Vergelijk het arrest van het hof van 13 september 2011 onder11.1.
HR, 02-11-2018, nr. 17/04338
ECLI:NL:HR:2018:2043
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-11-2018
- Zaaknummer
17/04338
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2043, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 02‑11‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:936, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2018:936, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑09‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2043, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑11‑2018
Partij(en)
2 november 2018
Eerste Kamer
17/04338
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1] ,
2. TELSTAR B.V. ,beide gevestigd te Weert,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
1. mr. B. MAILLIEUX,
2. mr. F.B.R.J. RUYSSCHAERT,
3. mr. M.L.A.G. BERNAERTS,allen in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van de vennootschap naar Belgisch recht [A]gevestigd te Tongeren, België,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als [eiseressen] en afzonderlijk als [eiseres 1] en Telstar BV, verweerders als de curatoren.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 56702/HA ZA 03-508 van de rechtbank Roermond van 23 maart 2005, 13 april 2005, 25 mei 2005 en 7 maart 2007;
b. de arresten in de zaak HD 103.005.210/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 augustus 2009, 12 januari 2010, 13 september 2011, 17 april 2012, 2 oktober 2012, 19 maart 2013, 3 september 2013, 16 december 2014 en 6 juni 2017.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof van 13 september 2011, 17 april 2012, 2 oktober 2012, 19 maart 2013, 3 september 2013, 16 december 2014 en 6 juni 2017 hebben [eiseressen] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De zaak is voor [eiseressen] toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van de curatoren heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd. De Hoge Raad heeft deze reactie terzijde gelegd, nu deze niet is beperkt tot een beknopte reactie op de conclusie en de omvang ervan niet wordt gerechtvaardigd door nieuwe elementen in de conclusie (vgl. HR 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1066 onder 2.4.2 en 2.4.3).
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- -
i) De in 2011 overleden [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) was een in Nederland succesvol liedjesschrijver en zanger, bekend onder de naam [betrokkene 1] .
- -
ii) [betrokkene 1] had vier kinderen, onder wie zijn in april 2002 overleden dochter [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ).
- -
iii) [betrokkene 1] heeft tijdens zijn schrijf- en zangcarrière de (rechten op zijn) liedjesteksten ondergebracht in Telstar B.V. De moedermaatschappij van Telstar B.V. is de door [betrokkene 1] opgerichte Beheers- en Beleggings-maatschappij Benelux B.V.
- -
iv) Tot 1 januari 1984 was [betrokkene 1] bestuurder van [B] Vanaf 1984 vervulde [betrokkene 5] die functie. [betrokkene 1] was bestuurder van [eiseres 1]
- -
v) Vanaf 1984 tot aan haar overlijden heeft [betrokkene 5] de dagelijkse leiding gehad over de ondernemingen van de hiervoor genoemde vennootschappen.
- -
vi) Telstar B.V. was eigenaar van een bestand muziekwerken en tot 1 april 1990 gerealiseerde geluidsopnamen daarvan, vastgelegd op banden met daarop ongeveer 25.000 titels van diverse artiesten (hierna: de Oude Catalogus).
- -
vii) De ongeveer 2.700 muziekwerken die na 1990 in Telstar B.V. zijn geproduceerd (hierna: de Nieuwe Catalogus), zijn ondergebracht in [eiseres 1]
- -
viii) Telstar B.V., destijds vertegenwoordigd door [betrokkene 5] , heeft de Oude Catalogus op 23 november 1990 voor ƒ 3.400.000,-- verkocht aan Inter Fides Holding B.V. (hierna: Inter Fides). De Oude Catalogus is vervolgens doorverkocht. Op 8 januari 1993 is CNR/Indisc Holding B.V. (hierna: CNR), behorende tot de Arcade groep, eigenaar van de Oude Catalogus geworden.
- -
ix) Op 11 juni 1993 is de vennootschap [C] B.V. opgericht, waarvan [betrokkene 5] enig aandeelhouder en bestuurder was. Deze vennootschap heeft nimmer behoord tot de [A-vennootschappen] .
- -
x) CNR heeft de (geluidsopnamen en de exploitatierechten van de) Oude Catalogus op 7 maart 1994 voor ƒ 2.000.000,-- verkocht aan [C] B.V. Tegelijk met de aankoop is de Oude Catalogus in licentie gegeven aan Arcade Licencing (hierna: Arcade). De koopsom heeft [C] B.V. aan CNR voldaan door verrekening met de door Arcade aan haar verschuldigde licentievergoedingen, groot 15% per jaar. Tegelijk met de licentiëring van de Oude Catalogus aan Arcade heeft Telstar B.V. de Nieuwe Catalogus in licentie gegeven aan Arcade.
- -
xi) Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van 12 november 1997 is “de zetel van de werkelijke leiding” van [C] B.V. verplaatst naar België en werd [C] B.V. voor het Belgische recht een BVBA (hierna ook: de BVBA).
- -
xii) Na het overlijden van [betrokkene 5] in april 2002 zijn haar zoon [betrokkene 6] en haar dochter [betrokkene 7] de statutaire bestuurders van de BVBA geworden.
- -
xiii) Op 8 augustus 2003 is de naam van de BVBA veranderd in [A]
- -
xiv) Nadat de BVBA hoger beroep had ingesteld tegen het eindvonnis in de onderhavige procedure, is zij op 29 maart 2007 failliet verklaard met benoeming van de curatoren in hun hoedanigheid. De curatoren hebben de appelprocedure overgenomen.
3.2.1
[eiseressen] hebben, voor zover in cassatie van belang, primair gevorderd de BVBA te veroordelen de geluidsbanden van de Oude Catalogus en alle daarmee verband houdende rechten om niet over te dragen aan [eiseres 1] en aan [eiseres 1] een bedrag van € 1.100.134,-- met rente te betalen wegens door de BVBA geïnde royaltyvergoedingen ter zake van de Oude Catalogus. Aan deze vorderingen hebben [eiseressen] , kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 5] is afgesproken dat de Oude Catalogus zou worden teruggekocht door de [A-groep] , en dat deze uitsluitend in verband met het risico van uitwinning zou worden ondergebracht in een aparte vennootschap. Het was hun bedoeling dat die vennootschap de juridische eigendom van de Oude Catalogus (slechts) zou hebben ten titel van beheer en als lasthebber van [eiseres 1] Deze afspraken brengen mee dat [eiseres 1] als economische eigenaar jegens de BVBA recht heeft op overdracht van de Oude Catalogus. Subsidiair hebben [eiseressen] deze vorderingen gegrond op een door [betrokkene 5] en de BVBA gepleegde onrechtmatige daad.
Voor het geval zou worden geoordeeld dat deOude Catalogus in eigendom toebehoort aan de BVBA, hebben [eiseressen] subsidiair betaling van € 1.430.489,-- met rente gevorderd wegens door [eiseres 1] ten behoeve van de Oude Catalogus gemaakte exploitatiekosten.
De rechtbank heeft de primaire vorderingen toegewezen.
3.2.2
Het hof heeft de primaire vorderingen alsnog afgewezen. De subsidiaire vordering heeft het hof toegewezen tot een bedrag van € 10.000,--. Met betrekking tot het primair gevorderde heeft het hof in zijn tussenarrest van 13 september 2011 (hierna: het tussenarrest) het volgende overwogen:
“11.4 (…) Na het overlijden van [betrokkene 5] zijn binnen de familie [van betrokkene 1] ernstige geschillen ontstaan, die in de kern draaien om het bezit van Oude Catalogus en de gerechtigdheid tot de daarmee samenhangende rechten.
(…)
de Oude Catalogus
(…)
11.6.5.3. Om het beroep op de “lastgevingsconstructie” te doen slagen, is nodig dat vast komt te staan dat [eiseres 1] opdracht heeft gegeven aan [C] B.V. en dat [C] B.V. de opdracht heeft aanvaard, om op eigen naam, maar ten behoeve van [eiseres 1] de Oude Catalogus van CNR te kopen, althans dat het de bedoeling van beide genoemde partijen was een situatie te doen ontstaan die meebracht dat [C] B.V. de catalogus desgevraagd in eigendom aan [eiseres 1] moest overdragen. [eiseressen] heeft daartoe gewezen op de fax/brief van 6 januari 1993 van [betrokkene 5] aan haar vader en de fax van [betrokkene 1] aan [betrokkene 5] van 20 januari 1993 en op een aantal omstandigheden.
