Rb. Rotterdam, 13-02-2006, nr. 04/3393
ECLI:NL:RBROT:2006:AY6087
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
13-02-2006
- Zaaknummer
04/3393
- LJN
AY6087
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2006:AY6087, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 13‑02‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 13‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Telecommunicatie, MTA-tarieven.
Partij(en)
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nrs.: TELEC 04/3393-WILD, TELEC 04/3404-VRLK,
TELEC 04/3396-WILD, TELEC 04/3412-VRLK,
TELEC 04/3399-VRLK, TELEC 04/3414-VRLK,
TELEC 04/3400-VRLK, TELEC 04/3427-VRLK en
TELEC 04/3401-VRLK, TELEC 04/3430-VRLK.
TELEC 04/3402-VRLK,
Uitspraak
in de gedingen tussen
(TELEC 04/3393-WILD, 04/3396-WILD, 04/3399-VRLK, 04/3412-VRLK en 04/3430-VRLK)
Versatel Nederland B.V. (hierna: Versatel), gevestigd te Amsterdam, eiseres,
gemachtigde mr. P. Burger, advocaat te Amsterdam,
en
het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit, verweerder,
gemachtigden mrs. E.J. Daalder en J. Bootsma, advocaten te Den Haag,
met als derdebelanghebbenden:
in zaak 04/3393: Telfort B.V. (hierna: Telfort), gevestigd te Amsterdam Zuid-Oost,
gemachtigde mr. T.M. Snoep, advocaat te Den Haag;
in zaak 04/3396: T-Mobile Netherlands B.V. (hierna: T-Mobile), gevestigd te Den Haag,
gemachtigde mr. C. Borba Lefèvre, advocaat te Amsterdam;
in zaak 04/3399: KPN Mobile The Netherlands B.V. (hierna: KPN-Mobile), gevestigd te Den Haag,
gemachtigde mr. B.J.H. Braeken, advocaat te Amsterdam;
in zaak 04/3412: Orange Nederland N.V. (hierna: Orange), gevestigd te Den Haag,
gemachtigde mr. G.J. Zwenne, advocaat te Den Haag;
in zaak 04/3430: Vodafone Libertel N.V. (hierna: Vodafone), gevestigd te Maastricht,
gemachtigde mr. P. Wit, advocaat te Amsterdam,
en
(TELEC 04/3400, 04/3401, 04/3402, 04/3404, 04/3414 en 04/3427-VRLK)
MCI Nederland B.V. (hierna: MCI), gevestigd te Amsterdam, eiseres,
gemachtigde mr. P. Burger, advocaat te Amsterdam,
en
het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit, verweerder,
gemachtigden mrs. E.J. Daalder en J. Bootsma, advocaten te Den Haag,
met als derdebelanghebbenden:
in zaak 04/3400: Tele2 Nederland B.V. (hierna: Tele2), gevestigd te Amsterdam,
gemachtigde mr. E.F. van Hasselt, advocaat te Amsterdam,
in zaak 04/3401: Telfort, vertegenwoordigd als bovenvermeld;
in zaak 04/3402: T-Mobile, vertegenwoordigd als bovenvermeld;
in zaak 04/3404: KPN Mobile, vertegenwoordigd als bovenvermeld;
in zaak 04/3414: Orange, vertegenwoordigd als bovenvermeld;
in zaak 04/3427: Vodafone, vertegenwoordigd als bovenvermeld.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij afzonderlijke besluiten van 23 september 2002 heeft verweerder op verzoek van Versatel op grond van artikel 6.3 van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) de maximaal redelijke gemiddelde mobiele terminating access (hierna: MTA) tarieven vastgesteld die door onderscheidenlijk Telfort, T-Mobile, KPN- Mobile, Orange en Vodafone in rekening mogen worden gebracht bij Versatel voor het op het mobiele netwerk van Telfort, T-Mobile, KPN- Mobile, Orange en Vodafone termineren van telefoonverkeer dat origineert op het netwerk van Versatel.
Eveneens bij afzonderlijke besluiten van 23 september 2002 heeft verweerder op verzoek van MCI op grond van artikel 6.3 van de Tw de maximaal redelijke gemiddelde MTA-tarieven vastgesteld die door onderscheidenlijk Tele2, Telfort, T-Mobile, KPN-Mobile, Orange en Vodafone in rekening mogen worden gebracht bij MCI voor het op het mobiele netwerk van Tele2, Telfort, T-Mobile, KPN-Mobile, Orange en Vodafone termineren van telefoonverkeer dat origineert op het netwerk van MCI.
Tele2 heeft op 8 oktober 2002 tegen het laatstgenoemde op haar betrekking hebbende besluit van 23 september 2002 bezwaar gemaakt. Telfort, T-Mobile, KPN-Mobile, Orange en Vodafone hebben tegen de op hen betrekking hebbende besluiten zowel aangaande Versatel als MCI afzonderlijk op respectievelijk 10, 15, 22, 31 en 18 oktober 2002 bezwaar gemaakt.
Bij afzonderlijke besluiten van 6 oktober 2004 heeft verweerder de bezwaren van de derdebelang-hebbenden ten dele gegrond verklaard en de maximaal redelijke gemiddelde MTA-tarieven die door hen bij Versatel dan wel bij MCI in rekening mogen worden gebracht opnieuw vastgesteld.
Tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten) hebben zowel Versatel als MCI bij afzonderlijke brieven van 16 november 2004 beroep ingesteld. Bij brieven van 21 december 2004 hebben zowel Versatel als MCI de beroepsgronden ingediend.
Daartoe door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hebben de derdebelanghebbenden als partij aan de op hen van toepassing zijnde gedingen deelgenomen. Bij brieven van 21 april 2005 en 4 juli 2005 hebben respectievelijk Vodafone en Orange hun zienswijze ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 17 juni 2005 een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij het inzenden van de op de zaken betrekking hebbende stukken ten aanzien van een aantal stukken op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen.
Bij beslissing van 14 oktober 2005 heeft de rechter-commissaris beperking van de kennisneming van de betreffende door verweerder ingezonden stukken gerechtvaardigd geacht, in die zin dat alleen de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen.
Partijen hebben toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, verleend.
De rechtbank heeft de onderhavige zaken ter behandeling gevoegd met 13 andere zaken die betrekking hebben op de MTA-tarieven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2005. Versatel en MCI hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en zijn kantoorgenote mr. Q.J. Tjeenk Willink. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mrs. J. Bootsma en A.Th. Meijer, bijgestaan door E. Doing, medewerkster van verweerder. Voor KPN-Mobile is mr. Q.R. Kroes verschenen. Telfort heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.L. van Daalen. Voor T-Mobile, Orange en Vodafone zijn hun gemachtigden verschenen. Voor Tele2 is, zoals tevoren bericht, niemand verschenen.
Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank aanleiding gevonden met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Awb te bepalen dat het onderzoek in deze gedingen wordt heropend.
Bij afzonderlijke brieven van 14 november 2005 hebben T-Mobile en Orange (nadere) zienswijzen ingediend.
Op 25 november 2005 zijn de zaken wederom ter zitting voor behandeling aan de orde gesteld. Voor Versatel en MCI is hun gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. T-Mobile heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F.A. Doeleman. Namens Vodafone is mr. R.H.G. Klatten verschenen. KPN-Mobile, Tele2, Telfort en Orange hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
2. Overwegingen
Een geschil tussen KPN Mobile en Telfort vormde voor verweerder aanleiding om een beleid met betrekking tot de MTA-tarieven op te stellen omdat de reikwijdte van de MTA-problematiek groter was dan het geschil tussen KPN Mobile en Telfort alleen.
Om die reden heeft verweerder door middel van het opstellen van het consultatiedocument “De regulering van mobiele terminating tarieven” d.d. 19 december 2001 de markt geconsulteerd. Marktpartijen hebben hierop mondeling en schriftelijk kunnen reageren.
Verweerder heeft vervolgens op 28 maart 2002 de “Beleidsregels inzake regulering van mobiele terminating tarieven” (hierna: de Beleidsregels) vastgesteld. In de Beleidsregels heeft verweerder het beleid geformuleerd op basis waarvan hij het maximaal redelijke MTA-tarief heeft bepaald. Aan de hand hiervan zal hij de redelijkheid van de door een mobiele aanbieder gehanteerde MTA-tarieven beoordelen.
