2013 bij de tuindeur van de familie van [betrokkene 1] van [verdachte] is uitgegaan. De reden dat [verdachte] anderen inschakelt om naar de [a-straat] te gaan en zich daar niet zelf vertoont hangt wellicht samen met het op 28 januari 2013 met inspecteur [verbalisant] gevoerde gesprek. [verdachte] vertelt bij het eerste bezoek aan de Shisha Lounge in Rotterdam wie aangepakt moet worden, wat daarvoor de redenen zijn (de vader wil de relatie van [verdachte] met [betrokkene 4] niet en de vader en/of [betrokkene 4] praten met de CIE). Hij toont een foto en zegt dat het beoogde slachtoffer tussen 22:00 uur en 23:00 uur de hond uitlaat. Hij doet dit zodat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] weten wanneer en op welke plaats zij jegens deze man geweld moeten gebruiken. Hij zegt dat de telefoons van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] daar niet aanwezig mogen zijn. Hij belooft compensatie (geld) en spreekt af dat hij de anderen later die avond weer ontmoet in de Shisha Lounge in Rotterdam.
Aldus presenteert hij een zeer concreet, gedetailleerd en praktisch plan dat ziet op het later die avond overeenkomstig dat plan gepleegde geweld. Bovendien maakt hij een afspraak om later te horen hoe het is afgelopen.
Dit gesprek vindt later die avond daadwerkelijk plaats.
[betrokkene 3] en [betrokkene 2] vertellen dan wat er is gebeurd en kleden zich om. Aldus is zodanig bewust en nauw samengewerkt door [verdachte], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] bij het plegen van dit feit dat zij naar het oordeel van het hof als medeplegers dienen te worden aangemerkt. Het hof acht de intellectuele bijdrage van [verdachte] van zodanig gewicht, dat de omstandigheid dat [verdachte] die bewuste avond niet in Scheveningen aanwezig is geweest niet aan een bewezenverklaring van medeplegen in de weg staat (HR 2.12.2014, NJ 2015/390).
Opzet
Gegeven de omstandigheden waaronder de mishandeling van [betrokkene 1] .zou moeten plaatsvinden (in januari in het donker ‘s avonds tussen 22.00 en 23.00 uur), de omstandigheid dat [verdachte] niet zelf ter plaatse is geweest om het beoogde slachtoffer te identificeren terwijl [betrokkene 3] en [betrokkene 2] het beoogde slachtoffer niet kennen, en de zeer beperkte gegevens die [verdachte] aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] verschaft over de uiterlijke kenmerken van het beoogde slachtoffer (in feite het tonen op zijn smartphone van een foto afkomstig van Facebook en het impliciete gegeven dat het gaat om een man qua leeftijd oud genoeg om vader van een dochter van ongeveer 20 jaar te zijn) is het hof van oordeel dat [verdachte], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] bewust de aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen dat vrijwel iedere niet piepjonge blanke man die zich in de nabijheid van de [a-straat 1] bevond slachtoffer zou kunnen worden van de mishandeling, dat zij zich hiervan bewust waren en dit hebben aanvaard. (HR 29.4.1997, NJ 1997, 654 en HR 14.10.2003, ECLI:NL:HR:2003 :AJ1396).
Alleen [verdachte] en [betrokkene 3] verklaren dat [betrokkene 3] op enig moment in het gesprek op 29 januari 2013 heeft aangegeven [betrokkene 1] te kennen. Zij verklaren dit echter pas op een moment dat zij het hele dossier hebben kunnen bestuderen en de beperkingen niet meer van kracht waren. Daartegenover staat dat [betrokkene 6] op 17 juni 2014 tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij weet wie [betrokkene 3] is, dat zij hem nooit sprak en dat hij naar haar weten niet bij haar thuis is geweest. En ook [betrokkene 1] heeft op 14 januari 2014 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij [betrokkene 3] niet kent van naam of gezicht en dat deze ook nog nooit bij hem thuis is geweest. Het hof acht derhalve niet aannemelijk geworden dat identificatie van het beoogde slachtoffer door [betrokkene 3] voorzien was in het tussen [verdachte], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] besproken plan.
[betrokkene 2] verklaart over het geweld zoals dat is besproken in het gesprek in de Shisha Lounge: “Die man moest kapot. Die moest klappen krijgen. Er is niets gezegd over wapens. Hij (hof: [verdachte]) heeft niets gezegd over steken. (...) Hij zei gewoon dat de man kapot geslagen moest worden.” Het hof leidt hieruit af wat betreft de aard van de geweldshandelingen in het eerste gesprek in de Shisha Lounge gesproken is over het kapot maken/kapot slaan/klappen krijgen van het slachtoffer. Naar het oordeel van het hof bestond er op dat moment bij [verdachte], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] in ieder geval in globale zin opzet op het gebruik van geweld jegens het slachtoffer.
Feitelijk is het slachtoffer door [betrokkene 3] onder meer gesneden met een mes of een scherp voorwerp in zijn gezicht en hals. [betrokkene 2] heeft het slachtoffer hierna meermalen geslagen. Naar het oordeel van het hof heeft tussen het daadwerkelijk jegens [slachtoffer] uitgeoefende geweld en het geweld zoals gepland een zodanig verband bestaan dat het door het mes veroorzaakte zwaar lichamelijk letsel redelijkerwijs als gevolg van deze geweldsuitoefening niet alleen aan [betrokkene 3], maar ook aan [verdachte] en [betrokkene 2] kan worden toegerekend (HR 20.2.2007, NJ 2007, 263). Het hof is derhalve van oordeel dat [verdachte] en [betrokkene 2] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling. In, de zaak van [betrokkene 3] acht het hof bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. [betrokkene 3] is immers degene geweest die het slachtoffer met een mes of scherp voorwerp in de hals en het gelaat heeft gesneden en aldus potentieel fataal letsel bij het slachtoffer heeft veroorzaakt.
Voorbedachte raad
Op grond van de bewijsmiddelen acht het hof eveneens bewezen dat [verdachte] en [betrokkene 2] hebben gehandeld met
Voorbedachte raad. Zij hebben immers enkele uren voor de geweldsuitoefening op [slachtoffer] met elkaar overlegd en hebben besproken wie, waar en wanneer kapot moest worden gemaakt en klappen moest krijgen, waarna ieder van hen nog ruim voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen geweldsuitoefening na te denken zich daarvan rekenschap te geven.
Conclusie
Het vorenstaande brengt met zich mee dat de verweren zoals hierboven onder III en IV staan weergegeven, worden verworpen en dat het hof het onder 6 meer subsidiair impliciet primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht. Gelet hierop behoeft het verweer zoals dat is samengevat onder V geen bespreking.”
3.3. De rechtbank heeft van de tenlastelegging het meer subsidiaire bewezenverklaard, bestaande in het uitlokken van het medeplegen van zware mishandeling, met voorbedachte raad begaan. Het hof komt tot medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte raad. Een haarfijne afgrenzing tussen medeplegen en andere deelnemingsvormen bestaat niet.1.Dat geldt ook voor de deelnemingsvormen van medeplegen en uitlokking, zeker nu het medeplegen niet behoeft te hebben bestaan in een gezamenlijke uitvoering en zelfs geen lijfelijke aanwezigheid daarbij verlangt.2.En zo kunnen het verzoek of een opdracht om bepaalde handelingen te verrichten en het daarvoor aan de ander een beloning in het vooruitzicht stellen, in plaats van de bouwstenen voor uitlokking te leveren, deel uitmaken van een feitelijke omschrijving van de handelingen waaruit medeplegen bestaat.3.Dat het hof in zijn overwegingen over het opzet van verdachte te rade is gegaan bij HR 29 april 1997, NJ 1997, 654 is dus niet vreemd. In die zaak had verdachte anderen uitgelokt om voor hem een kleurenkopieerapparaat te stelen, maar zij kwamen terug met een zwart-witkopieerapparaat. Het hof had overwogen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de dieven een ander goed zouden stelen dan zijn bedoeling was en dat hij dus de diefstal van het zwart-witkopieerapparaat opzettelijk heeft uitgelokt. Dat oordeel gaf volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en was niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad volgde aldus de uitgebreide en rijk gedocumenteerde conclusie van zijn AG mr. van Dorst. In § 6.7 van zijn conclusie wijst de AG erop dat de uitlokker wordt aangemerkt als de dader van het feit omdat hij de oorzaak van het strafbare feit is. Op grond van dat uitgangspunt noemt mr. van Dorst het niet goed verdedigbaar dat de dieven gestraft kunnen worden ook al hebben zij zich vergist in het weg te nemen apparaat, maar dat de uitlokker wegens die vergissing niet als zodanig zou kunnen gelden. De AG bespreekt de literatuur over dit onderwerp en verwijst onder meer naar HSR, waarin de opvatting wordt weergegeven dat de error in persona waaraan de uitgelokte ten prooi is gevallen, verhindert dat van de uitlokker kan worden gezegd dat feit te hebben uitgelokt. Maar op dezelfde pagina schrijft Remmelink in een voetnoot dat deze stelling niet te eng moet worden opgevat in verband met de mogelijkheid van voorwaardelijk opzet. Ook de Hoge Raad staat tamelijk liberaal ten aanzien van de congruentie-eis met betrekking tot het opzet van uitlokker en uitgelokte.4.Ook De Hullu wijst op de relativerende rol van het voorwaardelijk opzet voor de gevallen waarin het opzet van medeplegers respectievelijk van uitlokker en uitgelokte uiteenloopt.5.Bovendien wijzen deze auteurs op de mogelijkheden die artikel 46a Sr zou bieden wanneer men tot de conclusie komt dat hetgeen wat de uitgelokte heeft gepleegd niet is wat de uitlokker heeft geïnstigeerd.
