Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het procesdossier 25TGO34 met nummer 2012033915, doorgenummerd 1 tm 3680.
Rb. Midden-Nederland, 15-07-2013, nr. 07.662289-12 (P)
ECLI:NL:RBMNE:2013:2725, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
15-07-2013
- Zaaknummer
07.662289-12 (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2013:2725, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 15‑07‑2013
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:2413, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 15‑07‑2013
Inhoudsindicatie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de bewuste nacht aanwezig was in de woning van het slachtoffer en dat hij bij haar was toen zij dodelijk werd geraakt door een kogel uit een vuurwapen. Maar of en zo ja welke rol verdachte heeft gespeeld bij het afgaan van dat wapen en of hij schuld draagt aan het overlijden van het slachtoffer heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen.De verdachte heeft daarover in diezelfde nacht tegen zijn stiefmoeder gezegd dat er een ongeluk was gebeurd waarbij het slachtoffer om het leven was gekomen: zij zaten met het wapen te spelen, toen het plotseling afging. Maar hoe dat ongeluk precies in zijn werk is gegaan en of verdachte daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden blijkt uit die verklaring niet. Ook de verschillende sporenonderzoeken hebben op dit punt geen helderheid kunnen brengen.Verdachte heeft de sporen op zijn kleding willen verwijderen en heeft het wapen weggegooid. Ook heeft hij gelogen over (de duur van) zijn aanwezigheid in de woning van het slachtoffer en heeft hij in strijd met de waarheid verklaard dat het slachtoffer nog leefde toen hij de woning verliet.Die leugenachtigheden en die handelingen bewijzen volgens de rechtbank echter niet dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer. Zij kunnen namelijk ook passen bij het door verdachte aan zijn stiefmoeder vertelde ongeluk-scenario.Ook het feit dat verdachte zich tijdens de zitting overwegend op zijn zwijgrecht heeft beroepen kan niet als bewijs tegen hem worden gebruikt.Het is vooral voor de nabestaanden van het slachtoffer zeer onbevredigend dat verdachte nalaat duidelijkheid te verschaffen over wat er daadwerkelijk gebeurd is in de nacht van 11 op 12 mei 2012. Hij is de enige die dat kan.De slotsom is dat verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde moord, doodslag en dood door schuld.De rechtbank is zich ervan bewust dat deze uitkomst vanuit maatschappelijk en moreel oogpunt moeilijk te aanvaarden is. Niettemin acht de rechtbank deze uitkomst vanuit bewijsrechtelijk oogpunt de enig juiste.De verdachte wordt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 12 mei 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. Omdat verdachte al langer dan vier maanden in voorarrest zit, heeft de rechtbank zijn onmiddellijke invrijheidstelling bevolen.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 07.662289-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 juli 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere.
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter openbare terechtzitting is aangevangen op 23 mei 2013. Het onderzoek is hervat op 4 juli 2013, op welke datum de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden. Verdachte is op zowel 23 mei 2013 als 4 juli 2013 verschenen, bijgestaan door mr. G.I. Roos, advocaat te Almere. Tijdens de inhoudelijke behandeling is verdachte tevens bijgestaan door mr. I.V. Nagelmaker, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.E.M. van de Ven en van de standpunten door de raadsman en raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 mei 2012, in elk geval in of omstreeks de periode van 12 mei 2012 tot en met 14 mei 2012 in de gemeente Lelystad opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen op/in het hoofd van voornoemde [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 12 mei 2012, in elk geval in of omstreeks de periode van 12 mei 2012 tot en met 14 mei 2012 in de gemeente Lelystad, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig
(terwijl hij een (zeer) (grote) hoeveelheid alcoholhoudende drank had genuttigd)
- -
een vuurwapen ter hand heeft genomen en/of
- -
(vervolgens) dat vuurwapen zodanig onvoorzichtig heeft vastgehouden en/of gericht gehouden op het hoofd van de zich in zijn, verdachtes (dichte) nabijheid bevindende [slachtoffer] waardoor, althans mede waardoor, dat wapen is afgegaan en voornoemde [slachtoffer] getroffen werd door een kogel uit dat wapen,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotverwonding in het hoofd (met veel hersenschade), heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
2.