Blijkens de onderdelen 32, 33 en 34 van de Beleidsregels acht verweerder het redelijk, gezien de asymmetrie in de relatieve positie van de mobiele aanbieders (KPN en Vodafone hebben een voorsprong van enkele jaren met het uitrollen van hun netwerken en zij hebben voor hun vergunning aanzienlijk minder kosten hoeven te maken dan Dutchtone, Telfort en Ben), om bij de bepaling van een maximaal redelijke MTA-tarief vooralsnog een onderscheid te maken naar gelang de relatieve positie van de mobiele aanbieders. Verweerder zal de tarieven van de onderscheiden aanbieders deswege gedifferentieerd beoordelen, waarbij verweerder zich, zoals blijkt uit de onderdelen 35 tot en met 37 van de Beleidsregels, zal richten op het gemiddelde MTA-tarief.
Omdat de terminating dienstverlening in relatief grote mate bijdraagt aan de inkomsten van een mobiele aanbieder heeft verweerder gekozen voor een geleidelijke aanpassing van het tariefniveau, waarbij voorzien is in een verlaging van het MTA-tarief in twee stappen in een periode van acht maanden.
Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2002, reg.nr. VTELEC 02/900-RIP, heeft verweerder de Beleidsregels op 22 juli 2002 aangepast en een langere overgangstermijn gekozen.
Bij de primaire besluiten van 23 september 2002 heeft verweerder op verzoek van respectievelijk Versatel en MCI onder meer geoordeeld dat het gemiddelde MTA-tarief dat de desbetreffende derdebelanghebbenden in rekening brengen bij onderscheidenlijk Versatel en MCI, onredelijk is. De gemiddelde MTA-tarieven zijn gelegen boven het maximaal redelijke niveau zoals neergelegd in de Beleidsregels. Verweerder heeft vervolgens de maximaal redelijke gemiddelde MTA-tarieven vastgesteld die met ingang van 1 december 2002 en 1 april 2003 door de desbetreffende derdebelanghebbenden in rekening mogen worden gebracht bij Versatel onderscheidenlijk MCI voor het op het mobiele netwerk van desbetreffende mobiele aanbieders termineren van telefoonverkeer dat origineert op het netwerk van respectievelijk Versatel en MCI.
Bij uitspraak van 29 november 2002, reg.nrs. VTELEC 02/2675 e.a., heeft de voorzieningenrechter de MTA-besluiten die onderdeel uitmaakten van die procedures geschorst. De MTA-besluiten die geen onderdeel uitmaakten van de procedure bij de voorzieningenrechter heeft verweerder ambtshalve opgeschort.
KPN Mobile, T-Mobile Netherlands B.V., Orange Nederland N.V., Telfort en Vodafone Libertel N.V. hebben vervolgens in een brief van 4 december 2003 aan verweerder en de Nederlandse Mededingingsautoriteit laten weten dat zij de MTA-tarieven in drie stappen zullen verlagen. Tele2 heeft een brief van soortgelijke strekking aan verweerder gezonden.
In een bekendmaking van 4 december 2003 heeft verweerder zijn beleid ten aanzien van MTA-tarieven gewijzigd (hierna: de Mededeling). Het nieuwe beleid houdt in dat voor de bepaling van een redelijk MTA-tarief zal worden aangesloten bij de verlaging van de tarieven in drie stappen die de mobiele aanbieders hebben voorgesteld. In de Mededeling is opgenomen dat de mobiele aanbieders en Tele2 per 1 januari 2004, per 1 december 2004 en per 1 december 2005 hun MTA-tarieven verlagen. Verweerder heeft zich daarbij het recht voorbehouden om de MTA-tarieven op of na 1 december 2005 verder te verlagen. Voorts is bepaald dat verweerder in geschillen zal oordelen dat de door de mobiele aanbieders en Tele2 voor 1 januari 2004 in rekening gebrachte MTA-tarieven niet met terugwerkende kracht behoeven te worden verlaagd.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de primaire besluiten van 23 september 2002 herzien in die zin dat het in de primaire besluiten van 23 september 2002 opgenomen glijpad voor de verlaging van maximaal redelijke gemiddelde MTA-tarieven wordt vervangen door het in de Mededeling genoemde glijpad en dat de in de primaire besluiten genoemde maximaal redelijke gemiddelde MTA-tarieven wat betreft de periode vanaf 1 januari 2004 worden vervangen door de in de Mededeling genoemde MTA-tarieven, en wat betreft de periode vóór 1 januari 2004 door het destijds door de mobiele aanbieders en Tele2 bij Versatel en MCI in rekening gebrachte MTA-tarieven.