3.4. In grote lijnen volgt de Duitse rechtspraak hetzelfde spoor. Twee geruchtmakende zaken wil ik hier aanstippen.
In BGH 25 oktober 1990, 4 StR 371/90 had verdachte een ander (S) ingeschakeld om verdachtes zoon uit een eerste huwelijk en erfgenaam van het boerenbedrijf om het leven te brengen. De uitgelokte zou de zoon in de paardenstal bij zijn thuiskomst van het leven moeten beroven. Verdachte informeerde de uitgelokte over de gewoontes en het uiterlijk van zijn zoon en toonde hem een foto. De uitvoerder had al een aantal malen aanstalten gemaakt maar uiteindelijk stelde verdachte een ultimatum. Verdachte en de uitgelokte troffen elkaar nog op de dag waarop de moord zou plaatsvinden. Verdachte verzekerde zich ervan dat de uitvoerder verdachtes zoon zou kunnen herkennen. Een buurman (Bernd S) met het zelfde postuur en dezelfde hoed als het beoogde slachtoffer betrad de stal en werd doodgeschoten. Aanvankelijk werd dit gebeuren als een ongeval bestempeld totdat de vader het heft in eigen hand nam en zelf probeerde zijn zoon om het leven te brengen, hetgeen mislukte. Het LG veroordeelde de vader voor een poging tot uitlokking van moord. Het doden van de buurman zou niet opzettelijk zijn uitgelokt. Het OM stelde met succes een rechtsmiddel in.
De BGH wees erop dat de error in persona voor de uitvoerder niet relevant was. Maar de kwestie of hetzelfde geldt voor de aanstichter was nog omstreden. In de literatuur wordt verdedigd dat waar de uitvoerder het risico van een error in persona maar moest dragen, hetzelfde voor de uitlokker geldt. Anderen verdedigen de opvatting dat bij een error in persona de daad van de uitgelokte wezenlijk afwijkt van het opzet van de uitlokker. En dan is de uitlokking niet gelukt. De BGH neemt als uitgangspunt dat de uitlokker als gelijk aan de dader wordt gestraft. De uitlokker realiseert in wezen hetzelfde onrecht als de dader:
“Geschütztes Rechtsgut der Tötungsdelikte ist das Leben; es wird auch dann verletzt – und nicht etwa im Sinne eines Versuchs bloß gefährdet – wenn sich der Täter über die Person des Opfers irrt.
13
Hiernach bedarf es einer besonderen Rechtfertigung, wenn ein in der Person des Täters unbeachtlicher Umstand im Gegensatz dazu bei dem Anstifter als rechtserheblich behandelt werden soll. Der Senat vermag eine solche Rechtfertigung in der unterschiedlichen Vorsatzrichtung der beiden Angeklagten nicht zu erblicken.”
Maar de band tussen daderschap en deelneming is niet absoluut. Als het begane feit afwijkt van hetgeen de uitlokker zich heeft voorgesteld kan het opzet van de uitlokker niet congrueren, maar in de onderhavige zaak wil de BGH daar niet aan:
“15
Der Irrtum des Mitangeklagten stellte sich für den Angeklagten zwar als eine Abweichung von dem geplanten Tatgeschehen dar (vgl. Wolter in Schünemann, Grundfragen des modernen Strafrechtssystems [1984] S. 103, 123 f), sie ist aber rechtlich unbeachtlich, weil sie sich in den Grenzen des nach allgemeiner Lebenserfahrung Vorhersehbaren hielt, so daß eine andere Bewertung der Tat nicht gerechtfertigt ist (BGHSt 7, 325, 329; vgl. auch Wolter aaO). Das ergibt sich auch aus dem Normzusammenhang, der zwischen den Vorschriften über Täterschaft und Teilnahme besteht; er muß in der Regel dazu führen, daß der Irrtum des Täters über die Person des Opfers auch für den Anstifter unbeachtlich ist. Hier wollte der Angeklagte zwar nicht, daß Bernd S getötet werde. Er wollte aber die Tötung seines Sohnes, und den von diesem Plan abweichenden Tatverlauf muß er sich zurechnen lassen, da eine Verwechslung des Opfers durch den Täter nicht außerhalb jeder Lebenserfahrung lag.
