De aanhef van art. 1, eerste lid, WVW 1994 is nadien gewijzigd door de Wet van 8 juli 2020, Stb. 2020, 293, in werking getreden op 1 september 2020. Deze wijziging is voor de onderhavige zaak niet van belang.
HR, 31-01-2023, nr. 21/02972
ECLI:NL:HR:2023:71
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-01-2023
- Zaaknummer
21/02972
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:71, Uitspraak, Hoge Raad, 31‑01‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1256
ECLI:NL:PHR:2022:1256, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑12‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:71
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑12‑2021
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0021
Uitspraak 31‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Rijden zonder rijbewijs op minibike, art. 107.1 WVW 1994. Bewijsklacht. Is minibike een motorrijtuig (bromfiets) waarvoor op de weg de rijbewijsplicht geldt? Hof heeft vastgesteld dat verbalisant de verdachte heeft zien rijden op openbare weg op motorrijtuig. ‘s Hofs oordeel dat onderhavig, door verdediging als ‘minibike’ aangeduid, voertuig kan worden aangemerkt als motorrijtuig waarvoor bestuurder op de weg over rijbewijs a.b.i. art. 107.1 WVW 1994 moet beschikken, in het bijzonder rijbewijs voor besturen van bromfiets, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Mede in het licht van het voor bewijs gebruikte p-v waaruit volgt dat aan verdachte nooit enig rijbewijs is afgegeven, is bewezenverklaring ook toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02972
Datum 31 januari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 juli 2021, nummer 23-001029-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Crince Le Roy, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het tenlastegelegde rijden zonder rijbewijs. Daartoe wordt aangevoerd dat voor het rijden op een minibike geen rijbewijs nodig is.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
“hij op 2 juni 2020 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) heeft gereden op de weg, Liendenhof, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op het volgende bewijsmiddel:
“1. Een proces-verbaal overtreding met nummer 005150073 van 16 juli 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik zag de verdachte op 2 juni 2020 op de openbare weg, zijnde de Liendenhof, in Amsterdam, op een bromfiets rijden. Ik zag dat het door de verdachte bestuurde voertuig een motorrijtuig betrof als bedoeld in artikel 1 onder c van de Wegenverkeerswet 1994. Voor het besturen van dit motorrijtuig is een rijbewijs vereist. Na vordering toonde de verdachte geen geldig rijbewijs. Ik hoorde de verdachte zeggen: “ik ben aan het testrijden en heb helemaal geen rijbewijs”. Bij het raadplegen van het rijbewijzenregister bleek mij dat aan de verdachte nooit enig rijbewijs was afgegeven. De verdachte bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] .”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
“De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden zonder rijbewijs. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 juni 2021 is aan hem eerder voor een soortgelijk feit een strafbeschikking uitgevaardigd. De verdachte heeft daaruit kennelijk geen enkele lering getrokken. Anderzijds weegt mee dat de verdachte in onderhavige zaak heeft gereden op een minibike. In die omstandigheid ziet het hof aanleiding om te volstaan met oplegging van een geldboete van na te melden hoogte.”
2.2.4
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de raadsman van de verdachte onder meer het volgende heeft aangevoerd:
“Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op een bromfiets heeft gereden zonder rijbewijs. Het voertuig waarop de verdachte heeft gereden, betreft echter een mini-voertuigje waarvoor een rijbewijs niet nodig is. De verdachte had daarmee niet op de openbare weg mogen rijden, maar op eigen grond had dat wel gemogen. Het verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt, zit hem dus eigenlijk in het onverzekerd rijden. Nu een rijbewijs voor het betreffende voertuig niet nodig is, kan het ten laste gelegde feit niet worden bewezen.”
2.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 1 lid 1, aanhef en onder b, c en e, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994):
“1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
b. wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
c. motorrijtuigen: alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders, met uitzondering van fietsen met trapondersteuning;
d. (...);
e. bromfiets:
a. motorrijtuig op twee wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in subonderdeel d; (...).”
- Artikel 107 lid 1 WVW 1994:
“Aan de bestuurder van een motorrijtuig op de weg dient door de daartoe bevoegde autoriteit een rijbewijs te zijn afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie waartoe dat motorrijtuig behoort.”
