Hof Den Haag, 07-10-2016, nr. 22-002588-16
ECLI:NL:GHDHA:2016:2962
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
07-10-2016
- Zaaknummer
22-002588-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:2962, Uitspraak, Hof Den Haag, 07‑10‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1949, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑10‑2016
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft gedurende een periode van zes jaar inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door zich op de bewezenverklaarde wijze aan hem op te dringen. Dit handelen heeft het slachtoffer – die de verdachte in 2009 in een bekeuringssituatie heeft ontmoet - als bedreigend en beangstigend ervaren en heeft hem flinke overlast in zijn functioneren als politieagent bezorgd. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand met een proeftijd van 3 (drie) jaren. Daarnaast veroordeelt het hof de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Rolnummer: 22-002588-16
Parketnummer: 09-044603-16
Datum uitspraak: 7 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 23 mei 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1966,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 23 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden als vermeld het vonnis.
Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [benadeelde partij], toegewezen tot het bedrag van € 1.500,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 december 2015) en is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij], opgelegd tot een bedrag van € 1.500,--, subsidiair 25 dagen hechtenis (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 december 2015).
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks periode van 1 december 2009 tot en met 5 december 2015 te Gouda en/of Ter Aar, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde partij], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte
- ( meermalen) contact gezocht met die [benadeelde partij]middels www.hyves.nl en/of
- die [benadeelde partij] (meerdere) kaarten en/of brievenen/of pakketten gestuurd en/of
- die [benadeelde partij] (meermalen) opgezocht op diens werken/of
- die [benadeelde partij] (meerdere) sms-berichten gestuurden/of
- de woning van die [benadeelde partij] opgezocht en/of
- de aanmaningen en/of verzoeken van die [benadeelde partij] omgeen contact meer met hem op te nemen genegeerd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2009 tot en met 5 december 2015 te Gouda en/of Ter Aar, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde partij], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, en/of te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte
- (meermalen) contact gezocht met die [benadeelde partij] middels www.hyves.nl en/of
- die [benadeelde partij] (meerdere) kaarten en/of brieven en/of pakketten gestuurd en/of
- die [benadeelde partij] (meermalen) opgezocht op diens werk en/of
- die [benadeelde partij] (meerdere) sms-berichten gestuurd en/of
- de woning van die [benadeelde partij] opgezocht en/of
- de aanmaningen en/of verzoeken van die [benadeelde partij] om geen contact meer met hem op te nemen genegeerd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu de gedragingen van zijn cliënt over een periode van zes jaar geen stelselmatig inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het slechts ging om een beperkt aantal contacten per jaar en dat de aangever zelf ook initiatief nam om contact met zijn cliënt te onderhouden.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is blijkens staande jurisprudentie van belang de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Dat aan dit criterium is voldaan, volgt uit de bewijsmiddelen. Dat het contact ook van de aangever is uitgegaan, zoals door de verdediging is gesteld, is op basis van de inhoud van het dossier volstrekt niet aannemelijk geworden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de aangever het contact slechts heeft gezocht om verdachte uitdrukkelijk kenbaar te maken dat hij niet gediend was van de pogingen tot toenadering door de aangever. Voorts overweegt het hof dat het aantal contacten slechts één van de factoren is die bepaalt of sprake is van stalking. Uit het geheel der gedragingen van de verdachte – zoals blijkt uit de bewijsmiddelen – volgt naar het oordeel zonder meer dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangever.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Belaging.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht gedurende de proeftijd.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd, inhoudende een contactverbod met aangever en zijn familie voor de duur van 3 jaren, met de bepaling dat bij iedere schending van de voorwaarde de verdachte 1 week hechtenis dient te ondergaan, met als maximum zes maanden hechtenis.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van zes jaar inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer [benadeelde partij] door zich op de bewezenverklaarde wijze aan hem op te dringen. Dit handelen heeft [benadeelde partij] – die de verdachte in 2009 in een bekeuringssituatie heeft ontmoet - als bedreigend en beangstigend ervaren en heeft hem flinke overlast in zijn functioneren als politieagent bezorgd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Teneinde in de toekomst herhaling te voorkomen, acht het hof het noodzakelijk aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde te koppelen van een contactverbod met aangever en diens gezinsleden, een en ander zoals in eerste aanleg is opgelegd. Het hof ziet geen reden om daartoe de maatregel van artikel 38v Sr op te leggen, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.500,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 1.500,--.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag van € 1.500,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.500,-- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze direct of indirect contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij], geboren op 16 april 1983, alsmede met diens gezinsleden.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering,
mr. C.J. van der Wilt en mr. H.A. Holthuis, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 oktober 2016.
Mr. H.A. Holthuis is buiten staat dit arrest te ondertekenen.