Rb. Rotterdam, 20-12-2013, nr. C/11/96605 / FA RK 12-7154
ECLI:NL:RBROT:2013:10892
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
20-12-2013
- Zaaknummer
C/11/96605 / FA RK 12-7154
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2013:10892, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 20‑12‑2013; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig, Rekestprocedure, Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Schenkingen onder uitsluitingsclausule? Benadeling gemeenschap ex artikel 1:164 BW?
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Team familie 2
zaaknummer: C/11/96605 / FA RK 12-7154 + C/11/98065/ FA RK 12-7800
beschikking van de enkelvoudige kamer van 20 december 2013
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [plaats],
verzoekster,
advocaat mr. A.J. Badenbroek-de Graaf te Dordrecht,
tegen
[naam man],
wonende te [plaats],
verweerder,
advocaat mr. G.A.H. Wiekamp te Hendrik-Ido-Ambacht.
Partijen worden hieronder aangeduid als de vrouw respectievelijk de man.
1. Het verdere procesverloop
1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- de (tussen)beschikking van de rechtbank Dordrecht van 6 juni 2012 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 19 augustus 2013;
- de brief van de advocaat van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 27 augustus 2013.
1.2.
De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 6 september 2013.
1.3.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, die een pleitnotitie en een taxatierapport van de personenauto, merk [merk] met kenteken [kenteken], heeft overgelegd;
- de advocaat van de man;
- mevrouw [naam], bewindvoerster over het vermogen van de man, die aanwezig is geweest bij de bespreking van de verzoeken omtrent de kinderalimentatie, de partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank, op haar verzoek, nog ontvangen:
- de brief van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 2 oktober 2013;
- de brief van de advocaat van de vrouw, met bijlage, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2013;
- de brief van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie op 30 oktober 2013.
2. Het geschil en de verdere beoordeling
2.1.
De echtscheiding tussen partijen is uitgesproken in voormelde (tussen)beschikking. De echtscheidingsbeschikking is op 12 september 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In geschil zijn nog de volgende verzoeken:
- de hoofdverblijfplaats van de minderjarige;
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- de kinderalimentatie;
- de partneralimentatie;
- het voortgezet gebruik van de echtelijke woning;
- de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
De hoofdverblijfplaats
2.3.
De vrouw verzoekt de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen. De man heeft hiertegen geen verweer gevoerd en nu het belang van de minderjarige zich hier niet tegen verzet, zal de hoofdverblijfplaats bij de vrouw worden bepaald.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
2.4.
De vrouw verzoekt aanvankelijk een zorgregeling te bepalen, op grond waarvan de minderjarige eens per veertien dagen op zondag van 14.00 uur tot 16.00 uur bij de man zal verblijven in aanwezigheid van de vrouw, voor zover dit voor de minderjarige haalbaar is. De man heeft geen zelfstandig verzoek tot een zorgregeling ingediend.
2.5.
Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek ingetrokken, zodat de rechtbank geen beslissing en in beginsel ook geen oordeel geeft over de zorgregeling. Desondanks wenst de rechtbank partijen het volgende mee te geven. Gebleken is dat thans geen contact bestaat tussen de man en de minderjarige. De vrouw erkent dat het van belang is dat dit contact wordt hersteld, maar de omstandigheid dat de minderjarige de man niet wil bezoeken, ervaart zij hierbij als knelpunt. Ook zijn bezoeken van de minderjarige aan de man in het verleden niet vlekkeloos verlopen, zo stelt de vrouw en dient rekening te worden gehouden met het effect dat contact tussen de man en de minderjarige op de minderjarige heeft. Desondanks probeert de vrouw contact tussen hen te stimuleren.
Gebleken is dat de huidige (medische) situatie van de man de uitvoering van een concrete zorgregeling belemmert, hetgeen de man erkent. Ondanks het bestaan van diverse belemmeringen ten aanzien van het contact tussen de man en de minderjarige gaat de rechtbank ervan uit dat partijen zich zullen inspannen om het contact tussen de man en de minderjarige te herstellen op een zodanige wijze, dat recht wordt gedaan aan zowel het belang van de minderjarige als de situatie waarin de man zich bevindt.
De kinderalimentatie
2.6.
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de man een bedrag van € 50,-- per maand aan kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige zal voldoen. De rechtbank is niet gebleken dat partijen een ingangsdatum zijn overeengekomen, zodat deze gesteld zal worden op de datum van deze beschikking.
De partneralimentatie
2.7.
De vrouw heeft haar verzoek tot partneralimentatie ingetrokken, zodat dit geen verdere bespreking behoeft.
Het voortgezet gebruik van de echtelijke woning
2.8.