16
Der Angeklagte hat nämlich, als er den Pferdestall verließ, das Geschehen bewußt aus der Hand gegeben. Angesichts der Lichtverhältnisse bestand durchaus die Gefahr, daß der Täter andere Personen, die sich zufällig dem Pferdestall näherten, mit dem ins Auge gefaßten Opfer verwechselte. Diese Möglichkeit war dem Angeklagten sogar bewußt, weil er sich vor dem Fortgehen durch die Frage vergewisserte, ob S. seinen Sohn identifizieren könne.
17
Daß der Tatverlauf dem Angeklagten unerwünscht war, hindert die Zurechnung zum Vorsatz nicht. Dies hat der Bundesgerichtshof für den Fall, daß der Teilnehmer einer Straftat irrtümlich auf einen Mitbeteiligten schießt, den er für einen Verfolger hält und absprachegemäß ausschalten will, entschieden (BGHSt 11, 268). In jenem Fall war auch der von dem Schuß Verletzte als Mittäter des versuchten Tötungsdelikts zu bestrafen, weil der Irrtum des Komplizen über die Person des vermeintlichen Verfolgers bei allen Beteiligten unbeachtlich war. Für die Zurechnung im Verhältnis zwischen Täter und Anstifter gilt Entsprechendes.”
Een tweede geruchtmakende zaak dateert van 1997.6.Een ondernemer wilde uit wraak een aantal personen uit de weg laten ruimen. Via anderen vindt hij uiteindelijk iemand die dat samen met een derde wil doen. Een eerste aanslag met een handgranaat op een beoogd slachtoffer mislukt. De twee uitvoerders bevestigen dan een granaat aan de auto waarvan zij aannamen dat deze werd gebruikt door een ander doelwit. Deze granaat zou ontploffen zodra de auto ging rijden. Het was echter niet de auto van een beoogd slachtoffer, maar die van de buurman. Toen de buurman zijn kinderen naar het station wilde brengen ontdekte hij de granaat en schakelde deze uit. De uitvoerders worden voor poging tot moord veroordeeld. De uitvoerders zijn ingeschakeld door een aantal bemiddelaars die onder meer zijn veroordeeld voor uitlokking van poging tot moord op de buurman van het doelwit. De BGH verwierp de klachten van de uitvoerders maar ook van de uitlokkers:
“23
Auch für diese Angeklagten als Anstifter ist der Fehler der Täter C. und M. bei der Zuordnung des Fahrzeugs zu einem bestimmten Tatopfer rechtlich unbeachtlich. Diese Rechtsfolge für einen Anstifter hat der Bundesgerichtshof bereits entschieden (BGHSt 37, 214, 218 f. [BGH 25.10.1990 – 4 StR 371/90] (...) Daran hält der Senat auch unter Berücksichtigung der erhobenen Kritik fest.(...)
24
Für die Anstifter lag hier jedenfalls die Verwechslung ebenso wie für die Täter /”in der Streubreite des ... gesehenen Risikos”/ (Zielinski aaO). Dem früheren Mitangeklagten L. hatten sie die Wohnungen der vorgesehenen Tatopfer gezeigt, aber keine genauere Bestimmung des Tatopfers getroffen; den später angestifteten Tätern C. und M. haben sie keine Vorgaben für das Erkennen der /”richtigen”/ Tatopfer gemacht, sondern nur Namen und Adressen mitgeteilt. Schließlich waren sie auch mit der Verwendung der in ihrer Wirkung auf beliebige Opfer unbeherrschbaren Handgranaten einverstanden. Auch ihr Vorsatz war demnach nur auf die nächsten Fahrzeugbenutzer konkretisiert.”
