NJ 1934, p. 324
Het tegen elkander als getuigen hooren van medeverdachten bij splitsing van zaken.
HR 18-12-1933, ECLI:NL:HR:1933:270
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18 december 1933
- Magistraten
Mrs. Jhr. Feith, Taverne, Schepel, Meckmann en Donner
- Zaaknummer
[181933/NJ_1934,_p._324]
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS129229:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1933:270, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑12‑1933
- Wetingang
(Sv art. 341.)
Essentie
Het tegen elkander als getuigen hooren van medeverdachten bij splitsing van zaken.
Samenvatting
Art. 341, lid 3 Sv., waarin is bepaald, dat de opgaven van een verdachte alleen te zijnen aanzien kunnen gelden, kan daarbij alleen het oog hebben op dengene, die op de terechtzitting als verdachte is gehoord en niet op hem. die verd. is geweest of op hem, die indien zaken, welke gesplitst zijn, gevoegd waren behandeld, verdachte zou zijn geweest.
Voorgaande uitspraak
Op het beroep van M. v. C, requirant van cassatie tegen een te zijnen laste gewezen arrest van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.