De vrouw heeft haar verzoek tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning ingetrokken, zodat dit geen verdere bespreking behoeft.
De verdeling van de huwelijksgemeenschap
2.9.
Nu partijen niet volledig tot overeenstemming kunnen komen over de verdeling, zal de wijze van verdeling worden gelast, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang.
De peildatum
2.10.
Partijen stellen de peildatum zowel wat betreft de omvang als de waardering van de gemeenschap op 30 januari 2012.
2.11.
Volgens partijen danwel één van hen behoren de volgende bestanddelen tot de huwelijksgemeenschap:
a. de inboedelgoederen;
b. de personenauto, merk [merk], kenteken [kenteken];
c. de onderneming van de man, [naam], waartoe onder andere behoort de bankrekening bij [naam] met rekeningnummer [nummer];
d. de bankrekening bij de [naam] met rekeningnummer [nummer], ten name gesteld van partijen;
e de bankrekening bij de [naam] met rekeningnummer [nummer], ten name gesteld van de vrouw;
f. de bankrekening bij de [naam] met rekeningnummer [nummer], ten name gesteld van de vrouw;
g. de verzekeringspolis bij [naam] met polisnummer [nummer];
h. de verzekeringspolis bij [naam] met polisnummer [nummer];
i. de verzekeringspolis bij [naam] met polisnummer [nummer];
j. het restant van de hypotheekschuld na verkoop van de echtelijke woning;
k. de aanslagen ter zake de inkomstenbelasting over de jaren 2009 en 2010;
l. de teruggave inkomstenbelasting over het jaar 2011;
m. de schuld uit hoofde van de factuur van de boekhouder.
a.
2.12.
De man stelt dat hij door de verdeling van de inboedelgoederen, zoals die heeft plaatsgevonden is onderbedeeld. De vrouw heeft hierop gereageerd en de man uitgenodigd aan te geven welke goederen hij alsnog toegedeeld wenst te krijgen. Vervolgens heeft de man verklaard dat het onder andere de volgende goederen betreft:
- Netboek Asis;
- een stereoset;
- de hometrainer;
- de Disneybeelden;
- tuingereedschap;
- andere spullen, aan partijen genoegzaam bekend.
De vrouw heeft verklaard dat deze zaken klaar staan voor de man, alsmede nog een groot aantal andere spullen. De rechtbank is van oordeel dat partijen in onderling overleg dienen te regelen dat de man de zaken ophaalt dan wel laat ophalen.
Voor het overige is onvoldoende inzage gegeven in de samenstelling en ouderdom van de totale inboedel. Dan valt niet vast te stellen dat de man thans onderbedeeld is in het kader van de verdeling van de inboedelgoederen. Het verzoek tot het bepalen van een overbedelingsvordering, zal dan ook worden afgewezen.
b.
2.13.
Ter zitting is gebleken dat op de peildatum niet de auto van het merk [merk] maar een [merk] tot de huwelijksgemeenschap behoorde. De [merk] is ingeruild voor de[merk]. Partijen zijn overeengekomen dat de waarde van de [merk] op de peildatum € 500,-- was. Dit bedrag is ten goede gekomen aan de vrouw. De vrouw dient een bedrag van € 250,-- aan de man te betalen.
c. + e. + f.
2.14.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de activa en passiva die behoren tot de
(voormalige) onderneming van de man, een eenmanszaak genaamd [naam], waartoe ook behoort het saldo van de bankrekening bij [naam], aan de man worden toegedeeld casu quo toegerekend, zonder nadere verrekening. De onderneming en voornoemde bankrekening worden voortgezet door de man. Voorts zijn partijen overeengekomen dat de saldi van de bankrekeningen bij de [naam] die ten name van de vrouw gesteld zijn (genoemd onder e. en f.) aan de vrouw worden toegedeeld, een en ander zonder nadere verrekening. De bankrekeningen genoemd onder e. en f. worden voortgezet door de vrouw.
d.
2.15.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het saldo van deze rekening reeds verdeeld is en dat de rekening inmiddels is opgeheven, zodat de rechtbank ter zake geen beslissing meer hoeft te nemen.
g. tot en met i.
2.16.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de rechten voortvloeiend uit deze verzekeringspolissen zullen worden afgekocht. De totale opbrengst zal worden aangewend ter aflossing van de restschuld na de verkoop van de echtelijke woning. Voor zover na aanwending van de opbrengst ter aflossing nog een schuld resteert ter zake de verkoop van de echtelijke woning wordt deze aan beide partijen toegerekend, ieder voor de helft. Voor zover na aflossing van de restschuld ter zake van de echtelijke woning, een gedeelte van de opbrengst van de waarde van de rechten voortvloeiend uit deze verzekeringen resteert, komt deze aan beide partijen toe, ieder voor de helft.
k. + l.