3.5. De steller van het middel betoogt dat het arrest van het hof een zekere tegenstrijdigheid in zich bergt doordat enerzijds het hof overweegt dat verdachte een "zeer concreet, gedetailleerd en praktisch plan" aan zijn mededaders heeft gepresenteerd, waarbij hij een foto van het beoogde slachtoffer op een smartphone heeft getoond en heeft medegedeeld dat het beoogde slachtoffer telkens tussen 10:00 uur en 11:00 uur 's avonds de hond uitlaat, maar anderzijds slechts zeer beperkte gegevens heeft verschaft.
Het hof heeft tot uitdrukking gebracht dat de planning van verdachte gedetailleerd was wat betreft de plaats, tijd en verdere afspraken met de uitvoerders, maar dat anderzijds de identificatie van het beoogde slachtoffer werd bemoeilijkt door de omstandigheden dat het donker zou zijn en dat verdachte zelf het slachtoffer niet zou kunnen aanwijzen. Dat verdachte een Facebookfoto van het slachtoffer op zijn smartphone aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] heeft getoond verandert niets aan de beperkingen waarmee de uitvoerders te maken hadden. De steller van het middel heeft als kernvraag aangewezen hoe aanmerkelijk de kans is dat op dat moment, op die plaats een ander dan het beoogde slachtoffer uit de woning van dat beoogde slachtoffer zou komen en dat die ander vervolgens slachtoffer zou worden. Ik zou evenwel de kernvraag iets anders formuleren en wel aldus: is, gelet op de aanwijzingen die verdachte heeft gegeven, de kans aanmerkelijk dat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] ervan uit zullen gaan dat de man die 's avonds in de door verdachte aangeduide spanne tijds de door verdachte opgegeven woning verlaat degene is die zij moeten hebben? Nu [betrokkene 3] noch [betrokkene 2] het door verdachte opgegeven slachtoffer eerder hadden gezien7.en nu het een winteravond was, terwijl [betrokkene 3] en [betrokkene 2] tevoren enkel een Facebookfoto onder ogen hebben gekregen zou ik de kans op een vergissing door beiden aanmerkelijk willen noemen.
Als de uitgelokte iemand om het leven brengt die naderhand de verkeerde blijkt te zijn is er geen twijfel aan dat de uitgelokte voor een levensdelict kan worden veroordeeld. In navolging van de BGH lijkt mij hetzelfde te gelden voor de uitlokker. De uitlokker deelt het lot van de uitgelokte. Dat het hier om medeplegen gaat doet er niet wezenlijk toe, gelet op de gesignaleerde overlap die tussen beide deelnemingsvormen lijkt te bestaan.
Het middel faalt.
4. Het voorgestelde middel faalt. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑04‑2018
HR 17 november 1981, NJ 1983/84 m.nt. ThWvV; HR 17 december 1985, NJ 1986/427; HR 15 april 1986, NJ 1986/740.
HR 27 januari 1998, DD 98.155, r.o. 7.1. Zie ook HR 24 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:375, NJ 2017/375 m.nt. Keulen, waarin het medeplegen van een poging tot doodslag, waarin verdachte's bijdrage hoofdzakelijk bestond in het aansporen van en het aanwijzingen en opdrachten geven aan de medeverdachte.
HSR p. 461 e.v.
J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2015 (zesde druk), p. 466, 482.
Daarvan lijkt ook het hof uit te gaan.
Beroepschrift 21‑06‑2017
Dossiernummer: 2017.0044
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van: mr. A.A. Franken
In de zaak van:
[verzoeker], verzoeker tot cassatie van het te zijnen laste door het gerechtshof te Den Haag op 7 maart 2017 onder rolnummer 22-004568-14 gewezen arrest.
Middel
1.
Het recht — in het bijzonder de artikelen 350, 358, 359 en 415 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof ten onrechte heeft geoordeeld dat verzoeker (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de zware mishandeling met voorbedachte raad waarop het onder 6 bewezen verklaarde feit ziet, althans doordat het gerechtshof zijn oordeel over dat (voorwaardelijk) opzet onjuist, onbegrijpelijk en/of onvoldoende heeft gemotiveerd.
2. Toelichting
2.1
De bewezenverklaring van het onder 6 ten laste gelegde feit, in de zaak [betrokkene 3], houdt — kort gezegd — in dat verzoeker tezamen en in vereniging met anderen aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
2.2
Bij de beoordeling van dat ten laste gelegde feit is het gerechtshof uitgegaan van de feiten en omstandigheden, die zijn weergegeven op p. 28 tot en met 31 van het bestreden arrest. Daaruit blijkt — zakelijk weergegeven — dat verzoeker aan twee mannen ([betrokkene 3] en [betrokkene 2]) zou hebben verteld dat hij een relatie heeft gehad met ene [betrokkene 4]:1.
