CRvB, 23-09-2015, nr. 13/6742 AWBZ
ECLI:NL:CRVB:2015:3270
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
23-09-2015
- Zaaknummer
13/6742 AWBZ
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:3270, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 23‑09‑2015; (Hoger beroep)
ECLI:NL:CRVB:2014:4264, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 03‑12‑2014; (Hoger beroep)
Vervallenverklaard door: ECLI:NL:CRVB:2015:819
- Wetingang
- Vindplaatsen
USZ 2015/372
Uitspraak 23‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Termijnoverschrijding indienen bezwaarschrift. Toezenden van besluit aan bewindvoerder is voldoende voor de bekendmaking als bedoeld in artikel 3:41 Awb.
13/6742 AWBZ
Datum uitspraak: 23 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
28 november 2013, 12/6269 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
CZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. de Haan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2014. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.W.D. Roozemond, kantoorgenoot van mr. De Haan. Het Zorgkantoor is met voorafgaand bericht niet verschenen.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Bij brief van 8 oktober 2014 heeft het Zorgkantoor desgevraagd nadere stukken ingediend en een vraag beantwoord.
Bij uitspraak van 3 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4264, heeft de Raad de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep van appellant tegen het besluit van het Zorgkantoor van 12 november 2012 ongegrond was verklaard, bevestigd.
Na het doen van de uitspraak van 3 december 2014 is de Raad gebleken dat deze uitspraak tot stand is gekomen in strijd met artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarmee is een fundamenteel procedurevoorschrift geschonden. In verband daarmee heeft de Raad bij uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:819, de uitspraak van
3 december 2014 vervallen verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2015. Namens appellant is
mr. De Haan verschenen. Het Zorgkantoor is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 5 mei 2011 heeft het Zorgkantoor aan appellant voor de periode van
17 februari 2011 tot en met 31 december 2011 een netto persoonsgebonden budget (pgb) van € 23.191,45 verleend voor de door het Centrum Indicatiestelling Zorg in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerde zorgfuncties persoonlijke verzorging (0-1,9 uur per week), begeleiding individueel (10-12,9 uur per week) en huishoudelijke hulp bij ZZP. Daarbij is aan appellant meegedeeld welke verplichtingen zijn verbonden aan het pgb. Over de verantwoording heeft het Zorgkantoor aan appellant meegedeeld dat bij een netto pgb van boven de € 5.000,- per jaar, twee keer per jaar verantwoording moet worden afgelegd. De verantwoordingsformulieren moeten vóór
11 augustus en vóór 11 februari bij het Zorgkantoor ontvangen zijn. Bij besluit van
24 december 2011 heeft het Zorgkantoor aan appellant voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een pgb verleend van netto € 36.184,92.
1.2.
Appellant heeft op 3 augustus 2011 een verantwoordingsformulier over de periode van
17 februari 2011 tot en met 30 juni 2011 ingediend. Hierop heeft hij te kennen gegeven in die periode € 6.916,- aan de Stichting In de Vrijheid te hebben betaald voor persoonlijke verzorging, begeleiding individueel, begeleiding groep en huishoudelijke hulp.
1.3.
Bij brief van 18 januari 2012 heeft [R.S.] het Zorgkantoor meegedeeld dat zij per 6 januari 2012 is benoemd tot bewindvoerder over het pgb van appellant. Voorts heeft [R.S.] het Zorgkantoor te kennen gegeven dat alle correspondentie naar Postbus 66, 8070 AB te Nunspeet moet worden gestuurd. Bij deze brief heeft
[R.S.] de beschikking tot onderbewindstelling van de rechtbank Arnhem van
6 januari 2012 meegestuurd.
1.4.1.
Bij besluit van 17 april 2012 heeft het Zorgkantoor de verleningsbeschikking 2012 ingetrokken omdat appellant niet aan zijn verantwoordingsverplichtingen heeft voldaan.