11.6.5.4. [betrokkene 5] legt in de fax van 6 januari 1993 uit welke deals zij wil sluiten met CNR en Arcade. Zij schrijft daartoe onder meer:
“1. Hij (hof: [betrokkene 10] ) verkoopt mij de oude Telstar catalogus. De prijs is 2 miljoen gulden. Ik betaal niets. Ik moet het terugverdienen met royalties. (…). 2. De banden worden meteen in eigendom overgedragen. (…). 3. Die banden moet ik dan wel in een aparte b.v. doen omdat ik absoluut problemen zoals nu gebeurd zijn wil voorkomen, zoals met artiesten, schadeclaims enz. 4. Hij wil ze dan wel 25 jaar mogen exploiteren. (...) op zich is dit geen bezwaar aangezien ik toch nooit meer een eigen verkoopmij/distributie wil opstarten (…). Daarnaast blijft het nieuwe gewoon apart (…). Hij wil echter dit materiaal samen met het oude exploiteren, dus ook 25 jaar. (…) Het enige alternatief zou zijn: Laat hem maar aankloten met die 20.000 titels. Wij gaan met het materiaal sinds 1.4.1990 naar Dureco (…) In feite is de beslissing nu aan jou. Dureco draait goed, maar ik kan niet in de toekomst kijken. Arcade heeft 400 man en een eigen vermogen van 100 miljoen. (...) Wat vind jij ervan? Ik zit met het probleem dat ik het zowel bij Dureco als Arcade morgen moet weten(…)”.
[betrokkene 1] heeft op 20 januari 1993 geschreven:
“ [E] , Allereerst wil ik de hele Telstar Familie feliciteren met de overgang naar Arcade maar vooral even onderstrepen dat [E] brilliant werk heeft geleverd om de deal te maken, zoals ie uiteindelijk geworden is. Zalig om te weten dat de oude catalogus toch in de familie [van betrokkene 1] blijft al is 't in dit geval [betrokkene 5] . We waren ’t oude fonds so wie so kwijt en dat ze 't tegen die prijs en op die manier van betalen heeft weten te versieren, daar neem ik mijn toupetje voor af. Voor mezelf is ’t natuurlijk ook zeer geruststellend dat mijn royalties als producent en zangertje nu in de veilige handen van m’n dochter liggen. En niet te vergeten, als ik in de tachtig ben, gaat deze jongen ook nog ‘ns meeprofiteren van 't hele fonds en wel op 50/50 basis. (…)”
11.6.5.5. Uit deze brieven kan het hof niet afleiden dat naar een lastgevingsconstructie is toegewerkt, laat staan dat een lastgevingsovereenkomst is aangegaan. Het hof wijst daarbij op het gegeven dat de [A] -groep (i.c. Telstar BV) de Oude Catalogus in 1990 had verkocht en dat het daarna in principe een ieder vrij stond de catalogus te kopen. Zo kon ook [betrokkene 5] een koopovereenkomst aangaan. Toestemming van [betrokkene 1] had zij daarvoor niet nodig. Dat eerder tussen de [A] -groep en Inter Fides een terugkoopafspraak was gemaakt, doet daar niet aan af. Na de verkoop van de catalogus door Inter Fides aan CNR was een nieuwe situatie ontstaan. Naar het oordeel van het hof diende de fax van 6 januari 1993 dan ook ter informatie, om raad te vragen en om toestemming te vragen om de zogenoemde Nieuwe Catalogus in de transactie te betrekken. Wat die catalogus betreft zou het immers Dureco of Arcade worden.
Uit de brief van [betrokkene 1] van 20 januari 1993 leidt het hof af dat [betrokkene 1] wist dat het [betrokkene 5] was die de catalogus ging kopen en dat hij daarmee instemde. De opmerking in de brief, dat [betrokkene 1] op tachtigjarige leeftijd 50/50 zou meeprofiteren van het fonds, is niet goed te plaatsen, maar geeft, naar het oordeel van het hof, geen aanleiding om daaruit af te leiden dat [eiseres 1] een opdracht tot de koop had gegeven. Kennelijk brengt [betrokkene 1] een verband aan met het einde van de licentie-overeenkomst. Wat dit verband is en welke constructie erbij gedacht moet worden, blijft echter geheel onduidelijk. Het hof gaat ervan uit dat [betrokkene 1] op dit punt een verkeerde verwachting heeft gehad van de plannen van [betrokkene 5] .
11.6.5.6. Ook het feit dat [betrokkene 5] de koop liet sluiten door de daartoe opgerichte vennootschap [C] B.V. geeft geen aanwijzing voor de stelling dat sprake is van lastgeving. De door [betrokkene 5] opgegeven reden voor het oprichten van een aparte vennootschap is begrijpelijk. [eiseressen] hebben gesteld dat in 1990 de Oude Catalogus is verkocht omdat de [A] -groep in financiële problemen verkeerde en dat, om de Oude Catalogus veilig te stellen, de koop in 1994 door een aparte vennootschap moest geschieden. Niet is echter gebleken, noch uit de hiervoor vermelde brieven, noch overigens, dat deze constructie vanuit [eiseres 1] is opgedragen en nog minder dat de door [eiseressen] aangevoerde reden daarvoor de aanleiding is geweest. Het hof ziet het niet anders dan dat [betrokkene 5] , om haar moverende redenen, de koop door een aparte vennootschap heeft laten geschieden. Het hof tekent hierbij aan dat de klacht in grief I dat door de rechtbank ten onrechte bij de feiten is opgenomen dat de Oude Catalogus wegens financiële problemen binnen de [A] -groep in 1990 is verkocht, derhalve geen belang meer heeft.
11.6.5.7. Aan het bovenstaande wordt naar het oordeel van het hof niet afgedaan door de verklaring van [betrokkene 1] van 9 april 2003. Hij geeft daarin (in de punten 5.4 en 5.5) een beschrijving van de gebeurtenissen met betrekking tot de Oude Catalogus rond 1993. Hij vermeldt dat Arcade de terugkoopovereenkomst die bestond met Inter Fides gestand wilde doen en de Oude Catalogus wilde overdragen aan de [A] -groep, waarbij Arcade de voorwaarde stelde dat de Oude Catalogus zou worden ondergebracht in een aparte vennootschap. Het hof ziet in deze beschrijving een mogelijke verklaring van de beweegreden van Arcade om de licentierechten te verkrijgen, maar niet een aanzet tot het aannemelijk maken van de lastgevingsconstructie. Niet is gebleken dat [betrokkene 1] in juridische zin betrokken is geweest bij de verkoop van de Oude Catalogus aan [C] B.V.; hij is er wel van op de hoogte gesteld, hij heeft er mee ingestemd en hij heeft er mogelijk eigen gedachten bij gehad, maar hij heeft niet – noch zelf, noch via [eiseres 1] – opdracht gegeven tot de koop of enige voorwaarden gesteld bij het aangaan van de koop.
11.6.5.8. [eiseressen] heeft eveneens aangevoerd dat [betrokkene 5] enkel omdat zij optrad namens de [A-vennootschappen] erin is geslaagd de Oude Catalogus van CNR te kopen en dat CNR bij de verkoop in de veronderstelling verkeerde dat zij de Oude Catalogus aan de [A] -groep verkocht. Zij wijst op punt 4 in de koopovereenkomst waarin is vermeld dat CNR bereid is de geluidsopnamen/exploitatierechten aan [A] te verkopen, uitsluitend omdat de aan [A] gelieerde vennootschap Telstar BV bereid is om tegelijkertijd met CNR (hof: in feite Arcade) een licentie- en productieovereenkomst te sluiten. Deze mogelijke veronderstelling van CNR gaat, naar het oordeel van het hof, vooral CNR aan. CNR stelde blijkbaar prijs op de Nieuwe Catalogus en stelde vertrouwen in [betrokkene 5] . Tussen partijen is in confesso dat [betrokkene 5] het gezicht was van de [A-vennootschappen] en ook dat zij bij uitstek de weg wist in de Oude Catalogus. Het hof acht het aannemelijk dat het CNR te doen was om kennis van [betrokkene 5] . Mogelijk heeft [betrokkene 5] jegens CNR de schijn laten bestaan dat verkocht werd aan een vennootschap van de [A] -groep (hoewel hierbij in overweging moet worden genomen dat aan een ‘aparte’ vennootschap werd verkocht), maar daaruit is niet af te leiden dat [betrokkene 5] in opdracht van de [A] -groep handelde.
Ook als juist zou zijn de stelling (of veronderstelling) dat CNR vooral ook vanwege de Nieuwe Catalogus geïnteresseerd was, waartoe de inbreng van de [A] -groep – vertegenwoordigd door [betrokkene 5] – vereist was, dan nog is er niet méér aan de hand dan dat zich de voor CNR gunstige omstandigheid voordeed dat [betrokkene 5] in twee hoedanigheden is opgetreden, namelijk enerzijds (na aankoop van CNR) als rechthebbende op de door [C] B.V. verworven Oude Catalogus, anderzijds als bestuurder of vertegenwoordigster van de door de [A] -groep beheerde Nieuwe Catalogus, waarbij zij aan CNR/Arcade kon toezeggen dat deze de gecombineerde catalogus kon exploiteren.
11.6.5.9. Ook als juist zou zijn dat kosten met betrekking tot de koop en exploitatie van de Oude Catalogus voor rekening van [eiseressen] zijn gekomen is dat geen reden tot een lastgeving te concluderen. Uit hetgeen partijen hebben gesteld, maakt het hof op dat [betrokkene 5] tijdens haar leven grotendeels vrij kon opereren binnen de [A] -groep. Indien zij kosten ten laste van [eiseressen] heeft gebracht die daar niet horen, zullen die kosten desgevraagd vergoed moeten worden.
11.6.5.10. Gesteld en niet weersproken is dat de Oude Catalogus niet op de balans van [A] voorkomt. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de Oude Catalogus niet op de balans van [eiseres 1] voorkomt. Aan de boekhoudkundige verwerking verbindt het hof geen conclusies.
11.6.5.11. Hetgeen hiervoor in 11.6.5.5. tot en met 11.6.5.10 is overwogen, kan ook in samenhang bezien, niet tot de conclusie leiden dat bij aankoop van de Oude Catalogus in 1994 door [C] B.V. en [eiseres 1] een constructie is beoogd die de eigendom van de Oude Catalogus moest splitsen in formeel juridische eigendom en economische eigendom en waarbij de economische eigendom bij [eiseres 1] moest liggen. Voor contractuele aanspraken van [eiseres 1] in die zin is uiteindelijk te weinig steekhoudends gesteld.
11.6.6.
[eiseressen] heeft haar aanspraak op de Oude Catalogus voorts gestoeld op onrechtmatige daad van [A] . [eiseressen] stelt ter toelichting dat [A] de catalogus op onrechtmatige wijze heeft verkregen. [betrokkene 5] zou onrechtmatig gehandeld hebben jegens [eiseres 1] door de catalogus onder te brengen in haar eigen vennootschap [C] B.V. [betrokkene 5] , zo begrijpt het hof, had het belang van de [A] -groep moeten laten prevaleren en had ervoor moeten zorgen dat de Nieuwe en de Oude Catalogus weer in een hand kwamen. Het nalaten van deze zorgplicht acht het hof niet een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW. Met name is op dit punt geen schending aan te wijzen van hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
11.6.7.
De conclusie is derhalve dat de tweede grief slaagt. Er bestaat voor [A] geen verplichting de Oude Catalogus af te geven aan [eiseres 1] .”
3.3.1
Onderdeel 2.1 komt ten eerste op tegen het oordeel van het hof in rov. 11.6.5.11 van het tussenarrest van 13 september 2011 dat [betrokkene 1] en [betrokkene 5] ter zake van de verkoop door CNR van de Oude Catalogus in 1994 aan [C] B.V. (zie hiervoor in 3.1 onder (x)), niet een constructie hebben beoogd waardoor de eigendom van de Oude Catalogus werd gesplitst in juridische eigendom bij [C] B.V. en economische eigendom bij [eiseres 1] Het onderdeel klaagt onder meer dat het hof de volgende stellingen van [eiseres 1] c.s. onbesproken heeft gelaten, althans onvoldoende heeft meegewogen:
A dat [betrokkene 5] in een faxbrief van 6 januari 1993
- aan [betrokkene 1] heeft geschreven over een belofte van Inter Fides tot “terugverkopen” van de Oude Catalogus in ruil waarvoor “wij dan een nieuw contract voor licentie [zouden] sluiten want bij overgang naar een derde hoefden wij niet mee. Zo was dan al het Telstar materiaal oud en nieuw weer bij elkaar”, van welke belofte [betrokkene 5] de nakoming alsnog heeft afgedwongen bij CNR;
- de instemming van [betrokkene 1] heeft gevraagd met een transactie waarbij de Nieuwe Catalogus tezamen met (na aankoop) de Oude Catalogus in licentie gegeven zou worden aan CNR (Arcade);
- aan [betrokkene 1] heeft geschreven dat het onderbrengen van de Oude Catalogus in een aparte vennootschap nodig is “omdat ik absoluut problemen zoals nu gebeurd zijn wil voorkomen, zoals met artisten, schadeclaims enz.”;
B dat [betrokkene 1] in zijn faxbrief aan [betrokkene 5] van 20 januari 1993
- “de hele Telstar familie feliciteert met de overgang naar Arcade”;
- heeft geschreven dat hij voor 50% gaat meedelen als hij in de tachtig is, hetgeen erop ziet dat [betrokkene 1] voor 51% certificaathouder is in [eiseres 1] en dat de koopprijs voor de Oude Catalogus aan CNR dan zal zijn afbetaald door middel van verrekening met de door CNR periodiek verschuldigde licentiebetalingen;
C dat de kosten van de totstandkoming van de koopovereenkomst, de royaltybetalingen aan de artiesten en de exploitatiekosten van de Oude Catalogus voor rekening van [eiseres 1] zijn gekomen;
D dat de Oude Catalogus op één polis was verzekerd met alle andere bezittingen van [eiseres 1] ;
E dat alle werkzaamheden ten behoeve van de Oude Catalogus vanuit [eiseres 1] werden gedaan en dat de organisatie van [eiseres 1] daarop ook was ingericht.
3.3.2
Bij de beoordeling van deze klacht wordt vooropgesteld dat de vraag of een overeenkomst met de door [eiseressen] gestelde inhoud is tot stand gekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltexmaatstaf). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien. Het onderdeel klaagt terecht dat het hof met de rov. 11.6.5.5-11.6.5.10 van het tussenarrest onvoldoende of onvoldoende begrijpelijk op de hiervoor in 3.3.1 weergegeven stellingen is ingegaan en onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang.
Rov. 11.6.5.5, eerste alinea, vormt een onvoldoende begrijpelijke weerlegging van de onder A weergegeven stelling, nu het hof daarin slechts overweegt dat het een ieder vrijstond om de Oude Catalogus te kopen, dus ook [betrokkene 5] , en dat zij daarvoor niet de toestemming van [betrokkene 1] nodig had. Hiermee heeft het hof onvoldoende gereageerd op het betoog van [eiseressen] dat [betrokkene 1] uit de faxbrief van 6 januari 1993 heeft mogen begrijpen en heeft begrepen dat [betrokkene 5] de instemming van [betrokkene 1] verzocht met een terugkoop van de Oude Catalogus door de [A-groep] van CNR (Arcade) in ruil voor het in licentie geven van zowel de Oude als de Nieuwe Catalogus aan Arcade, mede in het licht van het feit dat [betrokkene 1] de zeggenschap had in de [A-vennootschappen] en dat [betrokkene 5] als bestuurder zijn instemming nodig had voor alle belangrijke beslissingen. Waar het hof in rov. 11.6.5.7 overweegt dat niet is gebleken dat [betrokkene 1] in juridische zin betrokken is geweest bij de verkoop van de Oude Catalogus aan [C] B.V., dat hij er wel van op de hoogte is gesteld, ermee heeft ingestemd en er mogelijk zijn eigen gedachten bij heeft gehad, maar niet zelf of via [eiseres 1] opdracht heeft gegeven tot de koop of enige voorwaarden heeft gesteld bij het aangaan van de koop, vormt dat eveneens een onvoldoende begrijpelijke reactie op dat betoog.
Hetgeen het hof in rov. 11.6.5.6 overweegt, vormt voorts een onvoldoende begrijpelijke reactie op de stelling onder A van [eiseressen] dat [betrokkene 5] aan [betrokkene 1] , zoals blijkt uit de faxbrief van 6 januari 1993, als reden voor het onderbrengen van de juridische eigendom van deOude Catalogus in een aparte vennootschap heeft opgegeven de wens om problemen met artiesten en schadeclaims te voorkomen. Het hof overweegt daar immers slechts dat het hof het niet anders ziet dan dat [betrokkene 5] om haar moverende redenen de koop door een aparte vennootschap heeft laten geschieden.
Rov. 11.6.5.5, tweede alinea, vormt een onvoldoende begrijpelijke weerlegging van de onder B weergegeven stelling, nu het hof daar niet meer overweegt dan dat [betrokkene 1] op dit punt een verkeerde verwachting heeft gehad van de plannen van [betrokkene 5] , maar niet onderzoekt of sprake was van een gerechtvaardigde verwachting, noch of [betrokkene 5] wist of behoorde te begrijpen dat [betrokkene 1] die verwachting had.
In rov. 11.6.5.9 gaat het hof in op de onder C genoemde stelling. De enkele door het hof vermelde omstandigheid dat [betrokkene 5] als bestuurder grotendeels vrij kon opereren binnen de [A] -groep, maakt niet duidelijk waarom de stelling dat de kosten van de totstandkoming van de koopovereenkomst, de royaltybetalingen aan de artiesten en de exploitatiekosten van de Oude Catalogus voor rekening van [eiseres 1] zijn gekomen, geen aanwijzing vormt voor het standpunt van [eiseressen] dat ( [betrokkene 1] ervan mocht uitgaan dat) [eiseres 1] economisch eigenaar zou worden van de Oude Catalogus.
De stellingen D en E heeft het hof niet kenbaar in zijn beoordeling betrokken. Nu die stellingen aanwijzingen opleveren voor de juistheid van het standpunt van [eiseressen] , mocht het hof deze stellingen niet onbesproken laten.
3.3.3
Onderdeel 2.1 klaagt daarnaast dat het hof bij de beoordeling of sprake was van een onrechtmatige daad onvoldoende heeft meegewogen:
F dat [betrokkene 5] bij de verkoop door CNR van de Oude Catalogus in 1994 aan [C] B.V. een tegenstrijdig belang had als bedoeld in art. 2:256 (oud) BW, doordat zij zowel optrad als indirect bestuurder van Telstar B.V. als in haar hoedanigheid van bestuurder van [C] B.V.;
G dat [betrokkene 5] in strijd met haar wettelijke verplichtingen als bestuurder van de [A]-vennootschappen heeft gehandeld door met [C] B.V. een concurrerende activiteit te ontwikkelen en ten eigen bate een belangrijke kans voor [eiseres 1] c.s. om de Nieuwe Catalogus met meer succes te kunnen exploiteren, te laten lopen.
Deze klacht is gegrond. Het hof heeft de onder F genoemde stelling niet kenbaar in zijn beoordeling betrokken. Nu die stelling relevant is voor de beoordeling van het subsidiaire standpunt van [eiseressen] dat [betrokkene 5] jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld, mocht het hof deze stelling niet onbesproken laten.
Hetgeen het hof in rov. 11.6.6 overweegt vormt ten slotte een onvoldoende motivering voor de verwerping van de onder G vermelde stelling.
3.4
Nu onderdeel 2.1 slaagt, kunnen het tussenarrest en de daarop voortbouwende arresten niet in stand blijven. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de arresten van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 september 2011, 17 april 2012, 2 oktober 2012, 19 maart 2013, 3 september 2013, 16 december 2014 en 6 juni 2017;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de curatoren in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseressen] begroot op € 961,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 2 november 2018.
Conclusie 07‑09‑2018
Partij(en)
Zaaknr: 17/04338
mr. W.L. Valk
Zitting: 7 september 2018
Conclusie inzake:
1. [eiseres 1]
2. Telstar B.V.
tegen
1. mr. B. Maillieux q.q.
2. mr. F.B.R.J. Ruysschaert q.q.
3. mr. M.L.A.G. Bernaerts q.q.
in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van de vennootschap naar Belgisch recht [A]
Partijen worden hierna verkort aangeduid enerzijds als [eiseressen] gezamenlijk, dan wel als [eiseres 1] en Telstar BV afzonderlijk, en anderzijds als de curatoren of [A] .
Deze zaak betreft een langlopend geschil met betrekking tot de economische eigendom van geluidsopnamen van 25.000 titels van diverse artiesten.
1. Feiten en procesverloop
1.1.
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
1.1.1.
Wijlen [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) was een in Nederland succesvol liedjesschrijver en zanger (bekend onder de naam [betrokkene 1] ). De kinderen van [betrokkene 1] zijn: zijn zonen [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) en [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) en zijn overleden dochters: [betrokkene 4] , overleden op 4 februari 1989, en [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ), overleden op 17 april 2002. [betrokkene 5] heeft drie kinderen nagelaten: [betrokkene 6] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] . De drie kinderen van [betrokkene 5] worden hierna ook aangeduid als: de erfgenamen.
1.1.2.
[betrokkene 1] heeft tijdens zijn schrijf- en zangcarrière de liedjesteksten ondergebracht in Telstar BV. De moedermaatschappij van Telstar BV is de door [betrokkene 1] opgerichte Beheers- en Beleggingsmaatschappij Benelux B.V., hierna aangeduid als Beheersmaatschappij Telstar BV.
1.1.3.
Tot 1 januari 1984 was [betrokkene 1] directeur van [B] BV. Vanaf 1984 vervulde [betrokkene 5] die functie. [betrokkene 1] was directeur van [eiseres 1] .
1.1.4.
Vanaf 1984 tot aan haar overlijden heeft [betrokkene 5] zich met de dagelijkse leiding van de ondernemingen van de hiervoor genoemde vennootschappen bezig gehouden.
1.1.5.
Telstar BV was eigenaar van een bestand muziekwerken en tot 1 april 1990 gerealiseerde geluidsopnamen daarvan, vastgelegd op banden met daarop ongeveer 25.000 titels van diverse artiesten (verder aangeduid als: de Oude Catalogus).
1.1.6.
De ongeveer 2.700 werken (de Nieuwe Catalogus) die na 1990 in Telstar BV zijn geproduceerd, zijn ondergebracht in [eiseres 1] .
1.1.7.
Telstar BV, destijds vertegenwoordigd door [betrokkene 5] , heeft de Oude Catalogus op 23 november 1990 voor f 3.400.000,— verkocht aan Inter Fides Holding B.V. (hierna: Inter Fides). De Oude Catalogus is vervolgens doorverkocht. Op 8 januari 1993 is CNR/Indisc Holding B.V. (hierna: CNR) eigenaar van de Oude Catalogus geworden.
1.1.8.
Op 11 juni 1993 is [C] B.V. opgericht, waarvan [betrokkene 5] enig aandeelhouder en bestuurder was. Deze vennootschap heeft nimmer behoord tot de [A] -vennootschappen.
1.1.9.
CNR heeft de (geluidsopnamen en de exploitatierechten van de) Oude Catalogus op 7 maart 1994 voor een bedrag van f 2.000.000,— verkocht aan [C] B.V. Tegelijk met de aankoop is de Oude Catalogus in licentie gegeven aan Arcade Licencing (hierna: Arcade). De koopsom heeft [C] B.V. aan CNR voldaan door verrekening met de door Arcade aan haar verschuldigde licentievergoedingen, groot 15% per jaar. Tegelijk met de licentiering van de Oude Catalogus aan Arcade, is door Telstar BV de Nieuwe Catalogus in licentie gegeven aan Arcade.
1.1.10.
Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van 12 november 1997 is ‘de zetel van de werkelijke leiding’ van [C] B.V. verplaatst naar België en werd [C] B.V. voor het Belgische recht een BVBA. Na het overlijden van [betrokkene 5] werden haar zoon [betrokkene 6] en haar dochter [betrokkene 7] zelfstandig bevoegde statutair bestuurders.
1.1.11.
Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van 8 augustus 2003 is de naam van [C] B.V. gewijzigd in [A] B.V.B.A. (hierna: [A] ).2.
1.1.12.
Ter terechtzitting van 22 maart 2004 vond voor de rechtbank Roermond de behandeling plaats van een viertal toen aldaar aanhangige procedures:
de onderhavige zaak met nummer 56702/HA ZA 03-508, waarin toen de provisionele vorderingen in die zaak zijn bepleit tussen [eiseressen] enerzijds en [C] BVBA en de erfgenamen anderzijds;
een kort geding met nummer 58647/KG ZA 03-264 tussen de erfgenamen enerzijds en de Stichting AK en de [B] B.V. anderzijds,
een kort geding met nummer 60261/KG ZA 04-41 tussen dezelfde partijen als in het kort geding met nummer 58647;
een kort geding met nummer 60411/KG ZA 04-48 tussen [eiseressen] enerzijds en de erfgenamen en [A] anderzijds.
1.1.13.
Ter zitting zijn afspraken gemaakt die zijn neergelegd in een mede door partijen ondertekend proces-verbaal. In het proces-verbaal is opgenomen dat partijen van mening zijn dat de certificaten in de Stichting AK door de drie erfgenamen overgedragen moeten worden aan [betrokkene 1] of aan zijn beide zonen. De waarde van de certificaten zal bindend worden vastgesteld door een deskundige (punten 2, 3 en 4). Verder is in punt 6 t/m 8 bepaald:
‘6. De Amsterdamse rechtbank zal in kort geding beslissen of de SENA-rechten van de oude catalogus aan de [A] groep toevallen of aan de [A] . Partijen verklaren de uitspraak als bindend en zullen daarvan niet in hoger beroep gaan. De deskundige zal bij zijn waardering van de SENA-rechten uitgaan van die beslissing.
7. Indien de SENA-rechten niet aan de [A-groep] toevallen, wordt in de hoofdzaak met instemming van partijen een bewijsopdracht verstrekt aan [eiseres 1] en Telstar B.V. erop neerkomend dat [betrokkene 5] de haar opgedragen taak als bestuurder van [eiseres 1] en Telstar B.V. onbehoorlijk heeft vervuld door de oude catalogus na terugkoop onder te brengen in [C] B.V., waarvan zij zelf enig aandeelhouder was. Daarvan is in elk geval geen sprake als [betrokkene 1] daarvan op de hoogte was.
8. In het kortgeding 60411 zal de rechter vonnis wijzen. Partijen aanvaarden de beslissing van de rechter als bindend en zullen daarvan geen hoger beroep instellen.’
1.1.14.
Bij vonnis van 8 april 2004 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam overwogen dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de naburige rechten (SENA3.-rechten) bij de overdracht van de Oude Catalogus van Telstar BV aan Inter Fides zijn overgedragen, zodat het voorshands ervoor moet worden gehouden dat deze bij Telstar BV zijn gebleven.
1.1.15.
Bij brief van 23 april 2004 aan mr. Le Poole hebben [A] en de drie erfgenamen bericht dat zij artikel 6 van het proces-verbaal van de zitting van 22 maart 2004 vernietigen en gelet op het onverbrekelijke verband daarmee ook artikel 8.
1.1.16.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 11 maart 2005 (zaak nr. 60411) is [A] veroordeeld om als voorschot aan [eiseres 1] te betalen een bedrag van € 234.143,49 ter zake van de door [eiseres 1] aan artiesten betaalde royalty’s en aan Telstar te betalen een bedrag van € 75.000,— ter zake van de royalty’s van de Zangeres Zonder Naam.
1.1.17.
Bij vonnis van 29 maart 2007 heeft de rechtbank van koophandel te Tongeren (België) [A] in staat van faillissement verklaard.
1.2.
In eerste aanleg hebben [eiseressen] [A] en de erfgenamen gedagvaard en, na wijzigingen van eis, in conventie gevorderd:4.
1. [A] op straffe van een dwangsom te veroordelen de (geluidsbanden van de) Oude Catalogus en alle daarmee verband houdende rechten om niet over te dragen aan [eiseres 1] ,
2. [A] te veroordelen aan [eiseres 1] te betalen een bedrag van € 1.100.134,— plus rente, althans indien de rechtbank oordeelt dat de Oude Catalogus in eigendom toebehoorde aan [A] of in de periode 1993-2001 toebehoorde aan [A] aan [eiseres 1] te betalen een bedrag van € 1.430.489,— plus rente,
3. [A] (hoofdelijk met de erfgenamen) te veroordelen aan [eiseres 1] te betalen een bedrag van € 23.000,— als vergoeding voor de kosten van [D] FDK, een bedrag van € 21.515,— als vergoeding voor de kosten van [betrokkene 9] , een bedrag van € 6.422,— als vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten, plus wettelijke rente, alsmede proceskosten, waaronder beslagkosten,
4. [A] (hoofdelijk met twee van de erfgenamen) te veroordelen aan [eiseres 1] te betalen de wettelijke rente over een aantal in de akte van 23 maart 2005 gespecificeerde geldbedragen van in totaal € 235.291,77,
5. [A] (hoofdelijk met twee van de erfgenamen) te veroordelen aan Telstar BV te betalen een bedrag van € 6.310,755.plus wettelijke rente,
6. [A] (hoofdelijk met twee van de erfgenamen) te veroordelen aan Telstar BV te betalen de wettelijke rente over een bedrag van € 81.310,75,
7. [A] (hoofdelijk met twee van de erfgenamen) te veroordelen aan Telstar BV te betalen de verschuldigde royalty’s van de Zangeres Zonder Naam verschuldigd vanaf 1 januari 20026., nader op te maken bij staat, plus wettelijke rente,
8. [A] te veroordelen aan [eiseres 1] te betalen een bedrag van € 9.144,257.plus wettelijke rente.
1.3.
[A] heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd:8.
1. voor recht te verklaren dat [A] rechthebbende is van een billijke vergoeding voor de naburige rechten op de Oude Catalogus vanaf 7 maart 1994,
2. [eiseres 1] en Telstar BV hoofdelijk te veroordelen aan [A] alle gelden te betalen die zij vanaf 7 maart 1994 hebben ontvangen en nog zullen ontvangen voor de naburige rechten op de Oude Catalogus plus rente,
3. [eiseres 1] en Telstar BV onder verbeurte van een dwangsom te bevelen de door SENA aan [A] te betalen billijke vergoeding voor de naburige rechten op de Oude Catalogus te gehengen en te gedogen, en
4. [eiseres 1] en Telstar BV te veroordelen in de kosten van de vrijwaringsprocedure en in de proceskosten. De vorderingen in reconventie zijn ingesteld voor het geval de rechtbank zou oordelen dat [eiseres 1] en Telstar BV ondanks de vaststellingsovereenkomst van 22 maart 2004 toch gerechtigd zouden zijn alsnog de wettelijke rente te vorderen over het door hen gevorderde bedrag aan royalty’s van de Zangeres Zonder Naam en andere artiesten.
1.4.
Bij vonnis van 7 maart 2007 heeft de rechtbank de vorderingen voor zover gericht tegen de erfgenamen afgewezen. Kort samengevat heeft de rechtbank voorts [A] veroordeeld: (i) de Oude Catalogus en alle daarmee verband houdende rechten onder verbeurte van een dwangsom om niet over te dragen aan [eiseres 1] , (ii) aan [eiseres 1] te betalen een bedrag van € 1.100.134,— plus rente, (iii) aan Telstar BV te betalen een bedrag van € 6.310,75 plus rente en de verschuldigde royalty’s van de Zangeres Zonder Naam nader op te maken bij staat, en (iv) aan [eiseres 1] te betalen een bedrag van € 9.144,35 plus rente. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten gecompenseerd. De door [eiseres 1] en Telstar BV gevorderde wettelijke rente heeft de rechtbank niet toegewezen, zodat de rechtbank niet is toegekomen aan de beoordeling van de vorderingen in reconventie.
1.5.
Bij exploot van 21 maart 2007 heeft [A] hoger beroep ingesteld. [eiseressen] hebben aanvankelijk incidenteel appel ingesteld, maar zij hebben dit incidenteel appel later ingetrokken.9.
1.6.
Nu [A] op 29 maart 2007 failliet is verklaard, heeft het hof bij tussenarrest van 12 januari 2010 beslist dat het geding in conventie kan worden voortgezet wat betreft de geldvorderingen genoemd hiervoor onder 1.2 sub 2, 5, 7 en 8. Met betrekking tot de vordering tot overdracht van de Oude Catalogus heeft het hof in het tussenarrest van 4 augustus 2009 voorshands geoordeeld dat het een niet-verifieerbare vordering betreft als bedoeld in art. 25 Fw.
1.7.
De curatoren hebben bij memorie van grieven verklaard de procedure in haar geheel over te nemen.
1.8.
Bij arrest van 13 september 2011 heeft het hof verkort weergegeven als volgt geoordeeld.
1.8.1.
Uitgangspunt is dat [A] eigenaar is van de Oude Catalogus. In de onderhavige zaak moet worden beoordeeld of voor [A] een verplichting bestaat de eigendom over te dragen aan [eiseressen] stellen recht te hebben op de economische eigendom van de Oude Catalogus en daarom recht te hebben op levering daarvan. [eiseressen] leggen primair lastgeving en subsidiair onrechtmatige daad aan hun aanspraak ten grondslag (onder 11.6.2 en 11.6.3).
1.8.2.
[eiseressen] stellen dat sprake is van een lastgevingsovereenkomst (ook wel: een ‘lastgevingsconstructie’) inhoudende dat [A] voor de duur van de lastgevingsovereenkomst de juridische eigendom van de Oude Catalogus zou hebben, terwijl [eiseres 1] de economische eigendom zou hebben (onder 11.6.4).
1.8.3.
Om het beroep op een lastgevingsconstructie te laten slagen, is nodig dat vast komt te staan dat [eiseres 1] opdracht heeft gegeven aan [A] en dat zij de opdracht heeft aanvaard, om op eigen naam, maar ten behoeve van [eiseres 1] de Oude Catalogus van CNR te kopen, althans dat het de bedoeling van beide partijen was dat [A] de Oude Catalogus desgevraagd in eigendom aan [eiseres 1] zou overdragen. [eiseressen] hebben daartoe onder meer gewezen op de fax/brief van 6 januari 1993 van [betrokkene 5] aan haar vader en de fax van [betrokkene 1] aan [betrokkene 5] van 20 januari 1993 (onder 11.6.5.3).
1.8.4.
Uit deze faxen/brieven kan het hof niet afleiden dat naar een lastgevingsconstructie is toegewerkt, laat staan dat een lastgevingsovereenkomst is aangegaan. Telstar BV heeft de Oude Catalogus in 1990 verkocht en daarna stond het in principe een ieder vrij de Oude Catalogus te kopen. Zo kon ook [betrokkene 5] een koopovereenkomst aangaan, toestemming van [betrokkene 1] had zij daarvoor niet nodig (onder 11.6.5.5).
1.8.5.
Een en ander kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat bij aankoop van de Oude Catalogus in 1994 door [A] en [eiseres 1] een constructie is beoogd die de eigendom van de Oude Catalogus moest splitsen in formeel juridische eigendom en economische eigendom en waarbij de economische eigendom bij [eiseres 1] moest liggen. Voor contractuele aanspraken van [eiseres 1] in die zin is uiteindelijk te weinig steekhoudends gesteld (onder 11.6.5.11).
1.8.6.
Evenmin kan de aanspraak van [eiseressen] op de Oude Catalogus gestoeld worden op onrechtmatige daad van [A] (onder 11.6.6). Er bestaat voor [A] kortom geen verplichting de Oude Catalogus af te geven aan [eiseres 1] (onder 11.6.7). Hieruit volgt dat voor [A] geen afdrachtplicht bestaat van door haar van Arcade ontvangen licentievergoedingen. Dit brengt met zich dat de primaire vordering van [eiseressen] tot betaling van € 1.100.134,— ten onrechte door de rechtbank is toegewezen (onder 11.6.8).
1.8.7.
De subsidiaire vordering van [eiseressen] gaat uit van de situatie dat de Oude Catalogus aan [A] toebehoort. In dat geval vorderen [eiseressen] een bedrag van € 1.430.489,— wegens door [A] ter zake van de Oude Catalogus gemaakte kosten (royaltyverplichtingen die zijn betaald aan de artiesten en producers en kosten in verband met het behoud en de administratie van de Oude Catalogus) (onder 11.6.9).
1.8.8.
[A] heeft erkend dat zij gehouden is betaalde royalty’s en beheer en administratiekosten te vergoeden, maar heeft de berekening van [eiseressen] gemotiveerd van de hand gewezen (onder 11.6.9.2). Het hof ziet in deze fase van de procedure geen mogelijkheid een bedrag ex aequo et bono vast te stellen wegens gemaakte kosten. Het beschikt daartoe over te weinig gegevens. Het hof overweegt dan ook een deskundigenonderzoek (onder 11.6.9.4).
1.8.9.
Over de door de rechtbank toegewezen vorderingen betreffende de royalty’s van de Zangeres Zonder Naam oordeelt het hof dat partijen zijn overeengekomen de beslissingen van de voorzieningenrechter in het kort geding met zaaknr. 60411 te aanvaarden en geen hoger beroep daartegen in te stellen. Dat brengt mee dat partijen gebonden zijn aan de beslissing dat de royalty’s van de Zangeres Zonder Naam door haar zijn overgedragen aan Telstar BV en aan de beslissing dat Telstar BV over de periode 1998 tot en met 2001 € 83.310,75 verschuldigd is. Derhalve is de vordering tot betaling van € 6.310,75 terecht toegewezen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld acht het hof de rentevordering niet toewijsbaar (onder 11.6.10.3). Over de vordering tot betaling van € 9.144,35 oordeelt het hof dat aangenomen moet worden dat dit bedrag ten onrechte aan [A] is betaald. [A] zat dit bedrag dan ook dienen te voldoen.
1.8.10.
Nu de veroordelingen tot betalingen van € 6.310,75 en € 9.144,35 in stand blijven, komen de reconventionele vorderingen van [A] aan de orde. De conclusie is echter dat de reconventionele vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komen (onder 11.7-11.7.3).
1.9.
Bij arrest van 17 april 2012 heeft het hof de heer R. Peters als deskundige benoemd en vragen voor deze deskundige geformuleerd. Bij arresten van 2 oktober 2012, 19 maart 2013 en 3 september 2013 heeft het hof steeds een voorschot op de kosten van de deskundige bepaald.
1.10.
Bij brief van 29 oktober 2013 heeft het hof de partijen geïnformeerd dat de deskundige voortijdig is overleden.10.
1.11.
Bij arrest van 16 december 2014 oordeelt het hof onder meer als volgt:
1.11.1.
Met name [A] heeft ernstige bezwaren tegen de wijze van totstandkoming en de inhoud van het rapport van Peters. Deze bezwaren zijn deels gegrond. Voor een deel echter hangt de wijze van totstandkoming samen met het tussentijdse overlijden van de deskundige. Dat doet aan de gegrondheid van de bezwaren niet af. Het rapport bevat diverse uitweidingen omtrent omstandigheden waarom het hof niet heeft gevraagd, maar geeft geen op eigen onderzoek gebaseerd oordeel omtrent de kernvraag van het hof, te weten hoeveel de door [eiseressen] gedragen kosten van exploitatie van de Oude Catalogus hebben bedragen. Peters sluit zich feitelijk geheel aan bij daarvoor door [D] genoemde bedragen. Het hof laat het rapport van Peters dan ook geheel ter zijde (onder 26.5.3-26.6.2).
1.11.2.
Het hof is weer terug bij af. Op [eiseressen] berust de bewijslast van de vordering tot vergoeding van deze kosten (onder 26.7.2). [eiseressen] dienen dus alsnog de omvang van de met de exploitatie van de Oude Catalogus gemoeide kosten te bewijzen (onder 26.7.8-26.7.10).
1.12.
Bij arrest van 6 juni 2017 heeft het hof verkort weergegeven als volgt geoordeeld:
1.12.1.
[eiseressen] maken terecht aanspraak op vergoeding van exploitatiekosten welke ten laste van haarzelf zijn gekomen maar betrekking hadden op de exploitatie van de door het hof aan [A] toegewezen Oude Catalogus (onder 29.2.1). Partijen twisten over de hoogte van de exploitatiekosten, maar zijn het over dit uitgangspunt eens (onder 29.2.2).
1.12.2.
[eiseressen] hebben het handelen van [A] omschreven als onrechtmatig maar onvoldoende toegelicht waarom het handelen van [A] als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd. Wel wordt er door [eiseressen] op gewezen dat [A] is verrijkt ten koste van [eiseressen] , hetgeen een aanwijzing kan vormen dat [eiseressen] zo nodig hun vordering mede op ongerechtvaardigde verrijking wensen te baseren. De verrijking van [A] is niet zozeer gelegen in de omstandigheid dat zij ten onrechte royalty’s heeft ontvangen – deze kwamen haar gewoon toe – maar in het gegeven dat zij zichzelf ten onrechte exploitatiekosten heeft bespaard door deze ten laste van [eiseressen] te laten komen. Dat is als ongerechtvaardigde verrijking te beschouwen (onder 29.2.3-29.2.5).
1.12.3.
Voor vergoeding komen in aanmerking die kosten welke voor rekening zijn gekomen van [eiseressen] welke niet voor haar rekening zouden komen indien gedurende die acht of negen jaren de Oude Catalogus niet bij de Nieuwe Catalogus ondergebracht zou zijn geweest. De aanspraken van [eiseressen] op vergoeding strekken dus slechts tot het bedrag waarmee [eiseressen] hierdoor is verarmd, waarbij de aanspraak niet verder kan strekken dan het bedrag waarmee [A] is verrijkt, zijnde het bedrag dat [A] zich heeft bespaard door niet zelf die exploitatie ter hand te nemen (onder 29.2.8). Het is dus niet juist het bedrag waarop [eiseressen] aanspraak zou kunnen maken te bepalen door een ‘ontvlechting’ van de Nieuwe Catalogus en de Oude Catalogus waarbij overheadkosten welke niet specifiek aan de Oude Catalogus kunnen worden toegerekend over de Oude Catalogus en de Nieuwe Catalogus worden omgeslagen aan de hand van een bepaalde maatstaf (onder 29.2.9).
1.12.4.
Aan de orde is de vraag of [eiseressen] zijn geslaagd in het bewijs dat de exploitatiekosten het door hen gevorderde bedrag althans enig ander bedrag belopen (onder 29.2.15).
1.12.5.
Het hof komt tot de slotsom dat [eiseressen] niet zijn geslaagd in het bewijs dat de exploitatie van de Oude Catalogus enig bedrag in de orde van grootte als door [eiseressen] genoemd zou kunnen benaderen, dan wel enig ander – lager – deugdelijk te kwantificeren bedrag. Ook zijn er geen nadere concrete gegevens naar boven gekomen op grond waarvan het hof – anders dan in eerdere stadia van de procedure – thans wel tot een beredeneerde schatting van de kosten van exploitatie van de Oude Catalogus zou kunnen komen. Daaraan doet niet af dat de schatting van [A] wel erg aan de magere kant lijkt te zijn. Bewijs voor de hoogte van die kosten levert die constatering echter niet op (onder 29.6.1). Beide partijen hebben bij gelegenheid van het op 13 april 2017 in hoger beroep gehouden pleidooi expliciet verklaard geen prijs te stellen op een nader onderzoek door deskundigen, en de voorkeur te geven aan afdoening door het hof op basis van de thans voorhanden zijnde gegevens (29.6.2).
1.13.
[eiseressen] hebben bij procesinleiding van 6 september 2017 – tijdig – cassatieberoep ingesteld tegen de arresten van het hof van 13 september 2011, 17 april 2012, 2 oktober 2012, 19 maart 2013, 3 september 2013, 16 december 2014 en 6 juni 2017. [eiseressen] hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten. Nadat de datum voor deze conclusie was bepaald op de dag van heden (7 september 2018), zijn de curatoren op de rol van 31 augustus 2018 alsnog verschenen.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Het cassatiemiddel bestaat uit maar liefst 66 pagina’s. Daarvan richten zich een slordige veertig pagina’s (onderdeel 2.1, pagina’s 7 tot en met 47 van de procesinleiding) tegen vier pagina’s van het arrest van het hof van 13 september 2011, namelijk rechtsoverwegingen 11.6.3 tot en met 11.6.7, met betrekking tot het primaire standpunt van [eiseressen] , volgens welke zij aanspraak kunnen maken op afgifte van de Oude Catalogus. De overige klachten (onderdelen 2.2 tot en met 2.5, pagina’s 47 tot en met 66), richten zich tegen het oordeel van het hof in de arresten 13 september 2011, 16 december 2014 en 6 juni 2017 ter zake van het subsidiaire standpunt van [eiseressen] , volgens welke zij aanspraak hebben op vergoeding van diverse kostenposten.
2.2.
Mijns inziens zijn er drie tegen ’s hofs beoordeling van het primaire standpunt van [eiseressen] gerichte klachten die slagen. Ik ga meteen over tot de bespreking van die klachten.
2.3.
Onder 2.1.2 sub d onder 3 van het middel verwijzen [eiseressen] naar hun stelling dat de kosten voor de totstandkoming van de koopovereenkomst, koopprijs en exploitatiekosten van de Oude Catalogus alleen voor rekening van [eiseres 1] zijn gekomen. Deze stelling hebben [eiseressen] als volgt uitgewerkt:
2.3.1.
[betrokkene 5] heeft de organisatie van [eiseres 1] mede ingericht op de diensten die ten behoeve van de Oude Catalogus moesten worden verricht (memorie van antwoord onder 4.2.29).
2.3.2.
[betrokkene 5] heeft met CNR afgesproken dat de betaling van de koopprijs van de Oude Catalogus zou geschieden doordat zij de doorbetalingen van de artiesten royalty’s voor haar rekening zou nemen (memorie van antwoord onder 4.2.26). In de jaren na de overdracht van de Oude Catalogus heeft [eiseres 1] de royaltyverplichtingen die op grond van de overeenkomst met CNR moeten worden betaald, voldaan. Daarmee heeft [eiseres 1] de volledige koopprijs voor de Oude Catalogus voldaan. Dat de volledige koopprijs is voldaan volgt uit de omstandigheid dat CNR op enig moment de royalty’s weer is gaan betalen; zij was daar pas na verrekening van de koopprijs toe verplicht (memorie van antwoord onder 4.2.29).
2.3.3.
De kosten voor het tot stand komen van de overeenkomst met CNR zijn door de [A] -vennootschappen betaald (de memorie van antwoord onder 4.2.26 tot en met 4.2.28 en 4.2.29 en de conclusie van antwoord in het incident van 1 oktober 2003 onder 14 en productie 12; als productie 12 hebben [eiseressen] een factuur van Boels van Eijndhoven & Coenegracht – destijds de advocaat van de [A] -groep – ter waarde van f 25.306,10 in het geding gebracht).
2.3.4.
[eiseres 1] heeft vanaf 1996 SNEA-rechten ontvangen die bestemd zijn voor de producent (in 1996 werden deze rechten voor het eerst geïnd) (memorie van antwoord onder 4.2.30).
2.3.5.
[betrokkene 5] heeft de Oude Catalogus samen met alle andere bezittingen van [eiseres 1] op één polis verzekerd (memorie van antwoord onder 4.2.31).
2.4.
Het hof heeft omtrent deze stellingen niet meer overwogen dan:
‘11.6.5.9 Ook als juist zou zijn dat kosten met betrekking tot de koop en exploitatie van de Oude Catalogus voor rekening van [eiseressen] zijn gekomen is dat geen reden tot een lastgeving te concluderen. Uit hetgeen partijen hebben gesteld, maakt het hof op dat [betrokkene 5] tijdens haar leven grotendeels vrij kon opereren binnen de [A] -groep. Indien zij kosten ten laste van [eiseressen] heeft gebracht die daar niet horen, zullen die kosten desgevraagd vergoed moeten worden.’
2.5.
Mijns inziens klaagt het middel er terecht over dat dit een onvoldoende respons op de stellingen van [eiseressen] is en dat ’s hofs oordeel onbegrijpelijk is. Mij dunkt dat het bepaald ongewoon is dat aankoopkosten worden gedragen door een derde. Eveneens zeer ongewoon is dat exploitatiekosten door een derde worden gedragen. Beide stellingen passen in ieder geval op het eerste gezicht goed bij het standpunt dat [eiseressen] in dit geding hebben ingenomen, volgens welke [eiseres 1] economisch eigenaar van de Oude Catalogus is geworden en dat zij daarom aanspraak kan maken op levering daarvan. Ik vermag in de enkele door het hof vermelde omstandigheid dat [betrokkene 5] als bestuurder van de diverse vennootschappen veel speelruimte kreeg, geen begrijpelijke motivering voor het tegendeel te zien.
2.6.
De zojuist besproken stellingen omtrent de kosten staan bovendien in nauw verband met twee andere stellingen van [eiseressen] , die het hof in het geheel onbesproken heeft gelaten, door het middel aangeduid onder 2.1.2 sub d onder 4 en 5, namelijk (1) dat de Oude Catalogus was verzekerd onder één polis met de bezittingen van [eiseres 1] en (2) dat de werkzaamheden ten behoeve van de Oude Catalogus vanuit [eiseres 1] werden gedaan (zie onder 2.3.1 tot en met 2.3.5 hiervoor). Ook deze stellingen passen in ieder geval op het eerste gezicht goed bij het standpunt dat [eiseressen] in dit geding hebben ingenomen, volgens welke [eiseres 1] economisch eigenaar van de Oude Catalogus was. Het hof heeft omtrent die stellingen echter niets overwogen. Ook dat maakt dat ’s hofs oordeel omtrent hetgeen tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 5] , en tussen de met hen verbonden vennootschappen, is overeengekomen onvoldoende is gemotiveerd.
2.7.
Mijns inziens treffen ook doel de klachten onder 2.1.16 van het middel (op pagina 40).11.Die klachten zien op ’s hofs oordeel in rechtsoverweging 11.6.6 omtrent de door [eiseressen] gestelde onrechtmatige daad. Rechtsoverweging 11.6.6 luidt:
11.6.6
[eiseressen] heeft haar aanspraak op de Oude Catalogus voorts gestoeld op onrechtmatige daad van [A] BVBA. [eiseressen] stelt ter toelichting dat [A] BVBA de catalogus op onrechtmatige wijze heeft verkregen. [betrokkene 5] zou onrechtmatig gehandeld hebben jegens [eiseres 1] door de catalogus onder te brengen in haar eigen vennootschap [C] B.V. [betrokkene 5] , zo begrijpt het hof, had het belang van de [A] -groep moeten laten prevaleren en had ervoor moeten zorgen dat de Nieuwe en de Oude Catalogus weer in een hand kwamen. Het nalaten van deze zorgplicht acht het hof niet een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW. Met name is op dit punt geen schending aan te wijzen van hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
2.8.
Het onderdeel betoogt in de kern dat [eiseressen] in hoger beroep, maar uitvoeriger in eerste aanleg,12.hebben betoogd dat [betrokkene 5] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseressen] door de catalogus onder te brengen in haar eigen vennootschap. Het onderdeel voert aan dat het hof deze stellingen in het kader van de devolutieve werking van het appel opnieuw had moeten behandelen en dat tegen de achtergrond van die stellingen het oordeel van het hof onjuist en onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is.
2.9.
[eiseressen] hebben aan het gestelde onrechtmatig handelen het volgende ten grondslag gelegd.
2.9.1.
[betrokkene 5] en [A] hebben op onrechtmatige wijze de Oude Catalogus naar zich toe getrokken. [betrokkene 5] kon dit doen omdat zij in die periode de enig aandeelhouder en enig bestuurder van zowel [A] als [eiseres 1] was (inleidende dagvaarding onder 1.3.7).
