Hof 's-Hertogenbosch, 30-05-2012, nr. 20-003420-11
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW7049
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
30-05-2012
- Zaaknummer
20-003420-11
- LJN
BW7049
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW7049, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 30‑05‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:307, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Uitspraak 30‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Gevangenisstraf van 7 jaren ter zake diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit de dood ten gevolge heeft.
Partij(en)
Sector strafrecht
Parketnummer : 20-003420-11
Uitspraak : 30 mei 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg van 1 september 2011 in de strafzaak met parketnummer 12-700137-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] (de voormalige Sovjetunie) op [datum] 1989,
wonende te Antwerpen (België),
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep en de ontvankelijkheid van de verdachte
Blijkens de inhoud van de ‘akte rechtsmiddel’ van 2 september 2011 is het hoger beroep namens verdachte onbeperkt ingesteld. Dit hoger beroep is niet beperkt door een partiële intrekking. Wel heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep van
- 16.
mei 2012 medegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen de door de eerste rechter gegeven vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht staat er voor een verdachte geen hoger beroep open van een vrijspraak. Het hof zal derhalve, mede gelet op het bepaalde in artikel 407, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, de verdachte voor feit 2 niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, te weten feit 1.
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [nabestaande] ten bedrage van EUR 3.413,59 volledig toegewezen. Deze vordering - die in hoger beroep onverminderd is gehandhaafd - duurt derhalve van rechtswege voort in hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- -
verdachte ter zake het onder 1 primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest;
- -
de vordering van benadeelde partij [nabestaande] integraal zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft:
- -
primair integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde;
- -
subsidiair bepleit de bewezenverklaring te beperken tot het onder 1 primair partieel ten laste gelegde medeplegen van een “eenvoudige diefstal”;
- -
meer subsidiair zich gerefereerd voor wat betreft bewezenverklaring van het onder 1 primair partieel ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld met vrijspraak van de omstandigheid dat dat feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
- -
tegen de achtergrond van wat hierboven als subsidiair en meer subsidiair standpunt is verwoord, bepleit dat de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf aanzienlijk wordt gematigd;
- -
bepleit dat de benadeelde partij [nabestaande] niet-ontvankelijk in zijn vordering wordt verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na een toegelaten vordering nadere omschrijving tenlastelegging in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 7 juni 2009, te Goes, samen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een hoeveelheid geld en/of één of meer (auto)sleutel(s) en/of twee, althans één mobiele telefoon(s) en/of één of meer horloge(s), in elk geval (een) op (een) horloge(s) lijkend(e) voorwerp(en), geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer], in elk geval aan (een) ander(en) dan aan die hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zich en/of zijn mededader(s) de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een hard voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht heeft/hebben geslagen/gestompt en of die [slachtoffer] bij de keel heeft/hebben vastgepakt en/of (vervolgens) de keel heeft/hebben dichtgeknepen en/of tegen de keel heeft/hebben gestompt/geslagen en/of de polsen en/of de enkels van die [slachtoffer] heeft/hebben vastgetapet, in elke geval die [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden, en/of de mond van die [slachtoffer] heeft/hebben dicht getapet,
welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair althans indien ter zake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3], in elk geval één of meer perso(o)n(en) op of omstreeks 7 juni 2009 te Goes, samen en in vereniging met elkaar en/of met (een) ander(en), athans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen, een hoeveelheid geld en/of één of meer (auto)sleutel(s) en/of twee, althans één mobiele telefoon(s) en/of één of meer horloge(s), in elk geval (een) op (een) horloge(s) lijkende voorwerp(en), geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer], in elk geval aan (een) ander(en) dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of diens/hun mededader(s) en/of aan hem, verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of diens/hun mededader(s) de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld hierin dat die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of diens/hun mededader(s) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een hard voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht heeft/ hebben geslagen/gestompt en/of die [slachtoffer] bij de keel heeft/hebben vastgepakt en/of (vervolgens) de keel heeft/hebben dichtgeknepen en/of tegen de keel heeft/hebben gestompt/geslagen en/of de polsen en/of de enkels van die [slachtoffer] heeft/hebben vastgetapet, in elke geval die [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden, en of de mond van die [slachtoffer] heeft/hebben dicht getapet, welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 6 en/of 7 juni 2009 te Goes en/of elders in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door toen aldaar die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of diens/hun mededader(s) de informatie te verschaffen dat [slachtoffer] veel geld in huis had en/of (vervolgens) die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of diens/hun mededader(s) met een auto naar de woning/verblijfplaats van die [slachtoffer] te vervoeren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij op 7 juni 2009, te Goes, samen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en autosleutels en een mobiele telefoon, toebehorend aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, bestaande dat geweld hierin dat zijn mededaders die [slachtoffer] meermalen met een hard voorwerp op/tegen het hoofd/gezicht hebben geslagen/gestompt en die [slachtoffer] tegen de keel hebben gestompt/geslagen en de polsen en de enkels van die [slachtoffer] hebben vastgetapet en de mond van die [slachtoffer] hebben dicht getapet, welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Uit de bewijsmiddelen volgende feiten en omstandigheden in het licht van de hierna opgenomen verweren:
- -
Verdachte en [medeverdachte 3] hebben op 6 juni 2009 komende uit Belgie in Goes een ontmoeting met [slachtoffer] gehad.
- -
Bij die ontmoeting is bij [slachtoffer] geld gezien.
- -
Nadien is het plan opgevat om [slachtoffer] van dit geld te beroven.
- -
Op 6 juni 2009 zijn verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] daartoe wederom vanuit Belgie terug naar Goes gereden. Toen zij de auto van [slachtoffer] niet zagen staan, zijn zij terug naar België gereden.
- -
Op 7 juni 2009 heeft verdachte [medeverdachte 3] opgehaald en daarna [medeverdachte 2] en een vierde persoon, door hen aangeduid als “[medeverdachte 1]”.
- -
Verdachte is in een geleende auto met de medeverdachten van Antwerpen, waar alle toen woonachtig waren, naar Zeeland gereden, waarbij verdachte de auto bestuurde.
- -
Onderweg is met [slachtoffer] gebeld voor een afspraak, waarbij bleek dat [slachtoffer] zich bevond in de woning van zijn partner aan de [adres] te Goes.
- -
Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bellen daar - op grond van de taakverdeling -als eersten aan en gaan bij [slachtoffer] naar binnen.
- -
Voordat verdachte bij [slachtoffer] aanbelt - op welk moment [slachtoffer] afgeleid zou zijn en de medeverdachten volgens plan het geld zouden stelen - krijgt [slachtoffer] argwaan en slaat hij [medeverdachte 2] neer, die even het bewustzijn verliest.
- -
Wanneer [medeverdachte 2] bijkomt, ligt [slachtoffer] op de grond.
- -
[slachtoffer] is getapet aan de polsen, bij de enkels en op de mond.
- -
Verdachte heeft enige tijd nadat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij [slachtoffer] naar binnen zijn gegaan, aangebeld bij [slachtoffer]. Eén van de medeverdachten heeft de voordeur geopend en toen heeft verdachte [slachtoffer] zien liggen.
- -
De woning van de partner van [slachtoffer] is doorzocht. Er is een hoeveelheid geld, autosleutels en een mobiele telefoon weggenomen.
- -
Toen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn teruggekeerd bij de auto, zijn zij met de buit en samen met verdachte en [medeverdachte 3] teruggereden naar Antwerpen.
- -
Alle vier hebben in het buitgemaakte geld gedeeld.
- -
Op 7 juni 2009 wordt het levenloze lichaam van [slachtoffer] in de betreffende woning aangetroffen. Het lichaam wordt aangetroffen met een wond op en bloed nabij het hoofd. [slachtoffer] ligt dan op zijn buik, met zijn hoofd naar rechts gedraaid in de woonkamer tussen de salontafel en de tussendeur naar de gang. Zijn armen zijn op zijn rug gebonden met tape en een snoer van een GSM-oplader. Het uiteinde van het snoer ligt over het hoofd van [slachtoffer]. Zijn mond is deels afgeplakt met tape. Ook op zijn linker enkel bevindt zich tape.