1.4.2.
Bij besluit van 19 april 2012 heeft het Zorgkantoor het pgb over 2011 vastgesteld. Van het verleende bedrag is een bedrag van € 6.916,- geaccepteerd als goed verantwoord. Rekening houdend met een vrij verantwoordbaar bedrag resteert een bedrag van € 15.858,26 dat niet is verantwoord. Dit bedrag dient appellant terug te betalen.
1.4.3.
Bij besluit van 1 mei 2012 heeft het Zorgkantoor het pgb over 2012 vastgesteld op nihil. Appellant dient de al betaalde voorschotten van in totaal € 14.035,71 terug te betalen.
1.4.4.
Bij brief van 16 juli 2012 is namens appellant een verantwoordingsformulier over de periode van 1 september 2011 tot en met 31 december 2011 aan het Zorgkantoor toegestuurd. Tevens is verzocht om het pgb van appellant weer te activeren omdat hij nog zorg ontvangt van Stichting Intro.
1.4.5.
Bij brief van 9 augustus 2012 heeft het Zorgkantoor appellant bericht dat het toegestuurde verantwoordingsformulier niet meer verwerkt zou worden. Omdat de verantwoording te laat is ingezonden heeft appellant, aldus het Zorgkantoor, een intrekkingsbeschikking ontvangen.
1.4.6.
Namens appellant is op 27 augustus 2012 bezwaar gemaakt onder verwijzing naar het verantwoordingsformulier over 2011. Het Zorgkantoor heeft dit bezwaar opgevat als te zijn gericht tegen het besluit van 17 april 2012.
1.4.7.
Namens appellant is bij afzonderlijke bezwaarschriften van 28 januari 2013 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 19 april 2012 en 1 mei 2012. Bij besluit van 20 december 2013 heeft het Zorgkantoor deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld. Dit beroep is bij de Rechtbank Midden-Nederland bekend onder nummer 14/605 AWBZ. De rechtbank heeft, aldus appellant, dat beroep aangehouden in afwachting van deze uitspraak.
1.5.
Bij besluit van 12 november 2012 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 17 april 2012 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet is ingediend binnen de daarvoor gestelde termijn en er geen sprake is van een verschoonbare overschrijding van de termijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat slechts het pgb onder bewind staat, terwijl het besluit van 17 april 2012 gevolgen heeft voor zijn hele vermogen. Daarom is hij belanghebbende bij het besluit van
17 april 2012 en had dat besluit ingevolge artikel 3:41 van de Awb aan hem moeten worden toegezonden. Nu het besluit uitsluitend naar het adres van de bewindvoerder is gestuurd, is het besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is ingevolge artikel 6:8 van de Awb dan ook niet gaan lopen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Appellant is belanghebbende bij het besluit van 17 april 2012. Het besluit van 17 april 2012 is gericht aan appellant en verzonden naar het adres dat op 18 januari 2012 door
[R.S.] is doorgegeven aan het Zorgkantoor. Vast staat dat appellant noch
[R.S.] in de periode van 18 januari 2012 tot en met 17 april 2012 een adreswijziging aan het Zorgkantoor hebben gezonden.
4.3.
De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 1 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW4474, terecht geconcludeerd dat toezending aan de bewindvoerder voldoende was voor de bekendmaking als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb. De door appellant aangevoerde omstandigheid dat in zijn situatie, anders dan in de door de rechtbank genoemde uitspraak, slechts het pgb - en niet het hele vermogen - onder bewind is gesteld, maakt dit niet anders, nu het besluit van 17 april 2012 juist betrekking heeft op het verleende pgb voor het jaar 2012, zodat dit besluit onder de bewindvoering valt.
4.4.
