Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld
Artikel 44 Rechtsmacht
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2014
- Bronpublicatie:
11-05-2011, Trb. 2012, 233 (uitgifte: 12-12-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-08-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2015, Trb. 2015, 197 (uitgifte: 15-12-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om rechtsmacht te vestigen met betrekking tot een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit, indien dit strafbare feit wordt gepleegd:
- a.
op hun grondgebied; of
- b.
aan boord van een schip dat onder hun vlag vaart; of
- c.
aan boord van een overeenkomstig hun wetgeving ingeschreven luchtvaartuig; of
- d.
door een van hun onderdanen; of
- e.
door een persoon die op hun grondgebied haar of zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft.
2.
De partijen streven ernaar de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn te nemen om rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten wanneer ze zijn gepleegd tegen een van hun onderdanen of een persoon die op hun grondgebied haar of zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft.
3.
Voor de vervolging van de overeenkomstig de artikelen 36, 37, 38 en 39 van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten nemen de partijen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat hun rechtsmacht niet afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de feiten strafbaar zijn op het grondgebied waar zij zijn gepleegd.
4.
Voor de vervolging van de overeenkomstig de artikelen 36, 37, 38 en 39 van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten nemen de partijen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat hun rechtsmacht uit hoofde van het eerste lid, letters d en e, niet afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat vervolging slechts kan worden ingesteld na aangifte door het slachtoffer ter zake van het strafbare feit of overlegging van informatie door de staat van de plaats waar het feit is gepleegd.
5.
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, in gevallen waarin een vermoedelijke dader zich op hun grondgebied bevindt en zij die persoon niet uitleveren aan een andere partij, uitsluitend op grond van diens nationaliteit.
6.
Wanneer meer dan een partij rechtsmacht opeist met betrekking tot een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld vermoedelijk gepleegd feit, raadplegen de betrokken partijen, wanneer dat passend is, elkaar teneinde te bepalen wiens rechtsmacht het meest geëigend is ten behoeve van strafvervolging.
7.
Onverminderd de algemene normen van het internationale recht sluit dit Verdrag geen enkele rechtsmacht uit in strafzaken die een partij in overeenstemming met haar nationale recht uitoefent.