- Artikel 15 lid 1, aanhef en onder a, Reglement rijbewijzen:
“Rijbewijzen worden afgegeven voor het besturen van de volgende categorieën van motorrijtuigen:
a. bromfietsen, niet zijnde bromfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de wet (rijbewijs categorie AM).”
2.4
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 107 lid 1 WVW 1994 in verbinding met artikel 1 lid 1, aanhef en onder c en e, WVW 1994. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘motorrijtuig (bromfiets)’ zijn gebruikt in de betekenis die die woorden hebben in die bepalingen.
2.5
Het hof heeft vastgesteld dat de verbalisant de verdachte heeft zien rijden op de openbare weg op een motorrijtuig. Het oordeel van het hof dat het onderhavige, door de verdediging als ‘minibike’ aangeduide, voertuig kan worden aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor de bestuurder op de weg over een rijbewijs als bedoeld in artikel 107 lid 1 WVW 1994 moet beschikken, in het bijzonder een rijbewijs voor het besturen van een bromfiets, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Mede in het licht van het voor het bewijs gebruikte proces-verbaal waaruit volgt dat aan de verdachte nooit enig rijbewijs is afgegeven, is de bewezenverklaring ook toereikend gemotiveerd.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2023.
Conclusie 06‑12‑2022
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02972
Zitting 6 december 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De verdachte is bij arrest van 8 juli 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens ‘overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een geldboete van € 300,- subsidiair zes dagen hechtenis.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. C. Crince Le Roy, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
1.3.
Het middel bevat de klacht dat het hof het rijden zonder rijbewijs bewezen heeft verklaard, terwijl voor het rijden op een minibike geen rijbewijs nodig is. De bewezenverklaring zou derhalve niet uit de bewijsmiddelen kunnen volgen en onbegrijpelijk zijn.
1.4.
Alvorens ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring, het gebezigde bewijsmiddel, een deel van de strafmotivering, een deel van het pleidooi en relevante (wettelijke) voorschriften weer.
2. Bewezenverklaring, bewijsmiddel, pleidooi en toepasselijke voorschriften
2.1.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 2 juni 2020 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) heeft gereden op de weg, Liendenhof, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.’
2.2.
Deze bewezenverklaring berust op het volgende bewijsmiddel:
‘Een proces-verbaal overtreding (…) van 16 juli 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik zag de verdachte op 2 juni 2020 op de openbare weg, zijnde de Liendenhof, in Amsterdam, op een bromfiets rijden. Ik zag dat het door de verdachte bestuurde voertuig een motorrijtuig betrof als bedoeld in artikel 1 onder c van de Wegenverkeerswet 1994. Voor het besturen van dit motorrijtuig is een rijbewijs vereist. Na vordering toonde de verdachte geen geldig rijbewijs. Ik hoorde de verdachte zeggen: “ik ben aan het testrijden en heb helemaal geen rijbewijs”. Bij het raadplegen van het rijbewijzenregister bleek mij dat aan de verdachte nooit enig rijbewijs was afgegeven. De verdachte bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] .’
2.3.
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
‘De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden zonder rijbewijs. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 juni 2021 is aan hem eerder voor een soortgelijk feit een strafbeschikking uitgevaardigd. De verdachte heeft daaruit kennelijk geen enkele lering getrokken. Anderzijds weegt mee dat de verdachte in onderhavige zaak heeft gereden op een minibiki. In die omstandigheid ziet het hof aanleiding om te volstaan met oplegging van een geldboete van na te melden hoogte.’
2.4.
De raadsman van de verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gehouden op 8 juli 2021 blijkens het van die zitting opgemaakte proces-verbaal bij pleidooi onder meer het volgende aangevoerd:
‘Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op een bromfiets heeft gereden zonder rijbewijs. Het voertuig waarop de verdachte heeft gereden, betreft echter een mini-voertuigje waarvoor een rijbewijs niet nodig is. De verdachte had daarmee niet op de openbare weg mogen rijden, maar op eigen grond had dat wel gemogen. Het verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt, zit hem dus eigenlijk in het onverzekerd rijden. Nu een rijbewijs voor het betreffende voertuig niet nodig is, kan het ten laste gelegde feit niet worden bewezen.’
2.5.
Bij de beoordeling van het middel zijn een aantal bepalingen uit de WVW 1994 van belang. Ik geef deze bepalingen weer zoals zij luidden ten tijde van het tenlastegelegde feit:
Art. 1, eerste lid, aanhef en onder c en e:1.
‘1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
b. wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
c. motorrijtuigen: alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders, met uitzondering van fietsen met trapondersteuning;
d. (…);
e. bromfiets:
a. motorrijtuig op twee wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in subonderdeel d;
b. (…)
c. (…)
d. een motorrijtuig als bedoeld in artikel 20b.
In ieder geval wordt als bromfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als bromfiets is aangeduid;’
Art. 20b:
‘1. Voorafgaande aan de toelating tot het verkeer op de weg kan Onze Minister een motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm3 of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, per type of individueel voertuig aanwijzen op grond van zijn veiligheidsaspecten, indien:
a. de toelating overeenstemt met de in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, tweede lid en derde lid, onderdeel a, genoemde doeleinden; en
b. er voor dit motorrijtuig niet een typegoedkeuring overeenkomstig in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen voorschriften vereist is.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld betreffende de aanwijzing.’
Art. 21, eerste lid, (oud):2.
‘1. Bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers dienen te zijn goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg.’
Art. 33 (oud):3.
‘1. Het is de eigenaar of houder van een voertuig dat ingevolge artikel 21, eerste lid, dient te zijn goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg verboden dit voertuig te laten staan op de weg of daarmee over de weg te rijden alsmede de bestuurder daarmee over de weg te laten rijden, indien het voertuig niet is goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg.
2. Onverminderd het eerste lid is het de bestuurder van een voertuig dat ingevolge artikel 21, eerste lid, dient te zijn goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg, verboden daarmee over de weg te rijden, indien het voertuig niet is goedgekeurd.
3. In bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing op een voertuig dat ingevolge artikel 21, eerste lid, dient te zijn goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg, maar dat is ingeschreven in het kentekenregister.’
Art. 107, eerste lid:
‘1. Aan de bestuurder van een motorrijtuig op de weg dient door de daartoe bevoegde autoriteit een rijbewijs te zijn afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie waartoe dat motorrijtuig behoort.’
Art. 108, eerste lid, aanhef en onder a:
‘1. Artikel 107 is niet van toepassing op bestuurders van:
a. bromfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, en gehandicaptenvoertuigen die zijn uitgerust met een motor en bij algemene maatregel van bestuur aangewezen landbouw- of bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid;’4.
3. De bespreking van het middel
3.1.
De steller van het middel voert aan dat het in casu gaat om ‘een piepklein motortje, ook wel bekend onder de naam ‘minibike’.’ Hij geeft aan dat de verdachte zich kan voorstellen ‘dat niet iedere verbalisant daarvan op de hoogte is’. Voor het rijden op een minibike zou geen rijbewijs nodig zijn. Ter onderbouwing van die stelling wijst de steller van het middel op een passage op een website van de rijksoverheid inzake minibikes.5.Dat de verbalisant ‘stelt dat voor dit type voertuig een rijbewijs nodig is’ zou onjuist zijn. De steller van het middel wijst erop dat het gerechtshof enkel is uitgegaan van het proces-verbaal ‘waarin verder geen type van het voertuig is omschreven’. Dat voor de minibike geen rijbewijs nodig is, wordt beargumenteerd met de stelling dat ‘men er simpelweg niet mee mag rijden op de openbare weg, maar enkel op privéterrein. Het is dus niet zo dat je met een rijbewijs wel ineens op de openbare weg mag rijden met een minibike’.
3.2.
Het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van politie houdt in dat de opsporingsambtenaar heeft waargenomen dat de verdachte op een bromfiets reed. Dat is, naar het mij voorkomt, bij een opsporingsambtenaar in beginsel een - toegelaten - concluderende waarneming en niet een – niet toegelaten – conclusie.6.Ik wijs er in dat verband nog op dat de raadsman van de verdachte in hoger beroep niet heeft gesteld en onderbouwd dat het ‘mini-voertuigje’ niet onder de wettelijke omschrijving van de ‘bromfiets’ zou vallen. Dat het voertuig onder de wettelijke omschrijving van de ‘bromfiets’ valt, wordt ook in cassatie niet – onderbouwd – betwist in het licht van de begripsbepalingen in art. 1 WVW 1994. Evenmin wordt aangevoerd dat het proces-verbaal een niet toegelaten conclusie zou behelzen. Opgemerkt wordt alleen dat het gerechtshof ‘enkel (is) uitgegaan van dit proces-verbaal waarin verder geen type van het voertuig is omschreven’.
