HR 11 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9649, NJ 2003/390 m.nt. Schalken.
HR, 09-10-2018, nr. 17/01814
ECLI:NL:HR:2018:1876
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-10-2018
- Zaaknummer
17/01814
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1876, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑10‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1123
ECLI:NL:PHR:2018:1123, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑08‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1876
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Schuldheling motor, art. 417bis.1.a Sr. Hof heeft verdachte ex art. 416.2 Sv bij verstek n-o verklaard in zijn h.b. Algemene klacht dat niet blijkt dat is onderzocht of inleidende dagvaarding en appeldagvaarding op de juiste wijze zijn betekend. Middel van cassatie? De als middel aangeduide klacht houdt niet met voldoende duidelijkheid in op grond waarvan ‘s Hofs in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat inleidende dagvaarding en dagvaarding in h.b. rechtsgeldig zijn betekend onjuist of onbegrijpelijk zou zijn. De klacht voldoet daarom niet aan de aan een middel van cassatie te stellen eisen, zodat zij onbesproken moet blijven. Volgt verwerping.
Partij(en)
9 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/01814
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 29 juni 2016, nummer 21/007129-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
In cassatie wordt geklaagd dat het Hof "ten onrechte niet [heeft] onderzocht of is voldaan aan de voorvragen zoals opgenomen in art. 348 Sv, in het bijzonder of de dagvaarding in hoger beroep, alsmede of de dagvaarding in eerste aanleg op de juiste wijze aan verzoeker is betekend".
2.2.
De als middel aangeduide klacht houdt aldus niet met voldoende duidelijkheid in op grond waarvan het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de inleidende dagvaarding en de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig zijn betekend onjuist of onbegrijpelijk zou zijn. De klacht voldoet daarom niet aan de aan een middel van cassatie te stellen eisen, zodat zij onbesproken moet blijven.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2018.
Conclusie 28‑08‑2018
Inhoudsindicatie
Schuldheling motor, art. 417bis.1.a Sr. Hof heeft verdachte ex art. 416.2 Sv bij verstek n-o verklaard in zijn h.b. Algemene klacht dat niet blijkt dat is onderzocht of inleidende dagvaarding en appeldagvaarding op de juiste wijze zijn betekend. Middel van cassatie? De als middel aangeduide klacht houdt niet met voldoende duidelijkheid in op grond waarvan ‘s Hofs in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat inleidende dagvaarding en dagvaarding in h.b. rechtsgeldig zijn betekend onjuist of onbegrijpelijk zou zijn. De klacht voldoet daarom niet aan de aan een middel van cassatie te stellen eisen, zodat zij onbesproken moet blijven. Volgt verwerping.
Nr. 17/01814 Zitting: 28 augustus 2018 (bij vervroeging) | Mr. A.J. Machielse Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden heeft verdachte op 29 juni 2016 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet blijkt dat is onderzocht of de appeldagvaarding alsmede de inleidende dagvaarding correct zijn betekend.
3.2. In eerste aanleg is verdachte niet verschenen maar was wel aanwezig mr. F. Tosun, advocaat te Almere die verklaarde door verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd tot het voeren van de verdediging. De advocaat heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter geen opmerkingen gemaakt over de uitreiking van de inleidende dagvaarding.
De opvatting dat het verschijnen ter terechtzitting van een gemachtigd advocaat de nietigheid van de dagvaarding wegens een betekeningsgebrek dekt is inderdaad onjuist.1.Maar in cassatie kan niet met vrucht worden geklaagd over de wijze waarop de dagvaarding is betekend als de verdachte of zijn advocaat in de gelegenheid is geweest die klacht aan de feitenrechter voor te leggen en van die gelegenheid geen gebruik is gemaakt.2.