2.17.
Partijen zijn overeengekomen dat voor zover sprake zal blijken te zijn van één of meerdere teruggaves deze bij helfte tussen partijen gedeeld zal/zullen worden en dat voor zover sprake zal blijken te zijn van één of meerdere aanslagen deze door beide partijen, ieder voor de helft, gedragen zal/zullen worden.
m.
2.18.
Deze factuur betreft verrichte werkzaamheden terzake de onderneming van de man en is na de peildatum gedateerd. De werkzaamheden, zo blijkt uit de specificatie, zijn ook verricht door de boekhouder na de peildatum. In beginsel dient een schuld die is ontstaan na de peildatum voor rekening te komen van degene die de schuld is aangegaan. De werkzaamheden waar deze factuur betrekking op heeft, zien echter op een periode ten tijde van het huwelijk van partijen. Deze werkzaamheden betreffen de aangifte inkomstenbelasting 2010 en 2011 van de man, zo blijkt uit de specificatie van de factuur. Dat de boekhouder de betreffende werkzaamheden heeft uitgevoerd komt bovendien ten goede aan beide partijen, aangezien deze relevant zijn in het kader van de afwikkeling van hun huwelijksvermogen. Daar komt bij dat het gebruikelijk is dat de betreffende werkzaamheden reeds tijdens het huwelijk zouden zijn uitgevoerd en dat ook de betreffende nota dan reeds betaald zou zijn geweest ten tijde van het huwelijk. De redelijkheid en billijkheid beheerst de relatie van (ex-)echtelieden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het redelijk en billijk dat ieder van partijen de helft van de factuur voor zijn c.q. haar rekening neemt.
2.19.
De wijze van verdeling van de goederen behorende tot de huwelijksgemeenschap zal worden gelast zoals hiervoor onder r.o. 2.10. tot en met 2.18. is weergegeven.
Zowel de man als de vrouw hebben gesteld een vordering op de gemeenschap te hebben. Deze verzoeken zullen hierna worden besproken.
De door de vrouw gestelde vordering op de gemeenschap
2.20.
De vrouw stelt dat zij een vordering op de gemeenschap heeft ter hoogte van in totaal € 22.000,--. Dit bedrag is volgens de vrouw door haar moeder aan haar geschonken. De gelden van deze schenking waren afkomstig uit de nalatenschap van de vader van de vrouw. In het testament van de vader van de vrouw is een uitsluitingsclausule opgenomen. Voorts blijkt uit de schenkingsovereenkomst zoals gesloten door de vrouw met haar moeder dat een uitsluitingsclausule van toepassing is, zo stelt de vrouw. De man voert aan dat de moeder van de vrouw op 14 februari 2011 een bedrag ad € 21.000,-- heeft geschonken, terwijl pas op 15 maart 2011 een schenkingsovereenkomst is opgemaakt. Nu de schenkingsovereenkomst is opgesteld nadat de schenking heeft plaatsgevonden, is de in de overeenkomst opgenomen uitsluitingsclausule volgens de man niet van toepassing op de schenking.
2.21.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw legt een schenkingsovereenkomst over, gedateerd 15 maart 2011. De vrouw en de moeder komen in deze overeenkomst overeen, dat de schenking van de moeder aan de vrouw, zoals deze heeft plaatsgevonden op 1 maart 2011 ad € 21.000,--, is geschied onder een uitsluitingsclausule. Vaste jurisprudentie is dat de uitsluitingsclausule op het moment van schenking gevestigd dient te worden en niet achteraf kan plaatsvinden. De gelden verkregen door de vrouw, ten gevolge van deze schenking van haar moeder d.d. 1 maart 2011, zijn tot de huwelijksgoederengemeenschap gaan behoren, nu de uitsluitingsclausule eerst gevestigd is op 15 maart 2011, derhalve nadat de schenking op 1 maart 2011 heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de schenking van € 1.000,-- heeft de vrouw enkel een bankafschrift overgelegd, waaruit blijkt een schenking van [naam]B.V. Hieruit blijkt ook niet dat een uitsluitingsclausule aan de schenking is verbonden. De geschonken bedragen ter hoogte van in totaal € 22.000,-- zijn derhalve in de gemeenschap van goederen gevallen, zodat de vrouw geen vordering op de gemeenschap heeft. Het verzoek van de vrouw ter zake zal worden afgewezen.
Voorzover de vrouw heeft bedoeld te stellen dat voornoemde gelden, verkregen van haar moeder, voortvloeien uit de nalatenschap van haar vader en derhalve de uitsluitingsclausule van toepassing is, is deze stelling onvoldoende onderbouwd, mede gezien de stelling van de vrouw, dat haar moeder haar deze gelden geschonken heeft.