- -
Uit de op het lichaam van [slachtoffer] verrichte sectie is (onder meer) het volgende gebleken:
- o.
er waren aan het hoofd (twee maal aan de rechterwenkbrauw en eenmaal aan het hoofd) drie onregelmatige, ruwrandige huiddefecten met in de wondbodem weefselbruggen en met omgevend bloeduitstorting. Alle drie de letsels toonden een verloop met hierin herkenbare terugkerende boogvormige patronen;
- o.
er was links aan het hoofd een onregelmatig, wat stervormig ruwrandig huiddefect met in de wondbodem weefselbruggen en met omgevend bloeduitstorting en uitgebreide zwelling van de hoofdhuid;
- o.
er was centraal, hoog aan het hoofd een grijze huidverkleuring met omgevend een bloeduitstorting;
- o.
aan de beide handen en onderarmen waren zes oppervlakkige huid-beschadigingen, deels met een streepvormig verloop, tot een maximale lengte van circa 2,5 centimeter;
- o.
er was huidloslating ter hoogte van beide polsen en aan de handrug links;
- o.
er was een kleine bloeduitstorting in de spieren van de hals, aan de voorzijde van de adamsappel;
- o.
het strottenhoofd toonde een breuk van de linkerhoorn aan bovenzijde, met omgevend een bloeduitstorting;
- o.
de bindvliezen van beide oogleden toonden een stipvormige bloed-uitstorting;
- o.
er was stuwing aan het hoofdhalsgebied.
Het medeplegen van diefstal
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, reeds omdat verdachte, onder meer op grond van zijn ter terechtzitting van het hof afgelegde verklaring, niet als medepleger van diefstal kan worden aangemerkt.
Het hof overweegt dienaangaande dat de kern van medeplegen is dat niet alle daders alle delictsbestanddelen zelf hoeven te vervullen, zolang het opzet van de medepleger maar gericht is op de bewuste en nauwe samenwerking alsmede op de te verrichten gedraging.
Verdachte heeft - zoals volgt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in samenhang bezien met wat overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt - samen met medeverdachten het plan gesmeed om [slachtoffer] geld afhandig te maken. Hij heeft als chauffeur medeverdachten naar het huis waarin [slachtoffer] zich bevond gereden. Hij is daarna enige tijd in de directe omgeving van de woning gebleven om vervolgens bij de woning aan te bellen. Hij heeft aangebeld tegen de achtergrond van het plan om [slachtoffer] af te leiden, zodat de in de woning aanwezige medeverdachten eenvoudig in staat zouden zijn het geld afhandig te maken. Daarnaast is verdachte na de diefstal met de medeverdachten teruggereden naar de thuisbasis Antwerpen. Vervolgens heeft verdachte gedeeld in de buit.
Uit het bovenstaande volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte zowel in de voorbereiding als in de uitvoering van de diefstal een belangrijke rol heeft gehad. Naar het oordeel van het hof was er, alle feiten en omstandigheden overziende, sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, zodat in ieder geval sprake is van het medeplegen van diefstal.
Het verweer wordt in zoverre verworpen.
Het medeplegen van diefstal met geweld
De verdediging heeft bepleit dat - indien het hof tot een bewezenverklaring komt van het medeplegen van diefstal - niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat dit medeplegen zich mede uitstrekt tot het toegepaste geweld. Daartoe is - kort en zakelijk - aangevoerd dat er geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking, waarbij het opzet vooraf gericht was op het gebruik van geweld bij de diefstal.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is op grond waarvan het oordeel gerechtvaardigd is dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de medeverdachten die de woning hebben betreden geweld tegen [slachtoffer] zouden gebruiken.
Het hof overweegt dat, voor zover het medeplegen ziet op een diefstal met geweld in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, het niet noodzakelijk is dat de mededader(s) de gewelddadige handelingen zelf heeft of hebben verricht, zolang het opzet van de medepleger (al dan niet in voorwaardelijke vorm) maar is gericht op de bewuste en nauwe samenwerking alsmede op de diefstal met geweld.