‘De vader van die [betrokkene 4] wilde dit niet hebben. Die vader zou ook met de C.I.E. hebben gesproken. [verzoeker] heeft op zijn smartphone een foto van de vader laten zien. Deze foto heeft hij van Facebook gehaald. [verzoeker] zegt: :Deze man moeten jullie vanavond klappen geven.’ [verzoeker] zegt dat die man tussen tien en elf zijn hond gaat uitlaten. Hij zegt dat zodat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] weten dat zij hem dan moeten slaan.’
2.3
[betrokkene 3] en [betrokkene 2] zijn, aldus de overwegingen van het gerechtshof, later die avond naar de directe omgeving van de woning van (de vader van) [betrokkene 4] gegaan:2.
‘Op een gegeven moment komt een man uit de tuindeur. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] rennen op de man af. [betrokkene 3] loopt naar de man toe en vraagt hoe laat het is. [betrokkene 3] slaat de man en de man begint te bloeden.’
2.4
Het blijkt dat niet de vader van [betrokkene 4] maar een andere man het slachtoffer is. [slachtoffer] wordt geslagen, getrapt en met een mes in zijn gezicht gesneden. Verzoeker is bij het toebrengen van dat zwaar lichamelijk letsel niet ter plaatse. Hij is desalniettemin door het gerechtshof als medepleger aangemerkt, omdat van hem het initiatief is uitgegaan. In dat kader heeft het gerechtshof voorts overwogen:3.
‘[verzoeker] vertelt bij het eerste bezoek aan de Shisha Lounge in Rotterdam wie aangepakt moet worden, wat daarvoor de redenen zijn (de vader wil de relatie van [verzoeker] met [betrokkene 4] niet en de vader en/of [betrokkene 4] praten met de CIE). Hij toont een foto en zegt dat het beoogde slachtoffer tussen 22:00 uur en 23:00 uur de hond uitlaat. Hij doet dit zodat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] weten wanneer en op welke plaats zij jegens deze man geweld moeten gebruiken. Hij zegt dat de telefoons van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] daar niet aanwezig mogen zijn. Hij belooft compensatie (geld) en spreekt af dat hij de anderen later die avond weer ontmoet in de Shisha Lounge in Rotterdam. Aldus presenteert hij een zeer concreet, gedetailleerd en praktisch plan dat ziet op het later die avond overeenkomstig dat plan gepleegde geweld.’
2.5
Volgens de voor het bewijs gebruikte verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] is hij in de avonduren van 29 januari 2013 bij de familie [betrokkene 1] langs gegaan. Toen hij tussen 22.30 uur en 23.00 uur in de tuin van die woning een sigaret rookte, hoorde hij rare geluiden. Toen hij ging kijken of met zijn nieuwe auto werd gerommeld, werd hij aangevallen en is hem zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
2.6
In het kader van de strafmotivering heeft het gerechtshof onder meer overwogen:4.
‘De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders [betrokkene 3] en [betrokkene 2] schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte raad. De mededaders zijn op initiatief en aanwijzing van de verdachte naar de woning van de familie [betrokkene 1] gegaan en hebben daar een vriend van de familie, die daar toevallig aanwezig was, zwaar lichamelijk letsel toegebracht door deze meermalen met een scherp voorwerp in het gezicht en de hals te steken dan wel te snijden.’
2.7
Bij pleidooi in hoger beroep is namens verzoeker betoogd dat verzoeker geen opzet heeft gehad op het zwaar lichamelijk letsel dat aan [slachtoffer] is toegebracht, Daartoe is aangevoerd dat hij, uitgaande van de lezing van het openbaar ministerie, niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een ander dan de vader van [betrokkene 4] [betrokkene 1] (ernstig) zou worden mishandeld.5. In dat kader is onder meer betoogd dat [betrokkene 3] aan [verzoeker] heeft verteld dat hij de familie [betrokkene 1] goed kende en dat [verzoeker] een foto zou hebben getoond van de vader van [betrokkene 4]:
- ‘119.
(…) Het tonen van die foto is volgens de tenlastelegging zelfs èèn van de middelen geweest waarmee is uitgelokt. Het is dus niet zo dat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] door [verzoeker] met minieme informatie op pad zijn gestuurd en dat het beoogde slachtoffer door [betrokkene 3] niet of nauwelijks werd gekend. Wat daarover bekend is, spreekt de redenering van de rechtbank tegen.
- 120.
Uit niets blijkt dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat een ander dan [betrokkene 1] zou worden mishandeld. Het is volgens mij volstrekt duidelijk dat [slachtoffer] toevallig ter plaatse was en dat de kans dat op dat moment, op die plaats een ander dan [betrokkene 1] aanwezig zou zijn onmogelijk als aanmerkelijk kan worden aangemerkt.’
2.8
Nadat bovendien is betwist dat verzoeker zich bewust is geweest van een aanmerkelijke kans dat een ander dan [betrokkene 1] het slachtoffer zou kunnen worden en dat hij die kans zou hebben aanvaard, is bij pleidooi de slotsom getrokken dat aan niet èèn van de componenten van voorwaardelijk opzet is voldaan en dat verzoeker daarom van het onder 6 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
2.9
Het gerechtshof heeft daar anders over geoordeeld en in dat verband overwogen:6.
‘Gegeven de omstandigheden waaronder de mishandeling van [betrokkene 1] zou moeten plaatsvinden (in januari in het donker 's avonds tussen 22.00 en 23.00 uur), de omstandigheid dat [verzoeker] niet zelf ter plaatse is geweest om het beoogde slachtoffer te identificeren terwijl [betrokkene 3] en [betrokkene 2] het beoogde slachtoffer niet kennen, en de zeer beperkte gegevens die [verzoeker] aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] heeft verschaft over de uiterlijke kenmerken van het beoogde slachtoffer (in feite het tonen op zijn smartphone van een foto afkomstig van Facebook en het impliciete gegeven dat het gaat om een man qua leeftijd oud genoeg om vader van een dochter van ongeveer 20 jaar te zijn), is het hof van oordeel dat [verzoeker], [betrokkene 3] en [betrokkene 2] bewust de aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen dat vrijwel iedere niet piepjonge blanke man die zich in de nabijheid van de [a-straat 1] bevond slachtoffer zou kunnen worden van de mishandeling, dat zij zich hiervan bewust waren en dit hebben aanvaard. (HR 29.4.1997, NJ 1997, 654 en HR 14.10.2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ1396).’
2.10
Het gerechtshof heeft in dit verband voorts overwogen dat het niet aannemelijk acht dat identificatie van het beoogde slachtoffer door [betrokkene 3] was voorzien in het tussen verzoeker, [betrokkene 3] en [betrokkene 2] besproken plan.
2.11
Het oordeel van het gerechtshof over het voorwaardelijk opzet van verzoeker is onjuist en in elk geval onbegrijpelijk.
2.12
Dat is in de eerste plaats het geval, omdat het gerechtshof enerzijds heeft vastgesteld dat verzoeker een ‘zeer concreet, gedetailleerd en praktisch plan’ aan zijn mededaders heeft gepresenteerd — waarvan het tonen van een foto van het beoogde slachtoffer op een smartphone en de mededeling dat het beoogde slachtoffer tussen 22.00 uur en 23.00 uur de hond uitlaat onderdeel uitmaken — en anderzijds heeft overwogen dat de ‘zeer beperkte gegevens’ die verzoeker aan zijn mededader heeft verschaft tot de slotsom leiden dat ‘vrijwel iedere niet piepjonge blanke man die zich in de nabijheid bevond’ slachtoffer zou kunnen worden van de mishandeling. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is de vaststelling dat verzoeker een zeer concreet, gedetailleerd en praktisch plan heeft gepresenteerd niet te rijmen met het oordeel dat verzoeker slechts ‘zeer beperkte gegevens’ aan zijn mededaders heeft verstrekt.
2.13
Dat is in de tweede plaats het geval, omdat de kernvraag niet is — zoals het gerechtshof heeft overwogen — of verzoeker en zijn mededaders bewust de aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen (en hebben aanvaard) dat vrijwel iedere niet piepjonge blanke man die zich in de nabijheid van de woning van het beoogde slachtoffer bevond slachtoffer zou kunnen worden. De kernvraag is: hoe aanmerkelijk is de kans dat op dat moment, op die plaats een ander dan het beoogde slachtoffer uit de woning van dat beoogde slachtoffer zou komen en dat die ander vervolgens — ondanks de door verzoeker getoonde foto en hoewel die ander niet door een hond werd vergezeld — slachtoffer zou worden?