3.3.
Ten overvloede merk ik op dat de definitie van de ‘bromfiets’ in art. 1, eerste lid, onder e WVW 1994 leert dat een motorrijtuig op twee wielen waarvoor geen kentekenbewijs is afgegeven slechts als een ‘bromfiets’ kan worden aangemerkt als het een ‘door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h uur’ heeft. Als het motorrijtuig een verbrandingsmotor heeft, mag deze – wil het een bromfiets zijn - niet een cilinderinhoud hebben van meer dan 50 cm3. Als het voertuig een grotere maximumsnelheid en/of cilinderinhoud heeft, betekent dat evenwel niet dat de rijbewijsplicht niet geldt. Het brengt alleen mee dat het motorrijtuig tot een andere rijbewijscategorie behoort.7.
3.4.
Uit de strafmotivering volgt dat het hof tevens heeft vastgesteld dat de verdachte heeft gereden op een ‘minibiki’, waarmee het hof kennelijk doelt op een ‘minibike’. De steller van het middel gaat er, zo begrijp ik, vanuit dat deze vaststelling niet met een veroordeling te verenigen is. Met een minibike is het, aldus de steller van het middel, ‘niet toegestaan om te rijden op de openbare weg’. Dat zou meebrengen, zo begrijp ik, dat voor het rijden op een minibike geen rijbewijs nodig is, en dat had tot vrijspraak moeten leiden.
3.5.
Ik merk op dat de omstandigheid dat de rijbewijsplicht niet van toepassing zou zijn op minibikes, zich niet noodzakelijkerwijs behoeft te vertalen in een vrijspraak. Harteveld merkt de uitzonderingen op de rijbewijsplicht die in art. 108 WVW 1994 omschreven zijn – mijns inziens terecht – aan als kwalificatie-uitsluitingsgronden.8.Het verweer van de raadsman kan worden opgevat als een beroep op een aanvullende, uit de systematiek van de WVW 1994 voortvloeiende kwalificatie-uitsluitingsgrond. Ik vat de klacht in dit licht aldus op dat deze zich tevens richt tegen de kwalificatiebeslissing.
3.6.
De verplichting om als bestuurder van een bromfiets op de weg een rijbewijs te hebben is in 2006 ingevoerd.9.Het ging om het ‘rijbewijs AM’.10.Voor die tijd diende de bestuurder van een bromfiets op de weg een (bromfiets)certificaat te hebben.11.De uitzondering op de rijbewijsplicht voor bromfietsers die voordien in art. 108, eerste lid, onder a, WVW 1994 was neergelegd, is door deze wet komen te vervallen.
3.7.
De omvang van de rijbewijsplicht in art. 107 WVW 1994 is ruim. Uit de bewoordingen van het artikel blijkt dat de verplichting rust op elke bestuurder van een motorrijtuig op de weg. Uitzonderingen op de regel dat (bestuurders van) motorrijtuigen op de weg onder de rijbewijsverplichting vallen, zijn als gezegd te vinden in art. 108 WVW 1994. Zo’n uitzondering geldt onder meer voor bromfietsen van het type Segway. De ‘Aanwijzing door de Minister van Infrastructuur en Milieu van bepaalde zelfbalancerende bromfietsen in verband met de toelating tot het Nederlandse verkeer’ van 10 december 2010 bepaalt dat de zelfbalancerende bromfietsen van het merk Segway die voldoen aan nader aangeduide eisen ‘worden aangewezen als motorrijtuigen in de zin van artikel 20b, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.12.Op grond van art. 108, eerste lid, aanhef en onder a, WVW 1994 is art. 107 WVW 1994 vervolgens niet van toepassing op bestuurders van een Segway.
3.8.