Het hof stelt voorop dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer blijkt dat het (blote) opzet van verdachte vooraf gericht was op het plegen van het geweld. Uit het vooraf gemaakt plan blijkt immers dat de intentie van verdachte en de medeverdachten was om middels een list het geld te stelen.
Niettemin is het hof van oordeel dat in de gegeven omstandigheden wel sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten gericht op de diefstal met geweld, dat van medeplegen van diefstal met geweld moet worden gesproken.
Het hof overweegt daartoe dat - zoals volgt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in samenhang bezien met wat overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt en zoals reeds hiervoor is overwogen - na het bezoek van verdachte en [medeverdachte 3] aan [slachtoffer] op 6 juni 2009 het plan is opgevat om geld van [slachtoffer] af te pakken. Daartoe zijn uiteindelijk verdachte en drie anderen, derhalve een numerieke meerderheid, naar [slachtoffer] gegaan. Verdachte heeft volgens plan aangebeld om [slachtoffer] af te leiden. Verdachte en de medeverdachten zijn er dus vanuit gegaan dat [slachtoffer] het geld niet vrijwillig zou afstaan. De omstandigheid dat van tevoren geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat dit plan niet zou lukken en [slachtoffer] - een handelaar en gebruiker van anabole steroïden en derhalve een gespierde man - geweld zou kunnen gebruiken ter verdediging van zijn eigendommen, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat de opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, gericht is geweest op toepassing van geweld.
Toen niet [slachtoffer] opendeed maar een medeverdachte en verdachte [slachtoffer] op de grond in de woonkamer zag liggen, moet het verdachte op dat moment duidelijk zijn geweest, dat er geweld werd gebruikt tegen [slachtoffer]. Hij heeft toen echter niet ingegrepen, bijvoorbeeld door zich ervan te vergewissen dat [slachtoffer] per ongeluk op de grond terecht gekomen was en geen hulp nodig had. Evenmin heeft verdachte zich toen gedistantieerd van het gebeurde en zijn medeverdachten. Hij is na de gewelddadige diefstal met de medeverdachten en de buit teruggereden naar Antwerpen om vervolgens aldaar mee te delen in de buit.
Uit het vorenstaande blijkt naar het oordeel van het hof dat de verdachte zich bewust is geworden dat met betrekking tot de diefstal gebruik werd gemaakt van geweld en hij daarmee heeft ingestemd. De verdachte heeft immers geen enkele poging gedaan om in te grijpen dan wel zich aan het gebeuren te onttrekken, hoewel hij hiertoe wel in de gelegenheid is geweest. Naar het oordeel van het hof is er onder deze omstandigheden sprake van het medeplegen van - kort gezegd - diefstal met geweld.
Het hof verwerpt het verweer in zoverre eveneens.
Doodsoorzaak en causaliteit
De verdediging heeft gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de tijdens de diefstal op [slachtoffer] uitgeoefende geweldshandelingen de dood van [slachtoffer] ten gevolge hebben gehad. Daartoe is - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat uit het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) van 14 oktober 2009 geen eenduidige doodsoorzaak kan worden aangewezen. Nu bovendien uit het dossier blijkt dat verdachte een zwak hart had, er verdovende middelen in zijn bloed zaten en uit diverse getuigenverklaringen blijkt dat [slachtoffer] in een slechte gezondheidstoestand verkeerde, kan geen causaal verband worden gelegd tussen het toegepaste geweld en het overlijden van [slachtoffer]. Het is immers niet uit te sluiten dat [slachtoffer] is overleden door een andere oorzaak, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In het deskundigenrapport van het NFI van 14 oktober 2009 wordt, voor zover thans van belang, ten aanzien van de mogelijke doodsoorza(a)k(en) van [slachtoffer] geconcludeerd:
“
(…)
- 1.
Het overlijden kan enerzijds mogelijk verklaard worden aan de hand van hartritmestoornissen en acuut hartfalen. Het hart was reeds ernstig ziekelijk veranderd en was derhalve reeds verhoogd vatbaar voor het optreden van hartritmestoornissen. Hartritmestoornissen kunnen in een situatie van stress en ademhalingsbelemmeringen ontstaan. Hartritmestoornissen kunnen middels een sectie niet worden aangetoond.
