Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/8.4.2
8.4.2 Medeaansprakelijkheid
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Elders in de wet vindt men bepalingen van vergelijkbare strekking. Vgl. art. 6:189.
Tenzij uit wet of rechtshandeling een andere verdeling voortvloeit, aldus art. 6:102 lid 1 slot.
Bijv. de een op grond van art. 6:162 en de ander op grond van een kwalitatieve aansprakelijkheid.
Daarbij zijn weer verschillende onderscheidingen mogelijk.
Zie voor het Duitse recht in andere zin BGH 29 september 1970, BGHZ 54, 283, 'weil es an einem einheitlichen, für alle maGgeblichen Schadensumfang fehlt' bij immateriële schade, omdat de omvang van het smartengeld niet alleen wordt bepaald aan de hand van de omvang van de schade, maar mede aan de hand van andere factoren die per veroorzaker kunnen verschillen. Zie voorts BGH 2 november 1982, n/w 1983, 624 (626): 'Denn das Schmerzensgeld ist, wenn mehrere für die Verletzung verantwortlich sind, nicht notwendig für alle Schadiger gleich hoch anzusetzen, sondern die Höhe der Entschadigung bemifit sich bei jedem von ihnen nach den besonderen Gelegenheiten und kann daher unterschied-lich sein.'
Dat hangt samen met de plaatsing van art. 6:106 in afd. 6.1.10, die meebrengt dat de bepaling in beginsel gelijkelijk geldt, ongeacht de grondslag van aansprakelijkheid. Het zou anders zijn indien het recht op vergoeding van immateriële schade beperkt zou zijn tot bepaalde aansprakelijkheden (bijv. niet bij risicoaansprakelijkheid of bij verkeersaanspra-kelijkheid).
Daaronder begrepen degenen die voor zijn gedrag 'kwalitatief aansprakelijk' (vgl. art. 6:169 e.v.) zijn, omdat deze aansprakelijk is voor de door de ander toegebrachte schade in de zin van afdeling 6.1.10. De ernst van de schuld zal overigensin die gevallen in de onderlinge regresverhouding doorgaans meebrengen dat de schade uiteindelijk geheel ten laste van de veroorzaker zal komen.
Van Wassenaer/Jongeneel 1995, p. 165.
Men denke aan de kapitalisatie van inkomensschade, die ook met de nodige onzekerheden is omgeven.
Rust op ieder van twee of meer personen een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade, dan zijn zij krachtens artikel 6:102 jegens de benadeelde hoofdelijk verbonden.1 Voor de onderlinge verdeling is artikel 6:101 in beginsel bepalend.2
In de praktijk laten zich in dit verband ruwweg twee soorten gevallen onderscheiden: gevallen waarin sprake is van één veroorzaker en meer aan-sprakelijken3 en gevallen waarin meer personen tezamen de schade veroorzaken.4 Steeds zal dienen te worden bepaald of verschillende personen aansprakelijk zijn en of het daarbij gaat om aansprakelijkheid voor dezelfde schade. Het artikel refereert derhalve aan aansprakelijkheden die op grond van andere bepalingen dienen te worden gevestigd en dwingt vervolgens tot de vraag of die aansprakelijkheden dezelfde schade betreffen.
Met betrekking tot de immateriële schade leidt het leerstuk mijns inziens niet tot bijzonderheden. Het criterium 'dezelfde schade' brengt mee dat de toepassing van artikel 6:102 in essentie een causaliteitskwestie betreft, waarbij de aard van de (immateriële) schade mijns inziens geen bijzondere rol vervult.5 De wijze van vormgeving van het recht op vergoeding van immateriële schade in artikel 6:106 (en in andere bepalingen) aan de hand van de 'bronnen' van het nadeel (lichamelijk letsel, persoonsaantasting, schending van eer en goede naam) brengt mee dat 'deling' van deze specifieke schadepost niet goed voorstelbaar is, noch dat (in de genoemde gevallen) aansprakelijkheid voor immateriële schade kan worden gescheiden van aansprakelijkheid voor andere schadesoorten.6 Iets anders ligt het met betrekking tot de (schaarse) 'oogmerk-gevallen' van artikel 6:106 lid 1 onder a. Denkbaar is dat door twee personen immateriële schade wordt toegebracht, terwijl slechts bij één van hen het oogmerk daartoe bestond. Gaat het daarbij om een geval waarin niet op grond van overige bepalingen een recht op vergoeding van immateriële schade bestaat, dan brengt artikel 6:106 lid 1 onder a mee dat slechts degene die het oogmerk had aansprakelijk is voor de immateriële schade.7 In essentie gaat het echter ook hier niet zozeer om een bijzonderheid met betrekking tot immateriële schade, maar om een extra voorwaarde voor aansprakelijkheid voor deze schade in een bijzonder geval.
In situaties waarin de benadeelde niettemin verschillende medeaansprakelij-ken moet aanspreken, loopt hij het risico dat in verschillende procedures een verschillende schade-omvang wordt vastgesteld.8 Vanwege het karakter van de vaststelling van het smartengeld kunnen zich met name op dat punt uiteenlopende beslissingen voordoen. Het betreft ook hier echter geen exclusief 'smartengeld-probleem',9 maar een kans die bij de immateriële schade hooguit groter is dan bij andere schades.