Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het wegverkeer
Artikel 8 Bestuurders
Geldend
Geldend vanaf 23-03-2016
- Bronpublicatie:
23-09-2014, Trb. 2016, 33 (uitgifte: 18-03-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-03-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-03-2016, Trb. 2016, 33 (uitgifte: 18-03-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Elk rijdend voertuig of elk rijdend samenstel van voertuigen dient een bestuurder te hebben.
2.
Het verdient aanbeveling dat de nationale wetgeving bepaalt, dat last-, trek- en rijdieren een bestuurder hebben, evenals vee, hetzij enkele dieren of in kudden, behalve wat betreft vee in speciale gebieden die als zodanig zijn aangeduid door borden op de plek waar men die gebieden binnenkomt.
3.
Elke bestuurder dient te beschikken over de noodzakelijke lichamelijke en geestelijke vermogens en zowel lichamelijk als geestelijk in staat te zijn om te sturen.
4.
Elke bestuurder van een gemotoriseerd voertuig dient de nodige kennis en bedrevenheid te bezitten om het voertuig te kunnen besturen; deze eis mag leerling-bestuurders echter niet beletten zich te bekwamen in het besturen van een voertuig, overeenkomstig de nationale wetgeving.
5.
Elke bestuurder dient te allen tijde in staat te zijn om zijn voertuig in zijn macht te hebben of zijn dieren te geleiden.
5bis.
Voertuigsystemen die van invloed zijn op de wijze waarop voertuigen worden bestuurd, worden geacht in overeenstemming te zijn met het vijfde lid van dit artikel en met artikel 13, eerste lid, wanneer zij in overeenstemming zijn met de eisen voor constructie, montage en gebruik zoals vervat in internationale juridische instrumenten inzake wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen1.;
Voertuigsystemen die van invloed zijn op de wijze waarop voertuigen worden bestuurd en die niet in overeenstemming zijn met voornoemde eisen voor constructie, montage en gebruik, worden geacht in overeenstemming te zijn met het vijfde lid van dit artikel en met artikel 13, eerste lid, wanneer deze systemen door de bestuurder kunnen worden overgenomen of uitgeschakeld.
6.
Een bestuurder van een voertuig dient te allen tijde alle andere activiteiten dan rijden tot een minimum te beperken. De nationale wetgeving moet regels opstellen voor het gebruik van telefoons door bestuurders van voertuigen. In elk geval moet de wet het gebruik verbieden van een in de hand gehouden telefoon door een bestuurder van een motorvoertuig of bromfiets wanneer het voertuig in beweging is.
Voetnoten
De Reglementen van de VN gehecht aan de ‘Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen’, gedaan te Genève op 20 maart 1958.De Mondiale Technische Reglementen van de VN opgesteld in het kader van de ‘Overeenkomst betreffende de vaststelling van mondiale technische reglementen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen’, gedaan te Genève op 25 juni 1998.