Versatel en MCI kunnen zich hiermee niet verenigen en hebben, kort samengevat en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verweerder bij zijn beslissingen op bezwaar had moeten beslissen op grond van de oude beleidsregels over de MTA-tarieven. Voorts hebben Versatel en MCI aangevoerd dat de bestreden besluiten in strijd zijn met meerdere beginselen van behoorlijk bestuur en niet deugdelijk zijn gemotiveerd. Bovendien heeft verweerder naar de mening van Versatel en MCI ten onrechte de belangen van de eindgebruikers voorop gesteld en onvoldoende rekening gehouden met de belangen van Versatel en MCI dan wel hun belangen onvoldoende onderzocht. Tot slot hebben Versatel en MCI er op gewezen dat de onderlinge afspraak van de mobiele aanbieders in strijd is met het Europese recht.
De rechtbank overweegt allereerst dat Versatel en MCI gezien hun positie als vaste aanbieder (concurrentiepositie) er een rechtstreeks betrokken belang bij hebben dat wordt vastgesteld of de bestreden besluiten rechtens juist zijn, ook voor zover die betrekking hebben op de tarieven die zij reeds hebben doorberekend aan haar eindgebruikers. Indien bijvoorbeeld zou worden geoordeeld dat de door de derdebelanghebbenden jegens Versatel dan wel MCI gehanteerde MTA-tarieven moeten worden vastgesteld op een lager niveau dan het door de derdebelanghebbenden in rekening gebrachte tarief, is dit rechtens in het voordeel van Versatel/MCI. Of Versatel dan wel MCI het eventueel door de derdebelanghebbenden terug te betalen bedrag voor zichzelf mag en zal houden, is niet relevant voor het antwoord op de vraag of sprake is van procesbelang aan de zijde van Versatel/MCI. Het ter zitting door enkele derdebelanghebbenden opgeworpen standpunt, dat Versatel en MCI enkel een (direct) contract zouden hebben met KPN Telecom en niet met de desbetreffende derdebelanghebbenden volgt de rechtbank niet. Niet alleen vormen de contractuele relaties tussen Versatel/MCI en de derdebelanghebbenden de basis voor de onderhavige procedures, maar ook voert KPN Telecom slechts een transitdienst uit waarbij de tussen Versatel/MCI en de derdebelanghebbenden vastgestelde tarieven één op één door haar worden doorberekend. Evenmin staat het naar het oordeel van de rechtbank onverkort (rechtens) vast dat Versatel/MCI middels contracten afstand zouden hebben gedaan van hun recht om bij de derdebelanghebbenden lagere MTA-tarieven te bewerkstelligen. Ter zake van de ter zitting aangehaalde en besproken contracten heeft de gemachtigde van Versatel en MCI voldoende aannemelijk gemaakt dat er nog steeds sprake is van een bestaand geschil en dat in de contracten een algemeen voorbehoud is gemaakt.
De rechtbank overweegt vervolgens dat de wijze van koppeling van het netwerk van Versatel en MCI, via het netwerk van KPN Telecom, met de netwerken van de mobiele aanbieders, wordt aangeduid als “indirecte interconnectie”.
Na de zitting van 15 juli 2005 heeft de rechtbank in haar uitspraak van 25 augustus 2005 in het geding TELEC 04/3391-WILD (LJN: AU2878) omtrent een geschil tussen Tele2 en Versatel, betreffende de MTA-tarieven ter zake van “indirecte interconnectie”, overwogen dat zij haar eerdere oordeel aangaande verweerders bevoegdheid in het kader van artikel 6.3 van de Tw, zoals weergegeven in haar uitspraak van 25 april 2003 in de zaken TELEC 02/2156 en TELEC 02/2339, verlaat. De rechtbank heeft daarbij in haar voornoemde uitspraak van 25 augustus 2005 het volgende overwogen:
“De rechtbank komt thans tot een ander oordeel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de definitie van interconnectie in artikel 1, onderdeel a, van de Interconnectierichtlijn (Richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatie-gebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toe-passing van de beginselen van open network provision), gesproken wordt van het fysiek en logisch verbinden van telecommunicatienetwerken. Ook in het geval van indirecte interconnectie via het vaste netwerk van KPN is er sprake van een fysieke en logische verbinding en derhalve van interconnectie.
De door verweerder verleende ontheffing kan in dat licht dan ook niet anders opgevat worden dan dat partijen, door interconnectie via het netwerk van KPN tot stand te brengen, niet langer verplicht zijn te onderhandelen over een directe vorm van interconnectie. De rechtbank laat daarbij in het midden het antwoord op de vraag of in een geval als het onderhavige verlening van ontheffing wel noodzakelijk was.
Nu er in het onderhavige geval sprake is van interconnectie en partijen daaromtrent, in verband met de te hanteren tarieven, geen volledige overeenstemming hebben bereikt, is verweerder op grond van artikel 6.3 van de Tw bevoegd het geschil tussen partijen te beslechten.”
De rechtbank vermag, anders dan door enkele partijen ter zitting van 25 november 2005 is aangevoerd, niet in te zien dat hetgeen hiervoor is overwogen niet in lijn zou zijn met de overwegingen van de rechtbank in haar uitspraak van eveneens 25 augustus 2005 in het geding TELEC 03/2165-STRN in een geschil tussen UPC Nederland B.V. en KPN Telecom.
Naast het gegeven dat de rechtsvraag in beide gedingen – in zaak TELEC 03/2165 betrof het de vraag of KPN Telecom bij UPC transitvergoedingen in rekening mocht brengen voor verkeer van UPC naar het mobiele netwerk van KPN/KPN-Mobile – verschillend is, heeft de rechtbank ook in de UPC/KPN-uitspraak in andere zin geoordeeld omtrent de bevoegdheid van verweerder om kennis te nemen van geschillen omtrent “indirecte interconnectie” dan in haar uitspraak van 25 april 2003.
De rechtbank overwoog in het geding TELEC 03/2165 onder meer het volgende:
“De rechtbank gaat in de eerste plaats na of verweerder op grond van het bepaalde in artikel 6.3, eerste dan wel tweede lid, van de Tw, bevoegd was om dit besluit te nemen. De rechtbank is zich ervan bewust dat zij zich eerder (te weten bij uitspraak van 25 april 2003, nrs. TELEC 02/2156 GERR en TELEC 02/2339 GERR) over deze materie heeft uitgelaten, doch is van oordeel dat aanleiding bestaat om thans als volgt te beslissen.
Beide genoemde leden van artikel 6.3 van de Tw wijzen direct (tweede lid) dan wel indirect (eerste lid) terug naar interconnectie als bedoeld in artikel 6.1 van de Tw. In dit artikel wordt geen definitie van het begrip interconnectie gegeven maar wordt in het eerste lid (zakelijk weergegeven) de verplichting omschreven die op aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken rust om zorg te dragen voor interconnectie van de betrokken telecommunicatienetwerken teneinde te verzekeren dat de daarop aangesloten gebruikers over en weer met elkaar kunnen communiceren. Hieruit vloeit voort dat een overeenkomst op basis waarvan interconnectie tot stand wordt gebracht (artikel 6.1, zesde lid, van de Tw), dan wel de uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende verbintenissen (artikel 6.3, tweede lid, van de Tw), er op gericht dienen te zijn abonnees van de aanbieders die een geschil hebben omtrent het sluiten van een overeenkomst dan wel omtrent de uitvoering van een reeds gesloten overeenkomst, over en weer met elkaar te laten communiceren. Dit brengt met zich dat alleen indien partijen twisten over een overeenkomst die aan deze voorwaarde voldoet dan wel de uitvoering daarvan, verweerder bevoegd is om beslissingen op grond van het bepaalde in artikel 6.3, eerste of tweede lid, van de Tw, te nemen.”
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige MTA-geschillen partijen, wier netwerken fysiek en logisch met elkaar verbonden zijn, twisten over overeenkomsten die erop gericht zijn te verzekeren dat op de netwerken van die aanbieders aangesloten gebruikers over en weer met elkaar kunnen communiceren. Derhalve is verweerder bevoegd om van de onderhavige geschillen kennis te nemen, hetgeen volgt uit zowel de uitspraak in het geding TELEC 04/3391 als uit de uitspraak in het geding TELEC 03/2165.
Voor het stellen van een prejudiciële vraag omtrent de uitleg van het begrip “interconnectie”, zoals ter zitting van 25 november 2005 door enkele partijen is geopperd, ziet de rechtbank geen aanleiding. Naar het oordeel van de rechtbank is de definitie van interconnectie in artikel 1, onderdeel a, van de Interconnectierichtlijn niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Daarnaast staat onweerlegbaar vast dat ook bij indirecte interconnectie via het vaste netwerk van KPN er sprake is van een fysieke en logische verbinding met het doel communicatie tussen eindgebruikers plaats te laten vinden.
De rechtbank heeft vervolgens in haar voornoemde uitspraak van 25 augustus 2005 in het geding TELEC 04/3391 ten aanzien van hetgeen partijen inhoudelijk verdeeld houdt verwezen naar hetgeen zij daaromtrent heeft overwogen in haar uitspraak van eveneens 25 augustus 2005 in het geding TELEC 04/3387 (LJN: AU2876) in een geschil tussen KPN en Tele2. In die uitspraak heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“De rechtbank kan (…) KPN niet volgen in haar stelling dat verweerder bij het bestreden besluit geen tarief zou hebben vastgesteld ter zake van de periode vóór 1 januari 2004. Verweerder heeft immers aangegeven dat de tarieven hebben te gelden die Tele2 destijds bij KPN in rekening bracht. Naar het oordeel van de rechtbank omvat dit tevens een beslissing over de vraag op welke momenten de MTA-tarieven (verder) moeten worden verlaagd.
Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit gebaseerd op een wijziging van zijn beleid, zoals verwoord in de Mededeling. Daarbij heeft het gegeven dat eindgebruikerstarieven niet met terugwerkende kracht kunnen worden verlaagd, in die belangenafweging een belangrijke rol gespeeld. Eindgebruikers waren er volgens verweerder bij gebaat dat de verlaging van de MTA-tarieven binnen een maand ingingen en niet bij het nog enkele jaren voeren van juridische procedures.
Het bestreden besluit komt er op neer dat verweerder in het belang van de eindgebruikers de destijds door Tele2 in de periode van 1 december 2002 tot 1 januari 2004 aan KPN gevraagde MTA-tarieven, waarvan verweerder eerst na een deugdelijk onderzoek bij het primaire besluit op basis van de Beleidsregels heeft vastgesteld dat deze te hoog en niet redelijk zijn, alsnog zonder een nader inhoudelijke beoordeling heeft vastgesteld op het door Tele2 in rekening gebrachte niveau.
Tussen KPN en Tele2 bestaat een interconnectieplicht wat betreft hun telefoonnetwerken. Uit artikel 6.1, zesde lid, van de Tw vloeit voort dat KPN en Tele2 moeten onderhandelen over de voorwaarden waaronder aan deze plicht wordt voldaan. Hiermee is niet verenigbaar dat, indien onderhandelingen over de hoogte van de door Tele2 in rekening te brengen MTA-tarieven niet tot overeenstemming leiden en KPN zich tot verweerder wendt met het verzoek deze tarieven vast te stellen, verweerder deze tarieven wat betreft de periode van 1 december 2002 tot 1 januari 2004 zonder inhoudelijke beoordeling vaststelt op het door Tele 2 in rekening gebrachte niveau. Dit zou immers betekenen dat Tele2, in weerwil van de op haar rustende onderhandelingsplicht, de hoogte van de tot 1 januari 2004 geldende MTA-tarieven in feite eenzijdig kan bepalen.
De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de (…) uitspraak van het CBB van 16 juni 2005 (LJN: AT7789).
Het argument dat eindgebruikerstarieven niet met terugwerkende kracht zouden kunnen worden verlaagd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een deugdelijke motivering van het bestreden besluit. Datzelfde geldt voor het argument dat met het bestreden besluit en vergelijkbare besluiten met betrekking tot andere geschillen onzekerheid over het niveau van de MTA-tarieven wordt weggenomen.