2.14
Op die vraag heeft het gerechtshof geen antwoord gegeven. Als dat antwoord toch in de overwegingen van het gerechtshof zou moeten worden gelezen — en dan zou inhouden dat die kans (ook) aanmerkelijk is — dan is dat oordeel onbegrijpelijk. Zoals het gerechtshof zelf in de strafmotivering overwoog: [slachtoffer] was toevallig ter plaatse. De kans dat een ander dan het beoogde slachtoffer op een donkere avond in januari, tussen 22.00 en 23.00 uur, de woning van het slachtoffer even zou verlaten, kan — in elk geval zonder nadere motivering, die ontbreekt — onmogelijk als aanmerkelijk worden aangemerkt.
2.15
De vergelijking met de twee arresten, waarnaar het gerechtshof ter ondersteuning van zijn oordeel heeft verwezen, gaat bovendien mank.
2.16
In de zaak die leidde tot HR 29 april 1997, NJ 1997/654 stond degene terecht die anderen had uitgelokt een kopieerapparaat te stelen bij een bedrijf. De uitvoerders namen het verkeerde apparaat mee: een zwart-wit-machine in plaats van het beoogde exemplaar dat kleurenkopieën produceert. Het oordeel dat bij de uitlokker sprake was van voorwaardelijk opzet — op de diefstal van het zwart-wit-apparaat — getuigde volgens de Hoge Raad niet van een verkeerde rechtsopvatting en was niet onbegrijpelijk.
2.17
In de zaak die leidde tot HR 14 oktober 2003, NJ 2004/103, bestond het voornemen om iemand van het leven te beroven. Dat beoogde slachtoffer werd opgewacht bij een snookercentrum. Toen het beoogde slachtoffer op de fiets aan kwam, werd niet alleen hij van het leven beroofd, maar ook een andere man die achterop de fiets zat. Volgens de Hoge Raad was het kennelijke oordeel van het gerechtshof dat het opzet van de verdachte in elk geval in voorwaardelijke zin ook was gericht op de dood van de man die achterop de fiets zat niet onbegrijpelijk:
‘in aanmerking genomen dat de betrokkenen die allen gewapend waren, genoemde (slachtoffer 1) bij een voor het publiek toegankelijk snookercentrum hebben opgewacht en dat de verdachte, toen (slachtoffer 1) in gezelschap van een ander, (slachtoffer 2) naar buiten kwam zijn rol is blijven vervullen, ook toen (slachtoffer 2) probeerde te vluchten en toen, nadat zulks was mislukt, deze door een van verdachtes mededaders meermalen met een mes werd gestoken.’
2.18
Een snookercentrum is een voor het publiek toegankelijke plaats, waar tal van mensen plegen te komen. De kans dat een beoogd slachtoffer in gezelschap van een ander bij dat snookercentrum aankomt of vertrekt — zo begrijp ik de Hoge Raad — is dan als aanmerkelijk te beschouwen. In een bedrijf waar kopieermachines worden verkocht, plegen zich tal van dergelijke apparaten te bevinden. De kans dat een ander apparaat wordt meegenomen dan werd beoogd, is — zo begrijp ik de Hoge Raad — dan als aanmerkelijk te beschouwen. Of dat daadwerkelijk zo is, behoeft in deze toelichting geen bespreking. Het gaat erom dat deze casusposities niet op één lijn kunnen worden gesteld met de feiten en omstandigheden die in de strafzaak tegen verzoeker aan de orde zijn: het slachtoffer komt, op een donkere avond in januari, uit de tuin van de woning van het beoogde slachtoffer. Omdat het slachtoffer toevallig bij het beoogde slachtoffer op bezoek was — zoals het gerechtshof heeft vastgesteld — kan die kans onmogelijk als aanmerkelijk worden beschouwd: van een voor het publiek toegankelijke plaats was geen sprake en ook niet van een locatie waarin zich gebruikelijk meer ‘niet meer piepjonge blanke mannen’ plegen op te houden zoals in een zaak waar kopieerapparaten worden verkocht zich tal van kopieerapparaten plegen te bevinden en zoals bij een snookercentrum zich tal van personen kunnen ophouden.
2.19
Tegen die achtergrond is de kans dat verzoekers mededaders niet het beoogde slachtoffer maar een andere man zouden mishandelen, zelfs nadat hen een foto van het beoogde slachtoffer is getoond en aan hen is medegedeeld dat het beoogde slachtoffer in de avonduren de hond pleegt uit te laten, in elk geval zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amsterdam, 21 juni 2017
A.A. Franken