De uitspraak van de Raad van 31 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AW2514, waarop appellant zich ter zitting heeft beroepen, heeft betrekking op een andere situatie, te weten het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van een besluit in geval sprake is van een gemachtigde. In dit geval is echter geen sprake van een gemachtigde die als zodanig optreedt al dan niet door toedoen van de betrokkene, maar van een rechterlijke maatregel ter bescherming van het vermogen van appellant waarbij de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt.
4.5.
Het betoog van appellant dat de bewindvoering geen betrekking heeft op het pgb over 2011 en dat het Zorgkantoor het besluit van 17 april 2012 om die reden ook aan hem had moeten sturen, slaagt evenmin. Dit betoog - wat daar verder ook van zij - miskent dat het besluit van 17 april 2012 geen betrekking heeft op het pgb over 2011, maar op het intrekken van de onder 1.1 genoemde verleningsbeschikking voor het jaar 2012. Hoewel het intrekken van de verleningsbeschikking voor 2012 mogelijk verband houdt met het niet voldoen aan de verantwoordingsverplichtingen over het jaar 2011, betekent dat niet dat het besluit van
17 april 2012 daarmee ziet op het pgb over 2011.
4.6.
Gelet op wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 is het bezwaarschrift van 23 augustus 2012, niet binnen de wettelijke termijn ingediend.
4.7.
Nu niet blijkt van een verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn leidt het bovenstaande tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.A. Boersma en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.R. van Ravenstein
AP
Uitspraak 03‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is vervallen verklaard bij ECLI:NL:CRVB:2015:819.
13/6742 AWBZ
Datum uitspraak: 3 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
28 november 2013, 12/6269 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
CZ Zorgkantoor B.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. de Haan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2014. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. De Haan. Het zorgkantoor is met voorafgaand bericht niet verschenen.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Bij brief van 8 oktober 2014 heeft het zorgkantoor desgevraagd nadere stukken ingediend en een vraag beantwoord.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 5 mei 2011 heeft het zorgkantoor aan appellant voor de periode van
17 februari 2011 tot en met 31 december 2011 een netto persoonsgebonden budget (pgb) van € 23.191,45 verleend voor de door het Centrum Indicatiestelling Zorg in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerde zorgfuncties persoonlijke verzorging (0-1,9 uur per week), begeleiding individueel (10-12,9 uur per week) en huishoudelijke hulp bij ZZP. Daarbij is aan appellant meegedeeld welke verplichtingen zijn verbonden aan het pgb. Betreffende de verantwoording heeft het zorgkantoor aan appellant meegedeeld dat bij een netto pgb van boven € 5.000,00 twee keer per jaar verantwoording moet worden afgelegd. De verantwoordingsformulieren moeten vóór 11 augustus en vóór
11 februari bij het zorgkantoor ontvangen zijn. Bij besluit van 24 december 2011 heeft het zorgkantoor aan appellant voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een pgb verleend.
1.2.
Appellant heeft op 8 juli 2011 een verantwoordingsformulier over de periode van
17 februari 2011 tot en met 30 juni 2011 ingediend. Hierop heeft hij opgegeven in die periode € 6.916,- aan zijn zorgverleners bij Stichting In de Vrijheid te hebben betaald voor persoonlijke verzorging, begeleiding individueel, begeleiding groep en huishoudelijke hulp.
1.3.
Bij brief van 18 januari 2012 heeft [naam] het zorgkantoor bericht dat zij per 6 januari 2012 is benoemd tot bewindvoerder over het pgb van appellant. Voorts heeft [naam] het zorgkantoor te kennen gegeven dat alle voor appellant bestemde correspondentie naar Postbus 66, 8070 AB te Nunspeet moet worden gestuurd. Bij deze brief heeft [naam] de beschikking tot onderbewindstelling van de rechtbank Arnhem van 6 januari 2012 meegestuurd.
1.4.1.
Bij besluit van 17 april 2012 heeft het zorgkantoor de verlengingsbeschikking 2012 ingetrokken omdat appellant niet aan zijn verantwoordingsverplichtingen heeft voldaan.
1.4.2.