De rechtbank merkt daarbij op dat verweerder ook nog in zijn verweerschrift heeft aangegeven dat de MTA-tarieven “veel te hoog” waren. Met dat standpunt is het vaststellen van de MTA-tarieven op het door Tele2 in rekening gebrachte niveau volstrekt onverenigbaar.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat verweerder zijn oordeel over de MTA-tarieven van Tele2 in de periode van 1 december 2002 tot 1 januari 2004 in het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Dit besluit is derhalve genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en komt - onder gegrondverklaring van het beroep - voor vernietiging in aanmerking.”
In onderhavige geschillen komt de rechtbank, onder overneming van de hierboven aangehaalde overwegingen, tot hetzelfde oordeel. Verweerder heeft zijn besluiten omtrent de redelijkheid van de MTA-tarieven van Tele2, Telfort, T-Mobile, KPN-Mobile, Orange en Vodafone, voor zover het betreft de periode van 1 december 2002 tot 1 januari 2004, derhalve in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet toereikend gemotiveerd.
Ten aanzien van het oordeel van verweerder over de MTA-tarieven van na 1 januari 2004 overweegt de rechtbank het volgende.
Het in de Mededeling neergelegde nieuwe beleid van verweerder wordt onder meer gedragen door verweerders opvatting dat de MTA-tarieven tot 1 januari 2004 redelijk waren. Die tarieven hanteert verweerder als uitgangspunt voor de door de mobiele aanbieders door te voeren stapsgewijze verlaging van de MTA-tarieven vanaf 1 januari 2004. Gegeven het oordeel van de rechtbank dat de redelijkheid van de MTA-tarieven tot 1 januari 2004 niet toereikend is gemotiveerd, is de rechtbank van oordeel dat de Mededeling zonder een dergelijke toereikende motivering de grenzen van een redelijke beleidsbepaling overschrijdt. Derhalve had verweerder zijn besluiten omtrent de redelijkheid van de MTA-tarieven van Tele2, Telfort, T-Mobile, KPN-Mobile, Orange en Vodafone, voor zover het betreft de periode van vanaf 1 januari 2004, niet op de Mededeling mogen baseren en zijn deze besluiten ook in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet toereikend gemotiveerd.
De beroepen zijn derhalve gegrond en de bestreden besluiten komen voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen, nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die Versatel en MCI in verband met de behandeling van de beroepen tot aan deze uitspraak redelijkerwijs hebben moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 2.576,--, uitgaande van het gewicht ‘zeer zwaar’, de proces-handelingen ‘beroepschrift’, ‘verschijnen ter zitting’ en ‘nadere zitting’ en een aantal van ‘4 of meer’ samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, nu er sprake is van op vergelijkbare gronden gelijktijdig ingediende beroepschriften tegen nagenoeg identieke besluiten, waarin rechtsbijstand is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwer-kings-verband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. De rechtbank waardeert hierbij de ‘nadere zitting’ van 25 november 2005 met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht met 1 punt, omdat op de nadere zitting eerst een volledige behandeling van onderhavige zaken heeft plaatsgevonden en op de eerdere zitting van 15 juli 2005 geen enkele zaak van MCI volledig behandeld is.
De te vergoeden proceskosten voor Versatel bedragen de helft van dit bedrag, te weten € 1.288,--. Hierop dienen in mindering te worden gebracht de proceskosten ad € 1.288,-- die verweerder als gevolg van de uitspraak van 25 augustus 2005 in het geding 04/3391 aan Versatel diende te vergoeden, zodat verweerder thans geen proceskosten aan Versatel verschuldigd is.
De aan MCI te vergoeden proceskosten bedragen € 1.288,--.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- -
verklaart de beroepen van Versatel en MCI gegrond,
- -
vernietigt de bestreden besluiten,
- -
bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen,
- -
bepaalt dat verweerder de volgende bedragen aan griffierecht vergoedt:
aan Versatel € 1.365,= (5 x € 273,=);
aan MCI € 273,=,
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van MCI tot een bedrag van € 1.288,-- en wijst de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit aan als de rechtspersoon die deze kosten aan KPN dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt als voorzitter en mr. J.W. van den Hurk en mr. P. Vrolijk als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2006.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden op:
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van de
ze uitspraak is verzonden.