3.3. In 2008 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen in een zaak waarin werd geklaagd dat het hof had verzuimd te doen blijken van zijn ambtshalve ingesteld onderzoek naar de ontvankelijkheid van het OM in de vervolging. De Hoge Raad overwoog:
"4.4. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Ingevolge art. 348 Sv behoort de rechter onderzoek te doen naar de geldigheid van de dagvaarding, zijn bevoegdheid tot kennisneming van het tenlastegelegde feit, de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging en het bestaan van redenen voor schorsing der vervolging. Uit het vonnis of arrest behoeft echter slechts dan te blijken dat de rechter dit onderzoek heeft verricht, indien
(a) op de voet van art. 349, eerste lid, Sv de nietigheid van de dagvaarding, de onbevoegdheid van de rechter, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging of de schorsing der vervolging wordt uitgesproken, aangezien een dergelijke beslissing op grond van de eerste volzin van het tweede lid van art. 359 Sv met redenen moet zijn omkleed;
(b) in strijd met een door of namens de verdachte uitdrukkelijk voorgedragen verweer art. 349, eerste lid, Sv niet wordt toegepast, aangezien op grond van art. 358, derde lid, Sv in het vonnis of arrest bepaaldelijk een beslissing dient te worden gegeven omtrent zo een verweer, welke beslissing eveneens op grond van de eerste volzin van het tweede lid van art. 359 Sv met redenen moet zijn omkleed;
(c) de beslissing afwijkt van een door het openbaar ministerie uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met betrekking tot een onderwerp als bedoeld in art. 348 Sv, aangezien op grond van de tweede volzin van het tweede lid van art. 359 Sv in het vonnis of het arrest in het bijzonder de redenen dienen te worden gegeven die daartoe hebben geleid;
(d) uit de stukken van het geding het ernstig en rechtstreeks vermoeden rijst dat de dagvaarding nietig, de rechter onbevoegd of het openbaar ministerie in de vervolging niet-ontvankelijk is dan wel redenen voor schorsing van de vervolging bestaan, en niet een zodanige beslissing wordt gegeven."3.
3.4. Anders dan de steller van het middel kennelijk wil, behoeft de rechter dus niet steeds te laten blijken onderzoek te hebben gedaan naar de geldigheid van de dagvaarding. Dat een vonnis of arrest niet inhoudt dat dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, betekent niet zonder meer dat de rechter dat onderzoek niet heeft gedaan. Veeleer zal het betekenen dat de rechter van oordeel is dat de dagvaarding niet nietig is.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting hoeft dus niet te blijken dat onderzocht is of de dagvaarding op de juiste wijze is betekend. Als de steller van het middel van mening zou zijn dat zich bijvoorbeeld het hiervoor onder (d) genoemde geval voordoet is het niet teveel gevraagd van een advocaat om dat onder de aandacht van de Hoge Raad te brengen.
Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep. Verwezen wordt naar het vijfde lid van artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.
4.2. Onder het hoofd "Ontvankelijkheid van het hoger beroep" heeft het hof het volgende overwogen:
“Het hof ziet in deze zaak aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416 tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte geen bezwaren heeft opgegeven tegen het hierboven genoemde vonnis en het hof ook zelf geen redenen ziet die een inhoudelijke behandeling van de zaak noodzakelijk maken. Het hof zal de verdachte daarom met-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.”
4.3. Voor de beoordeling van het bezwaar dat de steller van het middel formuleert tegen deze niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep verwijs ik de steller van het middel naar een - hem waarschijnlijk wel bekend - arrest uit 2011 waarin de Hoge Raad overwoog:
"3.3. Het middel berust op de opvatting dat art. 14, vijfde lid, Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten - voor zover, in de Nederlandse vertaling, inhoudende dat "een ieder die wegens een strafbaar feit is veroordeeld het recht [heeft] de schuldigverklaring en veroordeling opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege overeenkomstig de wet" - zich ertegen verzet dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep op de op art. 416, tweede lid, Sv gebaseerde grond dat de verdachte noch bij schriftuur, noch ter terechtzitting in hoger beroep zijn bezwaren heeft opgegeven tegen het bestreden vonnis. Die opvatting is echter onjuist."4.
Ook dit middel faalt.
5. Beide middelen falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑08‑2018
HR 5 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8360.
HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3766, NJ 2008/482 m.nt. Klip en HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7790, NJ 2013/533 m.nt. Mevis.
HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7790, NJ 2013/533 m.nt. Mevis.