Toxicologisch onderzoek toonde in het lichaamsmateriaal concentraties amfetamine aan welke (al dan niet in combinatie met cocaïne en methamfetamine) mogelijk een bijdrage hebben geleverd aan deze wijze van overlijden
.
- 2.
Anderzijds zou het overlijden ook mogelijk verklaard kunnen worden door verstikking (: asfyxie) ten gevolge van ernstige ademhalingsbelemmering. Deze ernstige ademhalingsbelemmering zou in het voorliggende geval veroorzaakt kunnen zijn door inwerking van geweld op de hals, door mogelijke afsluiting van neus en mond (door bijvoorbeeld duct-tape), door positionele asfyxie (waarbij door positie en houding van het lichaam de ademhalingsspieren uiteindelijk onvoldoende werkzaam zijn) of door een (gedeeltelijke) combinatie van deze drie. Bij een verstikkingsdood treden deels dezelfde bevindingen op als die gezien worden bij hartfalen.
Toxicologisch onderzoek toonde in het lichaamsmateriaal concentraties amfetamine aan welke (al dan niet in combinatie met cocaïne en methamfetamine) mogelijk een bijdrage hebben geleverd aan deze wijze van overlijden.”
Aan de hand van de sectiebevindingen en de uitslagen van de vervolgonderzoeken kan geen onderscheid gemaakt worden tussen de (waarschijnlijkheid van de) twee bovenstaande mogelijke doodsoorzaken.
(…)
Er werd geen anatomische doodsoorzaak aangetroffen.
De bevindingen van de sectie en vervolgonderzoek kunnen enerzijds passen bij een overlijden ten gevolge van hartritmestoornissen en acuut hartfalen bij een reeds ernstig ziekelijk veranderd hart, met mogelijk een toxicologische bijdrage aan het overlijden.
Anderzijds kunnen de bevindingen passen bij een overlijden ten gevolge van verstikking, met mogelijk een toxicologische bijdrage aan het overlijden.
Het is ook mogelijk dat deze twee mechanismen beide een bijdrage geleverd hebben aan het overlijden, waarbij de mate van de bijdrage niet is aan te geven.
(…)”
Het hof concludeert aan de hand van het aangehaalde deskundigenrapport dat er twee mogelijke doodsoorzaken zijn, namelijk verstikking ten gevolge van ernstige ademhalingsbelemmering of hartfalen dan wel een combinatie van beide oorzaken.
Op grond van het aangehaalde deskundigenrapport is de anatomische doodsoorzaak voor de dood van [slachtoffer] niet zonder meer vast te stellen.
Naar het oordeel van het hof staat deze omstandigheid er niet aan in de weg dat het causale verband tussen het gebezigde geweld en de dood van [slachtoffer] kan worden aangenomen. Het hof overweegt daartoe dat beide mogelijke doodsoorzaken niet zouden zijn ingetreden zonder de in deze gebezigde geweldsgedragingen.
Voor verstikking door ernstige ademhalingsbelemmering geldt immers dat er drie mogelijke oorzaken zijn, te weten het op de hals uitgeoefende geweld, de afsluiting van de neus en mond door de tape of door de positie en houding van verdachte, dan wel een combinatie van de drie oorzaken. Deze drie oorzaken zijn allen rechtstreeks terug te voeren op het in deze op [slachtoffer] toegepaste geweld. Daarbij zij opgemerkt dat [slachtoffer] op zijn buik is aangetroffen, terwijl er een handdoek over zijn hoofd lag, een omstandigheid die onaannemelijk maakt dat [slachtoffer] zichzelf in een, buiten de risicosfeer van verdachte en de medeverdachten vallend, levensontnemende situatie (asfyxie) heeft gebracht.
Voor de hartproblemen geldt dat deze mogelijk zijn ontstaan door een combinatie van ademhalingsproblemen en/of stress. Ook deze oorzaken zijn direct te herleiden tot de geweldshandelingen. Immers, de ademhalingsproblemen zijn, zoals hiervoor overwogen ten aanzien van een mogelijke verstikking, te herleiden tot het uitgeoefende geweld. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat een overval leidt tot een stresserende situatie, een situatie die - zoals ook wordt vermeld in het rapport - kan leiden tot hartritmestoornissen.