Bij besluit van 19 april 2012 heeft het zorgkantoor het pgb over 2011 definitief vastgesteld. Van het verleende bedrag is een bedrag van € 6.916,00 geaccepteerd als goed verantwoord. Rekening houdend met een vrij verantwoordbaar bedrag resteert een bedrag van € 15.858,26 dat niet is verantwoord. Dit bedrag dient appellant terug te betalen.
1.4.3.
Bij besluit van 1 mei 2012 heeft het zorgkantoor het pgb over 2012 definitief vastgesteld op nihil, door het ontbreken van verantwoording. Appellant dient de reeds betaalde voorschotten van in totaal € 14.035,71 terug te betalen.
1.4.4.
Bij brief van 16 juli 2012 is namens appellant een verantwoordingsformulier over de periode van 1 september 2011 tot en met 31 december 2011 aan het zorgkantoor toegestuurd. Tevens is verzocht om het pgb van appellant weer te activeren omdat hij nog zorg ontvangt van de Stichting Intro.
1.4.5.
Bij brief van 9 augustus 2012 heeft het zorgkantoor appellant bericht dat het toegestuurde verantwoordingsformulier niet meer verwerkt kan worden. Omdat de verantwoording te laat is ingezonden heeft appellant, aldus het zorgkantoor, een intrekkingsbeschikking ontvangen.
1.4.6.
Namens appellant is op 23 augustus 2012 bezwaar gemaakt. Het zorgkantoor heeft dit bezwaar opgevat als te zijn gericht tegen het besluit van 17 april 2012.
1.4.7.
Namens appellant is bij afzonderlijke bezwaarschriften van 28 januari 2013 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 19 april 2012 en 1 mei 2012. Bij besluit van 20 december 2013 heeft het zorgkantoor deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant beroep doen instellen. Dit beroep is bij de rechtbank Midden Nederland bekend onder nummer 14/605. De rechtbank heeft in die zaak nog geen uitspraak gedaan.
1.5.
Bij besluit van 15 november 2012 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 17 april 2012 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet is ingediend binnen de daarvoor gestelde termijn en er geen sprake is van een verschoonbare overschrijding van de termijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij belanghebbende is bij het besluit van 17 april 2012 en dat het besluit daarom ingevolge artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan hem had moeten worden toegezonden. Dit is niet gebeurd; het besluit is uitsluitend naar het adres van de bewindvoerder in Nunspeet gestuurd. Daarmee is het besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt, zodat de termijn ingevolge artikel 6:8 van de Awb niet is aangevangen op de dag na 17 april 2012.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot één of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant belanghebbende is bij het besluit van 17 april 2012. Het besluit van 17 april 2012 is daarom ook gericht aan appellant en verzonden naar het adres dat op 18 januari 2012 door [naam] is doorgegeven aan het zorgkantoor. Vast staat dat appellant noch [naam] in de periode van 18 januari 2012 tot en met 17 april 2012 een adreswijziging aan het zorgkantoor hebben gezonden, zodat het besluit van 17 april 2012 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank, onder verwijzing naar ECLI:NL:CRVB:2012:BW4474, terecht geconcludeerd dat toezending aan de bewindvoerder voldoende was voor de bekendmaking als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb. De door appellant aangevoerde omstandigheid dat in zijn situatie, anders dan in de door de rechtbank genoemde uitspraak, slechts het pgb onder bewind is gesteld, maakt dit niet anders nu het besluit van 17 april 2012 betrekking heeft op het intrekken van het verleende pgb voor het jaar 2012 zodat dit besluit onder de bewindvoering valt.
4.4.
Gelet op wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 is het bezwaarschrift van
23 augustus 2012 niet binnen de wettelijke termijn ingediend.
4.5.
Nu niet blijkt van een verschoonbare overtreding van de bezwaartermijn leidt het bovenstaande tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M.D.F. de Moor
HD