HR, 07-04-2015, nr. 13/02984
ECLI:NL:HR:2015:897
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-04-2015
- Zaaknummer
13/02984
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:897, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑04‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:385
ECLI:NL:PHR:2015:385, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:897
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0178
Uitspraak 07‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. 1. Verdachte n-o in het cassatieberoep, nu niet tijdig door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie is ingediend. 2. OM-cassatie. Advocaat-generaal bij het Hof wordt n-o verklaard in zijn cassatieberoep, nu door deze niet binnen de in art. 437.1 Sv genoemde termijn een schriftuur houdende middelen is ingediend.
Partij(en)
7 april 2015
Strafkamer
nr. S 13/02984 A
AJ/ARA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 28 november 2012, nummer H 008/11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in Aruba op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Middelen van cassatie zijn namens de verdachte niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft een schriftuur ingediend, die echter eerst na afloop van de bij de wet gestelde termijn bij de griffie van de Hoge Raad is ingekomen.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het door de verdachte ingestelde beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof ingestelde beroep
Nu de Advocaat-Generaal bij het Hof niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat deze in het beroep niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart zowel de verdachte als de Advocaat-Generaal bij het Hof niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2015.
Conclusie 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. 1. Verdachte n-o in het cassatieberoep, nu niet tijdig door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie is ingediend. 2. OM-cassatie. Advocaat-generaal bij het Hof wordt n-o verklaard in zijn cassatieberoep, nu door deze niet binnen de in art. 437.1 Sv genoemde termijn een schriftuur houdende middelen is ingediend.
Nr. 13/02984 A Zitting: 10 maart 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft bij vonnis van 28 november 2012 verdachte vrijgesproken van het onder 1 en 2 impliciet primair tenlastegelegde en hem wegens 2 impliciet subsidiair “Overtreding van het bepaalde in artikel 11 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties, zoals strafbaar gesteld in artikel 23 lid 2 van deze Landsverordening, begaan door een rechtspersoon, aan welke verboden gedraging hij feitelijk leiding heeft gegeven”, veroordeeld tot een geldboete van NAF 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Deze zaak hangt samen met de zaken tegen [medeverdachte 1] (13/02982 A), [medeverdachte 2] (13/02983 A) en [medeverdachte 3] (13/02985 A) waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3. Namens het Openbaar Ministerie heeft mr. T.H.W. Stein, advocaat-generaal te Sint-Maarten, op 6 december 2012 beroep in cassatie ingesteld. De aanzegging ingevolge art. 435, eerste lid, Sv is op 5 juli 2013 verzonden. Art. 437, eerste lid, Sv schrijft voor dat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen een maand na verzending van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv, door het Openbaar Ministerie een schriftuur houdende middelen wordt ingediend. Binnen de termijn als bedoeld in art. 437, eerste lid, Sv is geen schriftuur houdende middelen bij de Hoge Raad binnengekomen, zodat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde cassatieberoep.
4. Namens verdachte heeft mr. R. Stomp, advocaat te Sint-Maarten, op 11 december 2012 beroep in cassatie ingesteld. De aanzegging ingevolge art. 435, eerste lid, Sv is op 16 november 2013 betekend. Art. 437, tweede lid, Sv schrijft voor dat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen twee maanden na betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv, door een raadsman een schriftuur houdende middelen wordt ingediend. Binnen de termijn als bedoeld in art. 437, tweede lid, Sv is geen schriftuur houdende middelen bij de Hoge Raad binnengekomen, zodat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde cassatieberoep.
5. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie en de verdachte in het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG