Onder bescheiden moet worden verstaan: “elk stuk dat van belang kan zijn voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv.” Zie Hielkema in: T&C Sv 2019, art. 414 Sv, aant. 2.
HR, 12-10-2021, nr. 20/02523
ECLI:NL:HR:2021:1503
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-10-2021
- Zaaknummer
20/02523
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1503, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑10‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:751
ECLI:NL:PHR:2021:751, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑08‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1503
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑02‑2021
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0306
JIN 2021/162 met annotatie van Oort, C. van
Uitspraak 12‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Overleggen van stukken in hoger beroep, art. 414.1 Sv. Verkrachting (meermalen gepleegd), art. 242 Sr. ’s Hofs beslissing om overleggen van prints van chatconversatie en opnames van chatgesprekken niet toe te staan toereikend gemotiveerd? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2010:BL7709, (in enigszins andere bewoordingen) inhoudende dat uitoefening van bevoegdheid om in h.b. nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen door rechter kan worden getoetst aan beginselen van behoorlijke procesorde, dat daarbij betekenis toekomt aan (belastende dan wel ontlastende) aard van de over te leggen bescheiden of stukken en (i.g.v. belastende bescheiden of stukken) aan aard van de te berechten zaak en stadium waarin procedure zich bevindt, en dat rechter (indien hij het overleggen niet toestaat) deze beslissing zal moeten motiveren. Raadsman heeft verzocht om recent tot zijn beschikking gekomen prints van chatconversatie en opnames van chatgesprekken aan dossier toe te voegen die naar zijn zeggen van belang zijn voor betrouwbaarheid van verklaringen van aangeefster. Hof heeft het overleggen van deze stukken niet toegestaan. Daarbij heeft hof slechts in aanmerking genomen tijdstip waarop verzoek is gedaan en omstandigheid dat raadsman bij pleidooi zich over stukken heeft kunnen uitlaten. Daarmee heeft hof zijn beslissing ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: geen cassatie wegens ontbreken van voldoende te respecteren belang voor verdachte.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02523
Datum 12 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 augustus 2020, nummer 21-000020-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van het hof om het overleggen van prints van een chatconversatie en opnames van chatgesprekken niet toe te staan.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren wegens – kort gezegd – verkrachting van [aangeefster] , meermalen gepleegd, in twee verschillende periodes.
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
“De raadsman verzoekt het hof om prints van een chatconversatie tussen zijn cliënt en [aangeefster] en opnames van chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster] aan het dossier te voegen. Hij brengt in dat verband het volgende naar voren:Ik heb via de broer van mijn cliënt de beschikking gekregen over een deel van de informatie die op de inbeslaggenomen telefoon van mijn cliënt stond. In eerste aanleg heeft de verdediging tevergeefs om inzage in de telefoon gevraagd, maar omdat deze informatie op de computer van mijn cliënt bleek te staan, is die nu toch beschikbaar. Ik heb prints van een chatconversatie tussen mijn cliënt en [aangeefster] uit de periode van 6 december 2018 tot en met 11 februari 2019, waarbij vooral de passages rond 2 februari 2019 van belang zijn. Er blijkt uit dat [aangeefster] twee weken voor de aangifte nog om seksueel contact met mijn cliënt vroeg. Als vervolgens blijkt dat de relatie niet meer te repareren is, komt er een omslagpunt en verschiet [aangeefster] van kleur.Ik heb verder beeld- en geluidsopnames van chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster] . Daaruit blijkt dat [aangeefster] [betrokkene 1] aanmoedigde om ook aangifte te doen tegen mijn cliënt en dat zij in dat kader spreekt over ‘aandikken’. Deze opnames zijn relevant voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster] . Ik kan de geluidsopnames ter zitting laten horen en kan een USB met de opnames aan het hof overhandigen. Het is te verifiëren dat [aangeefster] en [betrokkene 1] op de geluidsopnames te horen zijn, maar dat kan niet vandaag.Ik heb deze stukken niet eerder onder de aandacht gebracht, omdat ik de opnames van de chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster] pas dit weekend heb gekregen en ik lang bezig ben geweest om ze te openen. Ik heb vooral mijn best gedaan om het technisch voor elkaar te krijgen dat ik de opnames hier vandaag kan aanbieden. Hier ben ik gisteren tot na sluitingstijd mee bezig geweest. Toen heb ik pas bedacht dat ik prints van de chatconversatie tussen mijn cliënt en [aangeefster] wilde overleggen, omdat deze juist van belang zijn in combinatie met de opnames. Ik heb het hof hier toen niet meer van op de hoogte gesteld. Ik begrijp dat de zaak vandaag niet inhoudelijk behandeld kan worden als mijn verzoek wordt toegewezen. Dat heb ik ook met mijn cliënt besproken en bij de afweging betrokken.De advocaat-generaal geeft aan overvallen te zijn door het verzoek, merkt op dat vandaag niet te controleren is of de gesprekken zijn gevoerd tussen [aangeefster] en [betrokkene 1] en verzoekt het hof de opnames vandaag niet te beluisteren en de stukken niet te voegen aan het dossier.Zij deelt verder mee dat zij van de raadsvrouw van de benadeelde partij heeft vernomen dat [aangeefster] beschikt over screenshots van een chatgesprek en een opname van een telefoongesprek tussen haar en [betrokkene 1] , waaruit blijkt dat de relatie tussen verdachte en [betrokkene 1] verbroken is geweest en dat het vervolgens niet leuk en niet goed is verlopen. De advocaat-generaal geeft aan dat zij zich kan voorstellen dat, indien het verzoek van de raadsman mocht worden toegewezen, ook deze stukken van [aangeefster] aan het dossier zullen worden toegevoegd en dat [aangeefster] en [betrokkene 1] dan wellicht bij de raadsheer-commissaris moeten worden gehoord.De voorzitter onderbreekt de zitting voor beraad.Na hervatting van de zitting deelt de voorzitter mee dat het verzoek van de raadsman om de stukken aan het dossier toe te voegen vooralsnog wordt afgewezen. Reden daarvoor is met name het late tijdstip waarop het verzoek is gedaan. De voorzitter geeft aan dat verdachte wel over de stukken kan vertellen en dat de raadsman er bij pleidooi op kan terugkomen.
(...)Verdachte verklaart als volgt. (...)Op verzoek van de raadsman leg ik uit wat voor mij het meest van belang is in de conversaties die ik wilde inbrengen. Het gaat mij om het beeld dat van mij geschetst wordt. In de conversatie tussen mij en [aangeefster] wordt duidelijk dat het eigenlijk andersom is, dat [aangeefster] veel druk op mij zette en dat ze ook veel seksuele wensen had. Ik wilde daarmee ook deels mijn onschuld aantonen. Ze zegt dat ze slachtoffer is en een mak lammetje, maar ondertussen gaat ze enorm tekeer en worden er over de app allemaal dingen gezegd als: Jij gaat mij vanavond likken. Doe je dat niet en dan allerlei consequenties. Dat staat er letterlijk. Ook vraagt ze om seks. Als ik ergens anders ben, schrijft ze bijvoorbeeld: Je moet nu hier komen, dan kan je me laten squirten. Nu word ik als een beest afgeschilderd, maar twee maanden voor de aangifte heeft ze dus nog allerlei seksuele wensen. Er is sprake van een conflict in de relationele sfeer. Ze schreef dat ik [betrokkene 1] moest verlaten en anders zou ze mijn leven kapot maken. Daar zouden [betrokkene 1] en ik dan nog wel achter komen. Alle beschuldigingen die ze nu heeft geuit, daar heeft ze destijds al mee gedreigd. Het was een hele nare situatie. Ik hield het vol uit angst dat ik mijn kinderen zou verliezen en zij dreigde er ook mee dat ik ze niet meer zou zien als ik haar verliet. Daarom was ik ook een civiele procedure gestart.De stukjes die [aangeefster] volgens de advocaat-generaal heeft opgenomen, ken ik. [aangeefster] heeft [betrokkene 1] geprobeerd aan te moedigen ook valse aangifte te doen. Ze lachten en [aangeefster] zei ook dat [betrokkene 1] het moest aandikken en dan misschien ook wel een schadevergoeding zou krijgen. Dat schetst wel een beeld van dat zij eigenlijk een loopje neemt met het rechtssysteem. Ik wil dat de waarheid boven tafel komt.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht. In aanvulling daarop brengt hij het volgende naar voren:
- [aangeefster] doet in berichten aan [betrokkene 1] blijken dat zij verdachte niet zomaar wilde laten gaan. Dit is de context waarin er moet worden geoordeeld.
(...)
- De geluidsopname is met name relevant, omdat eruit blijkt dat [aangeefster] blijkbaar heel goed weet wat je wel en niet moet zeggen en welke emoties je moet tonen; je moet huilen. U moet er naar mijn mening daarom rekening mee houden dat de verklaring van [aangeefster] niet alleen uit haar herinnering tot stand is gekomen.
(...)
De voorzitter onderbreekt de zitting voor beraad.
Na de hervatting van de zitting deelt de voorzitter mee dat het verzoek van de raadsman tot het toevoegen van stukken aan het dossier, dat aan het begin van de zitting vooralsnog werd afgewezen, definitief wordt afgewezen. De raadsman heeft gelegenheid gehad om er bij pleidooi een punt over te maken en dat heeft niet geleid tot een ander standpunt van het hof. In reactie op de opmerking van verdachte dat hij dit jammer vindt, omdat er veel uit blijkt, merkt de voorzitter op dat verdachte en de raadsman er wel wat over hebben verteld.
Verdachte krijgt nogmaals het laatste woord en verklaart dat het mooier was geweest als het hof het hele gesprek zelf had kunnen nalezen.”
2.3
Op grond van artikel 414 lid 1, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn de advocaat-generaal bij het ressortsparket en de verdachte bevoegd voor of bij de behandeling van een zaak in hoger beroep nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen. De uitoefening van die bevoegdheid kan in voorkomende gevallen door de rechter worden getoetst aan de eisen die voortvloeien uit de beginselen van een behoorlijke procesorde. Een algemene regel daarover valt niet te geven. Van geval tot geval zal dus moeten worden beoordeeld of aan die eisen is voldaan, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de (belastende dan wel ontlastende) aard van de over te leggen bescheiden of stukken en, indien het gaat om belastende bescheiden of stukken, aan de (al dan niet complexe) aard van de te berechten zaak en het stadium waarin de procedure zich bevindt. Als de rechter van oordeel is dat de beginselen van een goede procesorde zich ertegen verzetten dat nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging worden overgelegd en dat die overlegging daarom niet kan worden toegestaan, zal de rechter deze beslissing moeten motiveren. (Vgl., in enigszins andere bewoordingen, HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7709.)
2.4
De raadsman heeft ter terechtzitting aangegeven prints van een chatconversatie tussen de verdachte en [aangeefster] en opnames van chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster] aan het dossier te willen toevoegen, waarbij hij heeft aangevoerd dat hij eerst recent over de betreffende stukken is komen te beschikken en dat deze stukken van belang zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangeefster] . Het hof heeft beslist dat het overleggen van de prints van de chatconversatie en de opnames van de chatgesprekken niet wordt toegestaan. Daarbij heeft het hof slechts in aanmerking genomen het tijdstip waarop het verzoek is gedaan en de omstandigheid dat de raadsman bij pleidooi zich over de stukken heeft kunnen uitlaten. Het hof heeft daarmee, gelet op wat onder 2.3 is vooropgesteld, zijn beslissing ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2021.
Conclusie 31‑08‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 414.1 tweede volzin Sv. Veroordeling wegens verkrachting, meermalen gepleegd. Middel over de door het hof aangelegde maatstaf bij de beoordeling van het verzoek van de raadsman ter terechtzitting om beschikbare prints van chatconversaties en beeld- en geluidsopnames aan het dossier toe te voegen, dan wel over de begrijpelijkheid van de afwijzende beslissing van het hof. Middel is gegrond, maar kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/02523
Zitting 31 augustus 2021
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 13 augustus 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1 primair “verkrachting, meermalen gepleegd” en 2 “verkrachting, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest overeenkomstig art. 27 Sr. Verder heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals omschreven in het bestreden arrest.
Namens de verdachte heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3. Het middel klaagt dat het hof bij de beoordeling van het verzoek van de verdediging om bepaalde stukken aan het dossier toe te voegen, een verkeerde maatstaf heeft toegepast (namelijk: “het late tijdstip waarop het verzoek is gedaan”), althans dat de beslissing tot afwijzing van dit verzoek – zonder nadere motivering, die ontbreekt – niet begrijpelijk is. Het verzoek van de verdediging heeft betrekking op stukken die bestaan uit prints van een chatconversatie tussen de verdachte en [aangeefster] (aangeefster) en beeld- en geluidsopnames van chatgesprekken tussen [betrokkene 1] (de vriendin van de verdachte) en [aangeefster].
4. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 juli 2020 blijkt dat het hof, het verzoek van de verdediging om deze stukken aan het dossier toe te voegen aanvankelijk “vooralsnog”, en later “definitief” heeft afgewezen. Het proces-verbaal houdt hieromtrent het volgende in:
“De raadsman verzoekt het hof om prints van een chatconversatie tussen zijn cliënt en [aangeefster] en opnames van chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster] aan het dossier toe te voegen. Hij brengt in dat verband het volgende naar voren:
Ik heb via de broer van mijn cliënt de beschikking gekregen over een deel van de informatie die op de inbeslaggenomen telefoon van mijn cliënt stond. In eerste aanleg heeft de verdediging tevergeefs om inzage in de telefoon gevraagd, maar omdat deze informatie op de computer van mijn cliënt bleek te staan, is die nu toch beschikbaar. Ik heb prints van een chatconversatie tussen mijn cliënt en [aangeefster] uit de periode van 6 december 2018 tot en met 11 februari 2019, waarbij vooral de passages rond 2 februari 2019 van belang zijn. Er blijkt uit dat [aangeefster] twee weken voor de aangifte nog om seksueel contact met mijn cliënt vroeg. Als vervolgens blijkt dat de relatie niet meer te repareren is, komt er een omslagpunt en verschiet [aangeefster] van kleur.
Ik heb verder beeld- en geluidsopnames van chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster]. Daaruit blijkt dat [aangeefster] [betrokkene 1] aanmoedigde om ook aangifte te doen tegen mijn cliënt en dat zij in dat kader spreekt over ‘aandikken’. Deze opnames zijn relevant voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster]. Ik kan de geluidsopnames ter zitting laten horen en kan een USB met de opnames aan het hof overhandigen. Het is te verifiëren dat [aangeefster] en [betrokkene 1] op de geluidsopnames te horen zijn, maar dat kan niet vandaag.
Ik heb deze stukken niet eerder onder de aandacht gebracht, omdat ik de opnames van de chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster] pas dit weekend heb gekregen en ik lang bezig ben geweest om ze te openen. Ik heb vooral mijn best gedaan om het technisch voor elkaar te krijgen dat ik de opnames hier vandaag kan aanbieden. Hier ben ik gisteren tot na sluitingstijd mee bezig geweest. Toen heb ik pas bedacht dat ik prints van de chatconversatie tussen mijn cliënt en [aangeefster] wilde overleggen, omdat deze juist van belang zijn in combinatie met de opnames. Ik heb het hof hier toen niet meer van op de hoogte gesteld. Ik begrijp dat de zaak vandaag niet inhoudelijk behandeld kan worden als mijn verzoek wordt toegewezen. Dat heb ik ook met mijn cliënt besproken en bij de afweging betrokken. De advocaat-generaal geeft aan overvallen te zijn door het verzoek, merkt op dat vandaag niet te controleren is of de gesprekken zijn gevoerd tussen [aangeefster] en [betrokkene 1] en verzoekt het hof de opnames vandaag niet te beluisteren en de stukken niet toe te voegen aan het dossier. Zij deelt verder mee dat zij van de raadsvrouw van de benadeelde partij heeft vernomen dat [aangeefster] beschikt over screenshots van een chatgesprek en een opname van een telefoongesprek tussen haar en [betrokkene 1], waaruit blijkt dat de relatie tussen verdachte en [betrokkene 1] verbroken is geweest en dat het vervolgens niet leuk en niet goed is verlopen. De advocaat-generaal geeft aan dat zij zich kan voorstellen dat, indien het verzoek van de raadsman mocht worden toegewezen, ook deze stukken van [aangeefster] aan het dossier zullen worden toegevoegd en dat [aangeefster] en [betrokkene 1] dan wellicht bij de raadsheer-commissaris moeten worden gehoord.
De voorzitter onderbreekt de zitting voor beraad.
Na hervatting van de zitting deelt de voorzitter mee dat het verzoek van de raadsman om de stukken aan het dossier toe te voegen vooralsnog wordt afgewezen. Reden daarvoor is met name het late tijdstip waarop het verzoek is gedaan. De voorzitter geeft aan dat verdachte wel over de stukken kan vertellen en dat de raadsman er bij pleidooi op kan terugkomen.
[….]
Verdachte verklaart als volgt.
[…]
Op verzoek van de raadsman leg ik uit wat voor mij het meest van belang is in de conversaties die ik wilde inbrengen. Het gaat mij om het beeld dat van mij geschetst wordt. In de conversatie tussen mij en [aangeefster] wordt duidelijk dat het eigenlijk andersom is, dat [aangeefster] veel druk op mij zette en dat ze ook veel seksuele wensen had. Ik wilde daarmee ook deels mijn onschuld aantonen. Ze zegt dat ze slachtoffer is en een mak lammetje, maar ondertussen gaat ze enorm tekeer en worden er over de app allemaal dingen gezegd als: Jij gaat mij vanavond likken. Doe je dat niet en dan allerlei consequenties. Dat staat er letterlijk. Ook vraagt ze om seks. Als ik ergens anders ben, schrijft ze bijvoorbeeld: Je moet nu hier komen, dan kan je me laten squirten. Nu wordt ik als een beest afgeschilderd, maar twee maanden voor de aangifte heeft ze dus nog allerlei seksuele wensen. Er is sprake van een conflict in de relationele sfeer. Ze schreef dat ik [betrokkene 1] moest verlaten en anders zou ze mijn leven kapot maken. Daar zouden [betrokkene 1] en ik dan nog wel achter komen. Alle beschuldigingen die ze nu heeft geuit, daar heeft ze destijds al mee gedreigd. Het was een hele nare situatie. Ik hield het vol uit angst dat ik mijn kinderen zou verliezen en zij dreigde er ook mee dat ik ze niet meer zou zien als ik haar verliet. Daarom was ik ook een civiele procedure gestart.
[…]
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht. In aanvulling daarop brengt hij het volgende naar voren:
- [aangeefster] doet in berichten aan [betrokkene 1] blijken dat zij verdachte niet zomaar wilde laten gaan. Dit is de context waarin er moet worden geoordeeld.
[…]
- De geluidsopname is met name relevant, omdat eruit blijkt dat [aangeefster] blijkbaar heel goed weet wat je wel en niet moet zeggen en welke emoties je moet tonen; je moet huilen. U moet er naar mijn mening daarom rekening mee houden dat de verklaring van [aangeefster] niet alleen uit haar herinnering tot stand is gekomen.
[…]
De voorzitter onderbreekt de zitting voor beraad.
Na de hervatting van de zitting deelt de voorzitter mee dat het verzoek van de raadsman tot het toevoegen van stukken aan het dossier, dat aan het begin van de zitting vooralsnog werd afgewezen, definitief wordt afgewezen. De raadsman heeft gelegenheid gehad om er bij pleidooi een punt over te maken heeft en dat heeft niet geleid tot een ander standpunt van het hof. In reactie op de opmerking van verdachte dat hij dit jammer vindt, omdat er veel uit blijkt, merkt de voorzitter op dat verdachte en de raadsman er wel wat over hebben verteld.”
5. Het middel klaagt over de beslissing van het hof op het verzoek van de verdediging om prints van een chatconversatie tussen de verdachte en de aangeefster [aangeefster] en beeld- en geluidopnames van chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster] aan het dossier toe te voegen. Door de steller van het middel wordt aangevoerd dat zowel wanneer het verzoek van de verdediging wordt begrepen als een verzoek tot “acceptatie” van op de voet van art. 414, eerste lid, tweede volzin, Sv te overleggen stukken, alsook wanneer het wordt begrepen als een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 Sv en art. 415 Sv, om toepassing te geven aan art. 315 Sv, het hof bij zijn beslissing is uitgegaan van een verkeerde maatstaf, waardoor de beslissing getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat deze beslissing zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is.
6. Het verzoek van de raadsman moet naar mijn oordeel worden aangemerkt als een verzoek in de zin van art. 414, eerste lid, tweede volzin, Sv. Art. 414, eerste lid, tweede volzin, Sv heeft betrekking op het geval waarin de advocaat-generaal en de verdachte in hoger beroep nieuwe stukken van overtuiging of bescheiden kunnen overleggen.1.De raadsman had de betreffende stukken waarop zijn verzoek betrekking had, zelf ter terechtzitting tot zijn beschikking, zodat een bevel van de rechter tot het overleggen van deze stukken in de zin van art. 315, eerste lid, Sv niet noodzakelijk was. De overweging van het hof, dat het verzoek van de raadsman tot het toevoegen van stukken aan het dossier wordt afgewezen, dient daarom zo te worden begrepen dat het hof heeft geweigerd de bescheiden aan te nemen die de raadsman op de voet van art. 414, eerste lid, tweede volzin, Sv wilde overleggen. Voor zover het middel uitgaat van de opvatting dat sprake was van een verzoek als bedoeld in art. 328 jo. 315, 331 en 415 Sv, mist het feitelijke grondslag.2.
7. Bij de beoordeling van het middel moet gelet op het voorgaande worden vooropgesteld hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 29 juni 2010 heeft overwogen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid die is neergelegd in art. 414, eerste lid, tweede volzin, Sv. De uitoefening van die bevoegdheid is onderworpen aan de eisen die voortvloeien uit de beginselen van een behoorlijke procesorde. Een algemene regel daaromtrent valt niet te geven. Van geval tot geval zal dus moeten worden beoordeeld of aan die eisen is voldaan, waarbij mede betekenis toekomt aan de (belastende dan wel ontlastende) aard van de over te leggen bescheiden of stukken en, indien het gaat om belastende bescheiden of stukken, aan de (al dan niet complexe) aard van de te berechten zaak en het stadium waarin de procedure zich bevindt. Voorts geldt dat de rechter een afwijzende beslissing op een verzoek tot het overlegging van nadere bescheiden of stukken van overtuiging zal dienen te motiveren aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf, te weten de eisen die voortvloeien uit de beginselen van een behoorlijke procesorde.3.
8. Aan zijn verzoek om stukken aan het dossier toe te voegen, heeft de raadsman ten grondslag gelegd dat deze relevant zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster], onder meer omdat daaruit zou blijken dat zij [betrokkene 1] aanmoedigde om ook aangifte tegen de verdachte te doen en dat zij in dat kader spreekt over “aandikken”. De stukken moeten daarmee als ontlastend worden beschouwd. Gelet op hetgeen onder randnummer 7 is vooropgesteld, vormt daarmee het (gevorderde) stadium waarin de procedure zich bevindt geen grond een verzoek in de zin van art. 414, eerste lid, tweede volzin, Sv, te weigeren.
9. Het hof heeft het verzoek van de raadsman eerst “vooralsnog” afgewezen, waarbij het hof als reden “met name het late tijdstip waarop het verzoek is gedaan” heeft gegeven, en vervolgens “definitief” waaraan als redenen ten grondslag zijn gelegd dat de raadsman gelegenheid heeft gehad “om er bij pleidooi een punt over te maken” en dat de verdachte en de raadsman “er wel wat over hebben verteld”. Voor zover het hof het verzoek al heeft getoetst aan de hiervoor genoemde maatstaf, heeft het in ieder geval onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang.4..
10. De vraag is vervolgens of het voorgaande tot cassatie dient te leiden. Gelet op art. 80a RO kan van de verdediging worden gevergd dat zij in de cassatieschriftuur toelicht welk belang zij heeft bij een klacht over de afwijzing van het verzoek tot overlegging van die stukken.5.De schriftuur volstaat op dit punt met een verwijzing naar het belang dat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep in de toelichting op zijn verzoek zou hebben aangetoond. In dit verband wijs ik erop dat aan het verzoek ten grondslag is gelegd dat de stukken relevant zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster], onder meer omdat daaruit zou blijken dat zij [betrokkene 1] aanmoedigde om ook aangifte tegen de verdachte te doen en dat zij in dat kader spreekt over “aandikken”.
11. Het hof heeft overwogen dat zowel de verdachte als de raadsman zich daarover hebben kunnen uitlaten op basis van de stukken waarop het verzoek betrekking heeft. Verder bevat het bestreden arrest overwegingen met betrekking tot het bewijs die relevant zijn voor de beoordeling van het belang van de verdachte bij cassatie. Alvorens die weer te geven, geef ik voor de begrijpelijkheid daarvan eerst de bewezenverklaring weer.
12. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat:
“1. primair
hij in de periode van 31 maart 2005 tot 31 maart 2009 te Groningen en te Scharmer meermalen door geweld of andere feitelijkheden en/of bedreiging met geweld of andere feitelijkheden [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], hebbende verdachte (telkens) zijn penis in de vagina en/of de anus van die [aangeefster] gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte:
- op die [aangeefster] is gaan liggen en de broek van die [aangeefster] naar beneden heeft gedaan en
- is doorgegaan met het plegen van voornoemde handelingen, terwijl die [aangeefster] zei dat ze niet wilde en daarbij die [aangeefster] heeft vastgehouden en
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat ze niet naar huis mocht, als ze geen seks met hem, verdachte, zou hebben en
- die [aangeefster] aan de haren heeft getrokken en/of heeft geslagen en/of in de arm(en) heeft geknepen, als die [aangeefster] zei dat ze geen seks wilde en
- de keel van die [aangeefster] heeft dichtgeknepen
en aldus telkens voor die [aangeefster] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
2.
hij in de periode van 31 maart 2011 tot 11 februari 2019 te Groningen en te Assen en te Maastricht meermalen door geweld of andere feitelijkheden en/of bedreiging met geweld of andere feitelijkheden [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], hebbende verdachte (telkens) zijn penis in de vagina en/of de anus van die [aangeefster] gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte:
- is doorgegaan met het plegen van voornoemde handeling(en), terwijl die [aangeefster] zei dat ze niet wilde en
- die [aangeefster] heeft geslagen en
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat hij de baas is en dat zij moet luisteren en
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat hij bij haar weg zou gaan als zij geen seks met hem zou hebben en
- die [aangeefster] heeft gebeten en
- de broek van die [aangeefster] naar benden heeft gedaan en tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat hij de kinderen wakker gaat maken als zij geen seks met hem heeft en
- die [aangeefster] wakker heeft gehouden, totdat zij seks met hem heeft en/of daarbij tegen die [aangeefster] heeft gezegd: Je gaat pas slapen als ik in jou ben geweest en/of daarbij die [aangeefster] heeft geslagen,
en aldus telkens voor die [aangeefster] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.”
13. Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverweging:
“Ten aanzien van het verweer van verdachte dat [aangeefster] de feiten en omstandigheden in haar verklaringen heeft aangedikt, overweegt het hof dat de verklaringen, ook als zou worden aangenomen dat dat het geval is, daarmee niet geheel onbetrouwbaar zouden worden. Ook als het hof de verklaringen beschouwt met inachtneming van een zekere aandikking, is het hof van oordeel dat met deze verklaringen in samenhang met bovengenoemd steunbewijs wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.”
14. Over voormeld steunbewijs bevat het bestreden arrest de volgende overwegingen:
“Ten aanzien van feit 1 primair:
[…]
De ouders van [aangeefster] hebben reeds in september 2008 hun zorgen geuit over de relatie tussen verdachte en [aangeefster] waarbij zij het vermoeden hebben geuit dat verdachte gewelddadig is richting [aangeefster] en haar onderdrukt. In het daaropvolgende informatieve gesprek bij de politie geeft de moeder van [aangeefster] aan dat zij verdachte verboden heeft seks met haar dochter te hebben, maar dat zij haar toch een keer samen met verdachte in bed heeft aangetroffen. Het hof overweegt dat deze verklaring aan betrouwbaarheid en geloofwaardigheid wint doordat de moeder deze gebeurtenis elf jaar later wederom aanhaalt in haar verklaring bij de rechter-commissaris. Anders dan de raadsman betoogt, is het hof van oordeel dat het feit dat in de mutatie van september 2008 is vermeld dat de moeder bij doorvragen alleen maar vermoedens had, niet afdoet aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de beschrijving van de gebeurtenis door de moeder tijdens het informatieve gesprek en in de verklaring bij de rechter-commissaris. De mutatie betreft immers slechts een korte weergave van meldingsgesprek waaruit niet blijkt wat de moeder exact heeft gezegd, noch welke vragen haar precies zijn gesteld. Bovendien is de moeder bij de rechter-commissaris uitgebreid en kritisch bevraagd door de raadsman waarbij zij volhardt in haar verklaring dat zij haar dochter half ontkleed bij verdachte thuis in zijn bed heeft aangetroffen, waarbij hij haar klem hield, terwijl duidelijk was dat [aangeefster] daar weg wilde.
Verder staat vast dat [aangeefster] in juli 2008 een abortus heeft ondergaan en blijkt uit het dossier dat in ieder geval [aangeefster] en haar moeder ervan uitgingen dat verdachte de vader was, terwijl – ook volgens de verklaringen van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en bij het hof – er sprake van is geweest of verdachte mee zou gaan naar het ziekenhuis. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte ontkend de vader te zijn geweest.
Daar komt bij dat in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming wordt stilgestaan bij de relatie van verdachte en [aangeefster]. [aangeefster] verklaart reeds in 2009 dat verdachte geweld tegen haar toepast, dat verdachte haar tegen haar wil heeft gedwongen tot geslachtsgemeenschap en dat zij zwanger is geweest van verdachte. Het verweer tot bewijsuitsluiting dat de raadsman ten aanzien van dit rapport heeft gevoerd, wordt verworpen. De stellingen dat de rapporteur enkel de redenen voor zorg voor het kind inventariseert en mededelingen van referenten samenvat en interpreteert waardoor de verslaglegging niet betrouwbaar is en dat er door de dubbele vertaling mogelijk fouten in het rapport zitten, zijn onvoldoende onderbouwd. Het hof heeft geen reden om aan de inhoud van het rapport te twijfelen en ziet ook overigens geen reden waarom het rapport zou moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Daarnaast maakt [aangeefster] in 2014 een melding van het feit dat zij vanaf haar dertiende levensjaar meermalen is verkracht door verdachte. Zij verwijst daarbij ook naar een eerdere aangifte van mishandeling die zij tegen verdachte heeft gedaan.
Uit het voorgaande blijkt dat er in de tenlastegelegde periode steeds signalen waren en dientengevolge ernstige zorgen zijn ontstaan dat [aangeefster] door verdachte gedwongen werd tot het ondergaan van seksuele handelingen. Deze vinden in doorslaggevende zin hun bevestiging in de verklaringen van de moeder van [aangeefster] die verklaart dat zij haar dochter heeft aangetroffen in een situatie waarin zij, half ontkleed liggend op een bed, tegen haar wil door verdachte werd klem gehouden.
De stelling van verdachte dat hij pas een (seksuele) relatie met [aangeefster] kreeg toen zij zeventien jaar was, wordt verder gelogenstraft door de sms die [aangeefster], dan moeder van vier kinderen met verdachte, op 6 januari 2019 aan [betrokkene 1], de dan zeventienjarige nieuwe relatie van verdachte, stuurt: “ik ben al zn nr 1 al sinds 2006”. [aangeefster] was dertien jaar in 2006.
[…]
Ten aanzien van feit 2:
Het hof overweegt allereerst dat de verklaringen die [aangeefster] heeft afgelegd over de diverse verkrachtingen die zich in de ten laste gelegde periode hebben afgespeeld consistent, uitgebreid en gedetailleerd zijn en op grond van de inhoud als voldoende betrouwbaar kunnen worden aangemerkt temeer nu deze verklaringen voldoende steun vinden in overige bewijsmiddelen.
In dat verband is allereerst de ter terechtzitting in eerste aanleg beluisterde geluidsopname van 2 februari 2018 van belang. Hierop is te horen dat verdachte [aangeefster], ondanks dat zij meermalen aangeeft dat zij wil slapen en geen behoefte heeft aan geslachtsgemeenschap, wil dwingen tot seks en dat er worstelingen plaatsvinden. Het hof, dat zelf de geluidsopname ook heeft beluisterd, tilt zwaar aan dit geluidsfragment. Dat op de geluidsopname niet te horen is dat er daadwerkelijk geslachtsgemeenschap plaatsvindt, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de waarde ervan. Met name gelet op de bewoordingen die door verdachte en [aangeefster] zijn gebruikt, acht het hof het aannemelijk dat er daadwerkelijk geslachtgemeenschap heeft plaatsgevonden. Het hof acht het ongeloofwaardig dat de situatie door [aangeefster] zou zijn gemanipuleerd met het doel bewijsmateriaal tegen verdachte te vergaren, zoals de raadsman heeft aangevoerd.
Verder vormt de verklaring van getuige [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris, waarin zij onder meer beschrijft dat verdachte [aangeefster], toen zij niet met hem mee naar boven wilde, in het gezicht sloeg, in haar been kneep en haar mee naar boven trok omdat hij volgens [betrokkene 2] seks met [aangeefster] wilde hebben, een bevestiging van de aangifte.”
15. Uit de bewijsoverwegingen van het hof kan worden opgemaakt dat het de verklaringen van [aangeefster] heeft beschouwd met inachtneming van een zekere aandikking en daarnaast in samenhang met steunbewijs, waaronder een voor het bewijs gebruikte schriftelijke weergave van een geluidsopname waaruit blijkt dat de verdachte [aangeefster] op 2 februari 2018 verbaal en fysiek heeft gedwongen tot seks. Gelet op de wijze waarop het hof de verklaringen van [aangeefster] heeft beschouwd en gezien het beschikbare steunbewijs voor de verklaringen van [aangeefster], hoeft het slagen van het middel naar mijn mening niet tot cassatie te leiden wegens het ontbreken van voldoende te respecteren belang voor de verdachte.
Slotsom
16. Het middel is gegrond, maar kan niet tot cassatie leiden.
17. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
18. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑08‑2021
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt verder nog dat de raadsman naar voren heeft gebracht dat hij de geluidsopnames ter terechtzitting “kan laten horen”. Een verzoek geluidsopnames tijdens de terechtzitting af te spelen, moet gelijk worden gesteld aan een verzoek nieuwe stukken van overtuiging over te leggen als bedoeld in art. 414, eerste lid, tweede volzin, Sv. Zie HR 31 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6332, NJ 2011/275, r.o. 3.3. Het hof heeft de woorden van de raadsman echter kennelijk en niet onbegrijpelijk niet opgevat als een verzoek in de zin van art. 414, eerste lid, tweede volzin, Sv. Het middel heeft geen betrekking op het door de raadsman ter terechtzitting kunnen laten horen van de geluidsopnames.
Vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7709, NJ 2010/409, r.o. 2.3.
Vgl. HR 15 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2592, r.o. 2.3.2.
Vgl. HR 15 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2592, r.o. 2.4.
Beroepschrift 22‑02‑2021
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
van: mr. N. van Schaik
inzake:
de heer [requirant], geboren d.d. [geboortedatum] 1986, requirant van cassatie van het te zijnen laste door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zp. Arnhem, op 13 augustus 2020, onder parketnummer 21-000020-20, gewezen arrest.
Middel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt, in het bijzonder schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM) en/of artikel 414 dan wel artikel 315 jo. 415 van het Wetboek van Strafvordering (Sv),
doordat het oordeel van het Hof dat het verzoek van de verdediging om bepaalde stukken aan het dossier toe te voegen moet worden afgewezen, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, nu het daarbij een verkeerde maatstaf heeft toegepast (namelijk: ‘het late tijdstip waarop het verzoek is gedaan’),
althans doordat deze afwijzende beslissing — zonder nadere motivering, die ontbreekt — niet begrijpelijk is.
Het bestreden arrest kan hierdoor niet in stand blijven.
Toelichting
1.
Requirant wordt in de onderhavige zaak onder meer vervolgd voor verkrachting, meermalen gepleegd. In hoger beroep werd de zaak op 31 juli 2020 inhoudelijk behandeld. Aan het begin van de zitting nam de raadsman van requirant het woord om een verzoek te doen. Ik citeer wat hiervan uit het proces-verbaal van de zitting blijkt:
‘De raadsman verzoekt het hof om prints van een chatconversatie tussen zijn cliënt en [aangeefster] en opnames van chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster] aan het dossier toe te voegen. Hij brengt in dat verband het volgende naar voren:
Ik heb via de broer van mijn cliënt de beschikking gekregen over een deel van de informatie die op de inbeslaggenomen telefoon van mijn cliënt stond. In eerste aanleg heeft de verdediging tevergeefs om inzage in de telefoon gevraagd, maar omdat deze informatie op de computer van mijn cliënt bleek te staan, is die nu toch beschikbaar. Ik heb prints van een chatconversatie tussen mijn cliënt en [aangeefster] uit de periode van 6 december 2018 tot en met 11 februari 2019, waarbij vooral de passages rond 2 februari 2019 van belang zijn. Er blijkt uit dat [aangeefster] twee weken voor de aangifte nog om seksueel contact met mijn cliënt vroeg. Als vervolgens blijkt dat de relatie niet meer te repareren is, komt er een omslagpunt en verschiet [aangeefster] van kleur. Ik heb verder beeld- en geluidsopnames van chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster]. Daaruit blijkt dat [aangeefster] [betrokkene 1] aanmoedigde om ook aangifte te doen tegen mijn cliënt en dat zij in dat kader spreekt over 'aandikken'. Deze opnames zijn relevant voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster]. Ik kan de geluidsopnames ter zitting laten horen en kan een USB met de opnames aan het hof overhandigen. Het is te verifiëren dat [aangeefster] en [betrokkene 1] op de geluidsopnames te horen zijn, maar dat kan niet vandaag. Ik neb deze stukken niet eerder onder de aandacht gebracht, omdat ik de opnames van de chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster] pas dit weekend heb gekregen en ik lang bezig ben geweest om ze te openen. Ik heb vooral mijn best gedaan om het technisch voor elkaar te krijgen dat ik de opnames hier vandaag kan aanbieden. Hier ben ik gisteren tot na sluitingstijd mee bezig geweest. Toen heb ik pas bedacht dat ik prints van de chatconversatie tussen mijn cliënt en [aangeefster] wilde overleggen, omdat deze juist van belang zijn in combinatie met de opnames. Ik heb het hof hier toen niet meer van op de hoogte gesteld. Ik begrip dat de zaak vandaag niet inhoudelijk behandeld kan worden als mijn verzoek wordt toegewezen. Dat heb ik ook met mijn cliënt besproken en bij de afweging betrokken.
De advocaat-generaal geeft aan overvallen te zijn door het verzoek, merkt op dat vandaag niet te controleren is of de gesprekken zijn gevoerd tussen [aangeefster] en [betrokkene 1] en verzoekt het hof de opnames vandaag niet te beluisteren en de stukken niet toe te voegen aan het dossier. Zij deelt verder mee dat zij van de raadsvrouw van de benadeelde partij heeft vernomen dat [aangeefster] beschikt over screenshots van een chatgesprek en een opname van een telefoongesprek tussen haar en [betrokkene 1], waaruit blijkt dat de relatie tussen verdachte en [betrokkene 1] verbroken is geweest en dat het vervolgens niet leuk en niet goed is verlopen. De advocaat-generaal geeft aan dat zij zich kan voorstellen dat, indien het verzoek van de raadsman mocht worden toegewezen, ook deze stukken van [aangeefster] aan het dossier zullen worden toegevoegd en dat [aangeefster] en [betrokkene 1] dan wellicht bij de raadsheer-commissaris moeten worden gehoord.’ 1.
2.
Het Hof heeft — in twee etappes — als volgt op dit verzoek beslist:
‘De voorzitter onderbreekt de zitting voor beraad.
Na hervatting van de zitting deelt de voorzitter mee dat het verzoek van de raadsman om de stukken aan het dossier toe te voegen vooralsnog wordt afgewezen. Reden daarvoor is met name het late tijdstip waarop het verzoek is gedaan. De voorzitter geeft aan dat verdachte wel over de stukken kan vertellen en dat de raadsman er bij pleidooi op kan terugkomen.’2.
(…)
‘De voorzitter onderbreekt de zitting voor beraad.
Na de hervatting van de zitting deelt de voorzitter mee dat het verzoek van de raadsman tot het toevoegen van stukken aan het dossier, dat aan het begin van de zitting vooralsnog werd afgewezen, definitief wordt afgewezen. De raadsman heeft gelegenheid gehad om er bij pleidooi een punt over te maken heeft en dat heeft niet geleid tot een ander standpunt van het hof. In reactie op de opmerking van verdachte dat hij dit jammer vindt, omdat er veel uit blijkt, merkt de voorzitter op dat verdachte en de raadsman er wel wat over hebben verteld.’ 3.
3.
In het licht van het voorgaande stel ik het volgende voorop. De verdediging kan ter zitting in hoger beroep een verzoek doen om processtukken die niet op de terechtzitting aanwezig zijn, aan het dossier toe te voegen. Dat betreft dan een verzoek als bedoeld in artikel 328 Sv in verbinding met artikel 331 Sv en artikel 415 Sv, om toepassing te geven aan artikel 315 Sv, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek is vereist. Het noodzaakscriterium is daarop van toepassing. Voorts bepaalt artikel 414 lid 1 Sv (onder meer) dat de verdachte ter zitting in hoger beroep nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging kan overleggen. Met bescheiden wordt hier gedoeld op elk stuk dat van belang kan zijn voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv.4.
4.
Het in casu door de raadsman gedane verzoek ‘om prints van een chatconversatie tussen zijn cliënt en [aangeefster] en opnames van chatgesprekken tussen [betrokkene 1] en [aangeefster] aan het dossier toe te voegen’, kan op twee manieren worden opgevat: hetzij als een verzoek tot ‘acceptatie’ van op de voet van artikel 414 lid 1 Sv te overleggen stukken (ik leid uit het verhandelde ter zitting af dat de stukken aldaar aanwezig waren), hetzij als een verzoek toepassing te geven aan artikel 315 Sv (er wordt immers gesproken over aanhouding van de zitting indien het verzoek wordt toegewezen, hetgeen mogelijk impliceert dat toch niet alle stukken waarvan voeging werd verlangd op de zitting aanwezig waren). Hoewel de eerste optie mij het meest voor de hand liggend voorkomt, zal ik beide opties zekerheidshalve bespreken. Het resultaat is namelijk hetzelfde: in beide gevallen heeft het Hof bij de afwijzing van het verzoek namelijk een verkeerde maatstaf toegepast.
5.
Overleggen van stukken in de zin van artikel 414 lid 1 Sv is vormvrij. Doorgaans geschiedt dit door middel van inzending naar de appelrechter, maar ook ter zitting — en zelfs nog bij pleidooi — kunnen dergelijke stukken worden overgelegd.5. De beginselen van een behoorlijke procesorde beheersen de uitoefening van deze bevoegdheid. Omdat geen algemene regel gegeven kan worden, moet dit van geval tot geval worden beoordeeld. Uw Raad overweegt dat bij deze beoordeling ‘mede betekenis toekomt aan de (belastende dan wel ontlastende) aard van de over te leggen bescheiden of stukken en, indien het gaat om belastende bescheiden of stukken, aan de (al dan niet complexe) aard van de te berechten zaak en het stadium waarin de procedure zich bevindt’.6.
6.
Tegen deze achtergrond stel ik vast dat het Hof het verzoek van de raadsman niet (kenbaar) heeft getoetst aan de juiste maatstaf. De enige reden die is opgegeven voor de afwijzende beslissing, is ‘het late tijdstip waarop het verzoek is gedaan’. Dat argument is op zichzelf niet voldoende om te kunnen concluderen dat voeging van de stukken in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Daarbij neem ik nog in aanmerking dat de stukken — zo blijkt uit de uitgebreide toelichting van de raadsman — (juist) van ontlastende aard zijn c.q. strekken ter beoordeling van de betrouwbaarheid van aangeefster, dat het verzoek om de beschikking te krijgen over deze stukken reeds in eerste aanleg vruchteloos is gedaan (op de telefoon waar de informatie in opgeslagen was, rustte beslag7.) en dat de raadsman heeft aangeven dat hij — via een andere route — pas kort vóór de zitting in hoger beroep de beschikking heeft gekregen over de stukken die hij in wilde brengen.
7.
Het voorgaande brengt mij tot de conclusie dat de beslissing van het Hof op het verzoek tot toevoeging van stukken aan het dossier op de voet van artikel 414 Sv, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is.
8.
Datzelfde geldt als wordt aangenomen dat het hier een verzoek betreft als bedoeld in artikel 328 Sv in verbinding met artikel 331 Sv en artikel 415 Sv, om toepassing te geven aan artikel 315 Sv. In dat geval heeft het Hof immers niet de juiste maatstaf aangelegd (noodzaakcriterium), terwijl de afwijzende beslissing overigens ook onbegrijpelijk is, nu immers in het dossier dienen te worden gevoegd de stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn in voor de verdachte belastende dan wel ontlastende zin.8. De raadsman heeft dat belang in de toelichting op zijn verzoek voldoende aangetoond.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Catharijnesingel 70 (3511 GM), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Utrecht, 22 februari 2021
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 22‑02‑2021
Proces-verbaal van de zitting in hoger beroep d.d. 31 juli 2020, p. 1–2.
Proces-verbaal van de zitting in hoger beroep d.d. 31 juli 2020, p. 2.
Proces-verbaal van de zitting in hoger beroep d.d. 31 juli 2020, p. 10.
T&C Strafvordering, commentaar op art. 414 Sv, aant. 2 onder a.
Ibid noot 4.
Vgl. HR 29 juni 2010, NJ 2010/409.
Zie proces-verbaal van de zitting d.d. 22 augustus 2019, p. 3–6.
HR 7 mei 1996, NJ 1996, 687; HR 11 september 2012, NJ 2012/538.