Het derde hoofdstuk van de WVW 1994 zag tot 1 september 2020 op ‘Toelating en goedkeuring’ en ziet sindsdien (onder meer) op de ‘Goedkeuring van voertuigen’.13.Het hoofdstuk bevatte ten tijde van het tenlastegelegde feit een tot de eigenaar of houder gericht verbod om een voertuig dat niet is goedgekeurd door toelating tot het verkeer op de weg ‘te laten staan op de weg of daarmee over de weg te rijden alsmede de bestuurder daarmee over de weg te laten rijden’. En het verbood de bestuurder van een voertuig dat diende te zijn goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg maar niet was goedgekeurd om daarmee over de weg te rijden (art. 33 WVW (oud)).
3.9.
Dat laatste verbod is pas op 31 augustus 2013 ingevoerd.14.Daarin ligt een aanwijzing besloten dat de regeling inzake toelating en goedkeuring van voertuigen los staat van de reikwijdte van de rijbewijsplicht. Als de rijbewijsplicht niet zou gelden voor bestuurders van voertuigen die niet zijn goedgekeurd, was de bestuurder die niet tevens eigenaar of houder was en die voor die datum met een dergelijk voertuig de weg op ging, in het geheel niet strafbaar. Uitgaande van de toepasselijkheid van de rijbewijsplicht had de invoering van dit verbod vooral toegevoegde waarde voor bestuurders die een geldig rijbewijs hadden.
3.10.
Ook aan de bepalingen inzake of de achtergrond van de rijbewijsplicht kan naar het mij voorkomt geen aanwijzing worden ontleend voor het standpunt dat een bestuurder van een niet goedgekeurd motorrijtuig geen rijbewijs zou behoeven te hebben. Achtergrond van de rijbewijsplicht is het gevaar dat van het besturen van het motorrijtuig uitgaat.15.Dat blijkt ook uit de uitzonderingen op de rijbewijsplicht in art. 108, eerste lid, aanhef en onder a: daarbij gaat het om voertuigen waarvan het besturen (-mede- vanwege de lagere maximumsnelheid) minder grote gevaren meebrengt.16.Dat een voertuig vanwege de daaraan verbonden gevaren niet is goedgekeurd vormt zo bezien geen reden om een uitzondering op de rijbewijsplicht aan te nemen.17.
3.11.
Wat de bepalingen inzake het rijbewijs betreft wijs ik in het bijzonder op artikel 15 van het Reglement rijbewijzen. Het eerste lid maakt onder a t/m k onderscheid tussen verschillende categorieën motorrijtuigen, waarvoor verschillende rijbewijzen worden afgegeven. In de omschrijving van motorrijtuigen in deze categorieën speelt het al dan niet goedgekeurd zijn van het betreffende motorrijtuig geen rol.
3.12.
Ik merk nog op dat de steller van het middel niet aanvoert dat de minibike geen motorrijtuig in de zin van art, 1, eerste lid, onder c, WVW 1994 is of dat één van de in art. 108 WVW 1994 geformuleerde uitzonderingen op de rijbewijsplicht van toepassing is, en evenmin dat de eigenschappen van de minibike in kwestie zouden meebrengen dat het motorvoertuig niet onder één van de rijbewijscategorieën van art. 15 Reglement rijbewijzen valt. Ik merk voorts op dat de steller van het middel niet klaagt dat het hof niet heeft gerespondeerd op een ter terechtzitting gevoerd verweer.
3.13.
Al met al meen ik dat het middel faalt. Dat het niet is toegestaan om met een minibike op de openbare weg te rijden brengt niet mee dat voor het rijden op de minibike op de weg geen rijbewijs is vereist. In zoverre berust het middel op een onjuiste rechtsopvatting. Dat het hof het voertuig als een minibike heeft aangemerkt staat er niet aan in de weg dat het hof het bewezenverklaarde uit het gebezigde bewijsmiddel heeft kunnen afleiden en leidt er evenmin toe dat de bewezenverklaring onbegrijpelijk is. Aan kwalificatie van het bewezenverklaarde als overtreding van art. 107 WVW 1994 staat het ook niet in de weg.
3.14.
Het middel faalt.
3.15.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.16.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑12‑2022
Zie de Wet van 29 december 2008, Stb. 2009, 38, in werking getreden op 1 mei 2009 (Stb. 2009, 184). Inmiddels is hoofdstuk III gewijzigd door de Wet van 8 juli 2020, Stb. 2020, 291, in werking getreden op 1 september 2020.