De omstandigheden dat [slachtoffer] voor de gewelddadige diefstal leed aan ‘een reeds ernstig ziekelijk hart’, het feit dat er verdovende middelen in het bloed van [slachtoffer] zijn aangetroffen en dat uit diverse getuigenverklaringen in het dossier blijkt dat zijn gezondheidssituatie verre van optimaal was, doorbreekt naar het oordeel van het hof de causale keten tussen het door de mededaders gebezigde geweld en het overlijden van [slachtoffer] niet.
Alhoewel op grond van het rapport niet kan worden uitgesloten dat de somatische klachten van [slachtoffer] en/of zijn middelengebruik bij hebben gedragen aan de doods-oorza(a)k(en), doen deze omstandigheden er naar het oordeel van het hof niet aan af dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijze aan het bewezen verklaarde gewelddadige handelen van de daders kan worden toegerekend
Vaststaat immers dat [slachtoffer] op 7 juni 2009 de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] levend en wel te woord heeft gestaan en dat hij, toen hij argwaan kreeg, in staat is geweest [medeverdachte 2] een zodanige klap te verkopen dat deze even het bewustzijn verloor.
Voorts heeft te gelden dat de specifieke gezondheidstoestand van iemand tegen wie geweld wordt gebruikt in de risicosfeer valt van degene die dat geweld bezigt.
Het hof verwerpt het verweer in zoverre.
Voorzienbaarheid
De verdediging heeft aangevoerd dat de slechte gezondheidstoestand en het middelengebruik van [slachtoffer] niet zichtbaar waren, nu [slachtoffer] er nog altijd uit zag als een “mister universe”. Het was derhalve niet voorzienbaar dat het op hem uitgeoefende geweld zijn dood tot gevolg zou kunnen hebben.
Reeds hierboven is overwogen dat de specifieke gezondheidstoestand van iemand tegen wie geweld wordt gebruikt in de risicosfeer valt van degene die dat geweld bezigt. Dat het uiterlijk van iemand anders doet vermoeden dan de werkelijke gezondheidstoestand aangeeft doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af.
Het hof verwerpt het verweer in zoverre.
Het voorwaardelijk verzoek naar aanleiding van het door de raadsman ter terechtzitting van het hof van 16 mei 2012 overgelegde stuk met de kop: Verklaring [medeverdachte 2]
De raadsman heeft ter terechtzitting een niet ondertekend en ongedateerd stuk overgelegd. Volgens opgave van de raadsman is dit stuk opgemaakt door de rechtbank Middelburg tijdens een onderbreking van de terechtzitting op 18 augustus 2011, inhoudende de (in concept) opgenomen verklaring die [medeverdachte 2] in diens eigen strafzaak als verdachte ten overstaan van de rechtbank ter terechtzitting heeft afgelegd. De raadsman stelt dat deze verklaring op onderdelen niet overeen komt met het, naar aanleiding van de verklaring van [medeverdachte 2] ter terechtzitting, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie van 18 augustus 2011. De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof van 16 mei 2012 het voorwaardelijke verzoek gedaan om, indien het hof het proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie van 18 augustus 2011 tot het bewijs wenst te bezigen, de zaak aan te houden en alsnog een proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 augustus 2011 inzake [medeverdachte 2] op te vragen bij de rechtbank Middelburg teneinde dat bij het dossier te voegen.
Het hof sluit zich in de eerste plaats aan bij de opmerking die de advocaat-generaal naar aanleiding van het overleggen van het betreffende stuk heeft gemaakt dat beoordeling van het door de raadsman overgelegde stuk niet aangewezen voorkomt, nu de status van het stuk, op het moment van overleggen, niet was te verifiëren.