2.9.2.
Door het optreden van [betrokkene 5] was sprake van een tegenstrijdig belang situatie als bedoeld in art. 2:256 BW en [betrokkene 5] heeft de [A] -groep ter zake onbevoegd vertegenwoordigd. Nu zij handelde namens haar privé-vennootschap [A] alsmede namens de [A] -groep. Geen van de algemene vergaderingen van aandeelhouders van de [A] -vennootschappen heeft aan [betrokkene 5] toestemming gegeven om de Oude Catalogus onder te brengen in [A] (conclusie van antwoord in het incident van 1 oktober 2003 onder 17).
2.9.3.
[betrokkene 5] gedroeg zich alsof het economisch belang van de Oude Catalogus bij de [A] -groep lag. [betrokkene 5] heeft in strijd met haar wettelijke verplichtingen als directeur van de verschillende [A] -vennootschappen gehandeld door (i) middels [A] een concurrerende activiteit te ontwikkelen, respectievelijk te eigen bate een belangrijke kans voor de [A] -groep op het wederom verkrijgen van de Oude Catalogus heeft laten lopen (‘diefstal van bedrijfskansen’), (ii) ten behoeve van [A] de kosten verbonden aan de Oude Catalogus door de [A] -groep te laten financieren en (iii) ten behoeve van [A] de merkrechten (labels) toebehorend aan de [A] -groep door [A] te laten gebruiken ten behoeve van de exploitatie van de Oude Catalogus (pleitnotities in eerste aanleg van de zijde van [eiseressen] van 21 november 2003, onder 4 en 5).
2.9.4.
Als de bedoeling van [betrokkene 5] voorlag om de Oude Catalogus niet in economische zin voor de [A] Groep te verwerven, dan heeft zij onrechtmatig gehandeld en heeft zij [A] onrechtmatig laten handelen:
Het enkele vaststaande feit dat [betrokkene 5] de pet ophad van (enig) bestuurder van alle betrokken [A] -vennootschappen is voldoende voor de constatering dat bij de verwerving van de Oude Catalogus een tegenstrijdig belang met haarzelf of een aan haar toebehorende vennootschap bestond.
Daarmee staat vast dat, als [betrokkene 5] niet de bedoeling heeft gehad de Oude Catalogus in economische eigendom aan de [A] -groep te laten toekomen, zij in strijd heeft gehandeld met de jegens de [A] -groep te betrachten op art. 2:8 en 7:611 BW gebaseerde goeder trouw, althans de op art. 2:9 BW gebaseerde verplichting tot een behoorlijke taakvervulling. [betrokkene 5] en [A] hebben voorts in strijd gehandeld met de op hen krachtens artikel 6:162 BW rustende zorgvuldigheidsverplichting om geen gebruik te maken van zulk onrechtmatig handelen of wanprestatie.
Een transactie waarmee [betrokkene 5] zich opnieuw zou bevoordelen zou alleen toegestaan zijn als dat de uitdrukkelijke toestemming zou hebben gehad van haar [betrokkene 1]
Er moet dan ook van worden uitgegaan dat de Oude Catalogus hetzij gehouden moest worden ten behoeve van de [A] -groep, hetzij onrechtmatig in bezit van [A] is gekomen en dat [betrokkene 5] samen met [A] gehouden was daarnaar te handelen respectievelijk de onrechtmatige toestand op te heffen (pleitnotities in eerste aanleg van de zijde van [eiseressen] van 21 november 2003, onder 7).
2.9.5.
[eiseressen] hebben in appel de grondslag onrechtmatig handelen opnieuw aangevoerd in de memorie van antwoord onder 4.3 (onder verwijzing naar de stellingen in eerste aanleg).
2.10.
Mijns inziens klaagt het onderdeel terecht dat hetgeen het hof in rechtsoverweging 11.6.6 heeft overwogen een onvoldoende respons is op deze stellingen. Het hof spreekt van een zorgplicht om het belang van de [A] -groep te laten prevaleren en te bewerkstelligen dat de Nieuwe en de Oude Catalogus weer in een hand kwamen. Dat is echter een (veel) te smalle weergave van het standpunt van [eiseressen] Met name blijft geheel onderbelicht dat [betrokkene 5] (ook) bestuurder was van de vennootschappen van de [A] -groep, dat mogelijk sprake was van tegenstrijdig belang en dat [betrokkene 5] mogelijk, kort gezegd, eenzijdig [A] heeft bevoordeeld ten nadele van de vennootschappen van de [A] -groep. Bij de klacht hebben [eiseressen] ook belang. Een onrechtmatige daad van [betrokkene 5] kan in het maatschappelijk verkeer hebben te gelden als een onrechtmatige daad van [A] en dit kan via art. 6:103 BW leiden tot een verplichting van die vennootschap tot overdracht van de Oude Catalogus.
2.11.
Bij de overige klachten van het middel tegen ’s hofs oordeel omtrent het primaire standpunt van [eiseressen] bestaat geen belang meer.
2.12.
Met het oog op de mogelijkheid dat het hof na verwijzing zal oordelen dat het primaire betoog van [eiseressen] nog altijd niet slaagt, meld ik nog dat mijns inziens ook twee klachten tegen ’s hofs beoordeling van het subsidiaire betoog van [eiseressen] slagen, als volgt.
2.12.1.
De klacht onder 2.1.16 betoogt dat onbegrijpelijk is dat het hof uitsluitend een bedrag van € 10.000,— toewijst en niet daarnaast nog een bedrag toewijst voor de kosten voor verwerving van de Oude Catalogus. Deze klacht is terecht voorgesteld gelet op de omstandigheid dat [eiseressen] in de feitelijke instanties hebben betoogd dat [eiseressen] een bedrag van f 25.306,10 aan kosten voor de totstandkoming van de overeenkomst met CNR hebben voldaan.13.Zij hebben deze stelling onderbouwd door een factuur van Boels van Eijndhoven & Coenegracht (de toenmalige advocaat van de [A] -groep) in het geding te brengen.14.Onbegrijpelijk is dat het hof deze kostenpost onbesproken heeft gelaten.
2.12.2.
De klacht onder 2.2.21 verwijst het middel naar het betoog van [eiseressen] bij pleidooi15.omtrent de aan de band Doe Maar uitbetaalde royalty’s en dat het hof ten onrechte heeft verzuimd dit betoog in zijn oordeel te betrekken. In het arrest van 6 juni 2017 lees ik inderdaad geen respons op deze stellingen, zodat ook deze klacht terecht is voorgesteld.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑09‑2018
Om redenen van consistentie, zal ik hierna steeds verwijzen naar [A] , ongeacht of het gaat om de periode voor of na de verplaatsing van de zetel naar België en de naamswijziging.
Stichting ter exploitatie van Naburige Rechten. Deze stichting is in 1993 door de overheid aangewezen om op basis van de Wet op de naburige rechten de vergoedingsrechten van alle artiesten en muziekmaatschappijen te regelen voor de (her)uitzending van muziek die commercieel is uitgebracht (bron: https://www.sena.nl/Portals/0/Documents/Algemeen/Sena_jaarverslag_2017.pdf, onder het kopje ‘over ons’).
Vergelijk het arrest van het hof van 4 augustus 2009, onder 3.1.
Wegens royalty’s voor de Zangeres Zonder Naam, vergelijk het arrest van het hof van 13 september 2011, onder 11.3.
Vergelijk het arrest van het hof van 13 september 2011, onder 11.3.
Wegens bij vergissing aan [A] uitbetaalde SENA-rechten, vergelijk het arrest van het hof van 13 september 2011, onder 11.3.
Arrest van 13 september 2011, onder 11.2.1.
Arrest van 13 september 2011, onder 11.6.9.1.
Memorie na deskundigenbericht van de curatoren van 25 februari 2014, onder 2.1.7.
De eerste klacht met dat nummer. Ook op pagina 45 staat een klacht die is genummerd als 2.1.16.
Inleidende dagvaarding onder 1.3.7, en pleitnotities van de zijde van [eiseressen] in eerste aanleg van 21 november 2003, onder 4 tot en met 7 (pagina’s 5-9).
Vgl. conclusie van antwoord in het incident van 1 oktober 2003 onder 14, productie 12 in eerste aanleg en de pleitnotities in hoger beroep van [eiseressen] , waarvan het middel geen randnummer noemt maar bedoeld zal zijn randnummer 2.5.
Productie 12 bij de conclusie van antwoord in het incident van 1 oktober 2003.
Het middel verwijst naar de pleitnotities van [eiseressen] onder 5.5 tot en met 5.11. Bedoeld zal zijn te verwijzen naar de pleitnotities van [eiseressen] van 13 april 2017 in hoger beroep.