Zie de Wet van 29 december 2008, Stb. 2009, 38, in werking getreden op 1 mei 2009 (Stb. 2009, 184) en de Wet van 19 juni 2013, Stb. 2013, 333, in werking getreden op 31 augustus 2013. Inmiddels is hoofdstuk III gewijzigd door de Wet van 8 juli 2020, Stb. 2020, 291, in werking getreden op 1 september 2020. Art. 32 verbiedt nu (onder meer) ‘een niet goedgekeurd voertuig te gebruiken of op de weg te laten staan’.
De Wet van 20 mei 2020, Stb. 2020, 167 trad op 1 januari 2021 en derhalve na het tenlastegelegde feit in werking (Stb. 2020, 506). Zij leidde ertoe dat aan art. 108, eerste lid, onder a, WVW 1994 ‘en mobiele machines’ werd toegevoegd. Deze toevoeging is (derhalve) niet van belang voor de onderhavige strafzaak.
De betreffende pagina was ten tijde van het schrijven van deze conclusie niet raadpleegbaar, maar bevatte volgens de steller van het middel de volgende tekst: 'Een minibike is een mini motorfiets, bedoeld om mee te racen op kleine circuits, vergelijkbaar met een kartbaan. Een minibike is niet bedoeld voor het gebruik op de openbare weg. Een minibike is een kleine motor. Een minibike is ongeveer 50 centimeter hoog en 1 meter lang. Minibikes zijn bedoeld om te racen op een racebaan. De RDW keurt minibikes bijna nooit goed om aan het verkeer deel te nemen. Ze zijn daarom bijna altijd onverzekerd.' Zie thans voor een vergelijkbare tekst: Verboden voertuigen op de weg | Voertuigen op de weg | Rijksoverheid.nl.
Vgl. B.F. Keulen en G. Knigge, Strafprocesrecht, 14e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2020, p. 535-540.
Zie art. 15, eerste lid, onderdelen b, c en d, van het Reglement rijbewijzen.
A.E. Harteveld, ‘Hoofdstuk 5. Papieren en vergunningen’, in: A.E. Harteveld & H.G.M. Krabbe, De Wegenverkeerswet 199. Een strafrechtelijk commentaar, tweede druk, Deventer: Gouda Quint 1999, p. 274.
Zie de Wet van 28 juni 2006 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van een bromfietsrijbewijs, Stb. 2006, 322, in werking getreden op 1 oktober 2006 (Besluit van 7 augustus 2006, Stb. 2006, 382).
Kamerstukken II 2005–2006, 30 477, nr. 3, p. 8. Zie nog steeds art. 15, eerste lid, onder a, Reglement rijbewijzen.
Art. 135 (oud) WVW 1994.
Stcrt. 2010, 20346. Zie in verband met de Segway nader Kamerstukken II 2019/20, 29 398, nr. 758, Bijlage OVV rapport 'Veilig toelaten op de weg. Lessen naar aanleiding van het ongeval met de Stint', p. 30 e.v..
Wet van 8 juli 2020, Stb. 2020, 293.
Die invoering hield mede verband met minibikes; zie Kamerstukken II 2012/13, 33 504, nr. 6, p. 8 en 9.
Vgl. de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot de Wegenverkeerswet 1994 leidde (Kamerstukken II 1990/91, 22 030, nr. 3, p. 40-41, waar ‘een integrale herziening van de regelgeving op het gebied van de rijvaardigheid en de rijbevoegdheid’ wordt geplaatst in het kader van de bestrijding van verkeersonveiligheid. Zie in verband met het bromfietsrijbewijs Kamerstukken II 2005/06, 30 4777, nr. 3, p. 3-4.
Vgl. Kamerstukken II 1991/92, 22 030, nr. 6, p. 113-114. Zie in dit verband ook Kamerstukken II 2013/14, 33 781, nr. 3, p. 3-4, waar wordt toegelicht dat wordt bezien of ‘straatveeg- en maaimachines’ van de nieuwe rijbewijsplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid kunnen worden uitgezonderd.
Zie over de achtergronden van het niet goedkeuren van minibikes (onder meer) Kamerstukken II 2005/06, 29 398, nr. 43, bijlage 1, p. 16 en 17. Zie voorts https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/voertuigen-op-de-weg/verboden-voertuigen-op-de-weg.