Het hof is echter eveneens van oordeel dat het voorwaardelijk verzoek van de verdediging op dit punt buiten bespreking en beoordeling kan worden gelaten, reeds omdat het hof het proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie van 18 augustus 2011 niet voor het bewijs heeft gebezigd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit de dood ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich - kort gezegd - schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld, hetgeen de dood van een ander tot gevolg heeft gehad. Dat in dezer sprake is van een zeer ernstig delict dat heel diep heeft ingegrepen in de levens van de nabestaanden behoeft eigenlijk geen nader betoog.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van dit feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft verzocht een op te leggen gevangenisstaf te matigen. Daarbij is in dit verband (onder meer) verwezen naar de beperkte rol van verdachte bij het ten laste gelegde feit, het blanco strafblad van verdachte alsmede de omstandigheid dat verdachte als vreemdeling in detentie verblijft, hetgeen zijn detentie relatief zwaar maakt.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte en zijn mededaders waren ermee bekend dat het betreffende slachtoffer handelde in verdovende middelen en anabolen en om die reden veel geld had. Verdachte heeft vervolgens samen met zijn mededaders het plan gemaakt om het slachtoffer in de woning van zijn vriendin te beroven, waarbij het slachtoffer is overmeesterd en vastgebonden en waarbij zijn mond met duct-tape is afgeplakt en er ook verder grof fysiek geweld tegen hem is gebruikt.
Ondanks de omstandigheid dat het feitelijk aandeel van verdachte minder groot was dan dat van zijn mededaders die het geweld feitelijk hebben gepleegd, rekent het hof het verdachte aan dat hij onder de gegeven omstandigheden heeft nagelaten de loop van de gebeurtenissen te wijzigen en met name dat hij zich niet om het lot van het slachtoffer heeft bekommerd.
Integendeel, hij heeft het slachtoffer laten liggen en is samen met zijn mededaders weggegaan en heeft meegedeeld in de buit.
Het geldelijk gewin bleef op de voorgrond staan.
De jonge kinderen van de partner van het slachtoffer (respectievelijk elf en dertien jaar oud ten tijde van het delict) hebben het beschadigde en levenloze lichaam van het slachtoffer aangetroffen, hetgeen naar algemene ervaringsregels een grote psychische impact moet hebben gehad op deze kinderen en blijkens de verklaring van de moeder ook heeft gehad. De gewelddadige dood van het slachtoffer heeft zijn partner, zijn familie en naaste omgeving onherstelbaar leed aangedaan.
In verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof in de eerste plaats acht geslagen op het hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister. Daaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder met politie en of justitie in aanraking is geweest. De verdachte is in zoverre dus als ‘first offender’ te beschouwen, maar dat heeft naar het oordeel van het hof gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit geen verregaande strafverminderende werking.
De omstandigheid dat verdachte als vreemdeling in Nederlandse detentie verblijft en derhalve niet in aanmerking komt voor een opleiding en verlof, is naar het oordeel van het hof evenmin een omstandigheid waarmee bij de hoogte van de straf in zwaarwegende mate rekening moet worden gehouden. Verdachte heeft er immers zelf voor gekozen om vanuit een ander land naar Nederland te rijden en hier het delict te plegen, waardoor hij zelf de consequenties zal moeten dragen.
Alles in ogenschouw nemend komt het hof tot het oordeel dat in het bijzonder op grond van de ernst en de gevolgen van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte, ook gelet op de specifieke persoonlijke omstandigheden van verdachte, niet kan worden volstaan met een lichtere of andere strafafdoening dan door de advocaat-generaal gevorderd.
Alles overziend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande]
De benadeelde partij [nabestaande] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.413,59 aan materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen en duurt derhalve van rechtswege voort. De vordering is bovendien integraal gehandhaafd in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de vordering niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [nabestaande] als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.413,59. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van het in de inleidende dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof
onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [nabestaande], terzake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.413,59 (drieduizend vierhonderddertien euro en negenenvijftig eurocent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [nabestaande], een bedrag te betalen van € 3.413,59 (drieduizend vierhonderddertien euro en negenenvijftig eurocent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 44 (vierenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. J.W. de Ruijter, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. R.R. Everaars-Katerberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. van der Pijl, griffier,
en op 30 mei 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.P. van der Pijl is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.