De door de man gestelde vordering
2.22.
De man stelt dat de vrouw de gemeenschap heeft benadeeld door vanaf 10 januari 2011 hoge bedragen van de rekeningen van partijen op te nemen en door de verkoopopbrengst van goederen die tot de gemeenschap behoorden, te spenderen. Volgens de man is sprake van verkwisting. De vrouw erkent dat zij opnames heeft gedaan van de bankrekeningen en dat zij verkoopopbrengsten heeft gespendeerd, maar zij betwist dat sprake is van verkwisting. De vrouw voert hiertoe aan dat zij de bedragen heeft aangewend om in haar levensonderhoud en dat van de minderjarige, alsmede in kosten van de man te kunnen voorzien. Volgens de vrouw zijn de uitgaven die zij heeft gedaan in overeenstemming met de welstand waarin partijen tijdens het huwelijk hebben geleefd.
2.23.
Indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij/zij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór goederen van de gemeenschap heeft verspild, is hij/zij gehouden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden(artikel 1:164 BW). De rechtbank begrijpt dat de man met de term verkwisting bedoeld heeft verspilling van goederen van de gemeenschap.
Het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend op 30 januari 2012.
Genoemde periode van zes maanden vóór aanvang van het geding, houdt in dat de periode betrekking heeft op 30 juli 2011 tot 30 januari 2012. Opnames en uitgaven die zijn gedaan vóór 30 juli 2011 zijn derhalve niet relevant en worden buiten beschouwing gelaten. In de periode 30 juli 2011 tot 30 januari 2012 heeft de vrouw in totaal een bedrag van € 6.895,56 opgenomen, te weten een bedrag van € 4.495,56 dat is overgemaakt naar de privérekening van de vrouw en opnames van de rekening op naam van [naam] ten bedrage van
€ 2.400,--. Dit is omgerekend € 1.149,26 per maand. De vrouw had in de maanden augustus en september 2011 daarnaast onweersproken de beschikking over de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de man ten bedrage van gemiddeld € 1.640,-- netto per maand. De vrouw had derhalve in deze maanden gemiddeld € 2.789,-- netto per maand tot haar beschikking. De vrouw heeft in deze periode eveneens onweersproken de gezamenlijke lasten van partijen voldaan. Van oktober 2011 tot en met januari 2012 heeft de vrouw voornoemde € 1.149,26, vermeerderd met haar eigen inkomen, zoals door de vrouw onweersproken gesteld, gemiddeld € 563,-- netto per maand, in totaal € 1.712,26 ter beschikking gehad voor levensonderhoud. De vrouw heeft onweersproken in deze periode onder andere de hypotheeklasten en gebruikerslasten van de woning voldaan. Gezien de inhoud van de brief van de vrouw aan de deurwaarder d.d. 9 maart 2012, zoals door de vrouw overgelegd en welke inhoud door de man niet is weersproken, is de alimentatie zoals vastgesteld in het kader van de voorlopige voorzieningen met ingang van 2 december 2012 niet voldaan in deze periode. De vrouw heeft gesteld dat partijen tijdens het huwelijk leefden van € 2.958,-- netto per maand, uitgaande van de opnames uit de onderneming ten laste van de kapitaalrekening.
De man heeft dit erkend, maar voert aan dat rekening gehouden dient te worden met de heffing van inkomstenbelasting. De al dan niet verschuldigde inkomstenbelasting over de opnames is echter niet relevant. Het gaat immers om het bestede inkomen van partijen ten tijde van het huwelijk. Indien de door de vrouw gedane opnames in de periode 30 juli 2011 tot 30 januari 2012 worden vergeleken met de levensstandaard van partijen tijdens het huwelijk, zijn de opnames niet exorbitant hoog. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van verspilling van gemeenschapsgoederen. Het verzoek van de man zal dientengevolge worden afgewezen.
De proceskosten
2.24.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) compenseren.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] bij de vrouw zal zijn;
3.2.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man, met ingang van de datum van deze beschikking, aan de vrouw ten behoeve van voornoemde minderjarige een alimentatie dient te betalen van € 50,-- (vijftig euro) per maand;
3.3.
gelast de wijze van verdeling van de goederen behorende tot de huwelijksgemeenschap conform het onder r.o. 2.10. tot en met 2.18. bepaalde;
3.4.
compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.L.M. Pabst-Thissen, rechter, tevens kinderrechter, en uitgesproken door mr. K. Bakker, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.P.L. van Overveld op de openbare terechtzitting van 20 december 2013.