Beroepschrift 15‑12‑2021
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR houdende een middel van cassatie inzake:
Het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 8 juli 2021, bekend onder parketnummer 23-001029-21, gewezen in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 12 april 2021, bekend onder parketnummer 96-170793-20.
In de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1999.
Te dezen vertegenwoordigd door mr. C. Crince Le Roy, advocaat te Amsterdam en bepaaldelijk gevolmachtigd tot ondertekening en indiening van deze schriftuur.
Middel I — bewezenverklaring onbegrijpelijk
1.
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn artikelen 338 Sv, 348 Sv, 350 Sv, 358 Sv en 359 Sv geschonden, doordat het gerechtshof is gekomen tot een bewezenverklaring van rijden zonder rijbewijs, terwijl voor het rijden op een minibike geen rijbewijs nodig is, zodat de bewezenverklaring niet uit de bewijsmiddelen kan volgen en derhalve onbegrijpelijk is en requirant vrijgesproken had moeten worden.
Toelichting
2.
Requirant is door het gerechtshof veroordeeld voor overtreding van artikel 107 lid 1 van de Wegenverkeerswet. De bewezenverklaring is gestoeld op een verklaring van een verbalisant die stelt dat hij requirant heeft zien rijden op een voertuig waar een rijbewijs voor nodig is. Dat is onjuist. Het gaat hier om een piepklein motortje, ook wel bekend onder de naam ‘minibike’. Requirant kan zich voorstellen dat niet iedere verbalisant daarvan op de hoogte is. Als bijlage I treft u aan een foto gemaakt door de verbalisant waarop requirant te zien is terwijl hij de minibike vasthoudt, afkomstig uit het procesdossier.
3.
Voor het rijden op een minibike is geen rijbewijs nodig. Dat is algemeen bekend. Met een minbike is het niet toegestaan om te rijden op de openbare weg. Je mag alleen rijden op een minibike op bijvoorbeeld eigen terrein of op privé terrein. Dat terrein mag dan niet toegankelijk zijn voor openbaar verkeer.
4.
Zie ook de website van de overheid:1.
‘Een minibike is een mini motorfiets, bedoeld om mee te racen op kleine circuits, vergelijkbaar met een kartbaan. Een minibike is niet bedoeld voor het gebruik op de openbare weg. Een minibike is een kleine motor. Een minibike is ongeveer 50 centimeter hoog en 1 meter lang. Minibikes zijn bedoeld om te racen op een racebaan. De RDW keurt minibikes bijna nooit goed om aan het verkeer deel te nemen. Ze zijn daarom bijna altijd onverzekerd.’
5.
Requirant heeft gereden op de openbare weg. Het verwijt had dan moeten zijn het onverzekerd rijden, maar niet het rijden zonder rijbewijs. Als requirant reed op eigen terrein of op terrein dat niet openbaar is, dan was het geen enkel probleem geweest. Zoals gezegd: een rijbewijs is simpelweg niet vereist voor een minibike.
6.
Dat de verbalisant (bewijsmiddel I in cassatie) dus stelt dat voor dit type voertuig een rijbewijs nodig is, is onjuist. Het gerechtshof, en ook de rechtbank, is enkel uitgegaan van dit proces-verbaal waarin verder geen type van het voertuig is omschreven. Het gaat hier specifiek om een minibike, een piepkleine motor, waar geen rijbewijs voor nodig is nu men er simpelweg niet mee mag rijden op de openbare weg, maar enkel op privéterrein. Het is dus niet zo dat je met een rijbewijs wel ineens op de openbare weg mag rijden met een minibike. De omstandigheid dat requirant geen rijbewijs had ten tijde van dit feit speelt in ieder geval dus geen enkele rol nu het gaat om een minibike.
Conclusie
7.
Gelet op al het voorgaande — nu voor het rijden van een minibike geen rijbewijs nodig is — is de bewezenverklaring van rijden zonder rijbewijs onbegrijpelijk.
8.
Gezien het voorgaande meent requirant dat het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 8 juli 2021 voor vernietiging en verwijzing in aanmerking komt.
Mitsdien komt het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 8 juli 2021 voor vernietiging en terug- dan wel verwijzing in aanmerking.
Amsterdam, 15 december 2021,
C. Crince Le Roy
Advocaat-gemachtigde
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 15‑12‑2021