hij op of omstreeks 12 mei 2012 in de gemeente Lelystad een of meer wapens van categorie II of van categorie III, te weten een vuurwapen, en/of munitie van categorie II en/of categorie III, te weten een of meer patronen, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 14 mei 2012 kregen verbalisanten van de politie Flevoland de opdracht te gaan naar de [adres] in [woonplaats]. Aldaar zou een vrouw verblijven met wie sinds 11 mei 2012 geen contact meer was gekregen. Voor het portaal van het appartementencomplex stonden twee vriendinnen van de vrouw die verklaarden dat de mobiele telefoon van [slachtoffer] uitstond en dat [slachtoffer] haar moeder in het AMC ziekenhuis sinds vrijdag niet meer had bezocht, terwijl zij normaal gesproken elke dag bij haar moeder op bezoek ging. De zus van [slachtoffer] stond met een sleutel van de woning te wachten, maar zij kon de woning niet in omdat de sleutel aan de binnenkant in het slot zat. Ter plaatse constateerden de verbalisanten dat de woning kennelijk vanuit de binnenzijde afgesloten was. De verbalisanten hebben vervolgens het raam naast de voordeur vernield en zijn de woning binnengetreden.
In de woning troffen de verbalisanten in de woonkamer een overleden vrouw aan, genaamd [slachtoffer], 41 jaar oud.
Door de afdeling Forensische Opsporing werd een sporenonderzoek verricht op de plaats delict. In de woning, nabij het slachtoffer, werd op de grond een projectiel (kogelpunt) aangetroffen. In de muur achter de zitbank waarop het lichaam van [slachtoffer] was aangetroffen werd een beschadiging gevonden, vermoedelijk veroorzaakt door het projectiel.
Op 15 mei 2012 werd onder leiding van officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven een Team Grootschalige Opsporing (TGO) opgericht onder de naam TGO 34.
In dit onderzoek werd de woning waar het slachtoffer was aangetroffen meerdere malen doorzocht en werden diverse getuigen, waaronder [verdachte], gehoord. Uit deze verhoren bleek dat het slachtoffer in de nacht van 11 op 12 mei 2012 met [verdachte] had afgesproken. [verdachte] werd kort na de getuigenverhoren aangemerkt als verdachte. Binnen het onderzoek werd gebruik gemaakt van het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de auto van verdachte en de woning van de vader van verdachte. Tevens werd over een langere periode, van meerdere telefoonnummers telefoongesprekken opgenomen en afgeluisterd.
Uit de gerechtelijke sectie bleek dat [slachtoffer] was overleden als gevolg van uitwendig inwerkend perforerend geweld door het hoofd (”doorschotverwonding”).
In de woning en in de kolken in de omgeving van de [adres] werd gezocht naar een vuurwapen. Het vuurwapen werd echter niet gevonden. Ook later is het vuurwapen niet gevonden.
In belang van het onderzoek werd het televisieprogramma Opsporing Verzocht ingezet. In de uitzending van 13 november 2012 werd er een item gewijd aan de dood van [slachtoffer].
Verdachte werd op 16 november 2012 aangehouden. Nadien werden er nog diverse forensische onderzoeken verricht en werden de vertrouwelijke gesprekken die verdachte voerde in de Penitentiaire Inrichting Zwolle opgenomen. Het gerechtshof heeft op 7 januari 2013 de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte bevolen.
Verdachte is vervolgens op 18 februari 2013 opnieuw aangehouden. Op dat moment waren het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), het schotrestenonderzoek en andere forensische onderzoeken gereed.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van de onder 1 primair ten laste gelegde moord en hem te veroordelen wegens de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer] en het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen. Daartoe heeft zij - blijkens een op schrift gesteld requisitoir - onder meer het hierna volgende aangevoerd.
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 4], [getuige 8] en [getuige 7], de bevindingen van het NFI en het feit dat [slachtoffer] aangetroffen is in dezelfde kleding als de kleding die zij droeg op een feestje op 11 mei 2012 blijkt dat [slachtoffer] is gedood door een kogel uit een (semi) automatisch vuurwapen in de nacht van 11 op 12 mei 2012.
Uit camerabeelden blijkt dat verdachte die nacht ongeveer 2,5 uur bij [slachtoffer] is geweest. Dit tezamen met de verklaring van [getuige 1], haar eigen waarneming dat verdachte twee bebloede handdoeken bij zich had, de gelukte vuilstortingen op 12 mei 2012, de verklaring van [getuige 2] en de diverse OVC-gesprekken, gecombineerd met de leugenachtigheid van de verklaringen van verdachte, is voldoende om te bewijzen dat verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer] dood heeft geschoten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe - blijkens de pleitnota - primair aangevoerd dat het aannemelijk is dat de dood van [slachtoffer] een ongeluk of een zelfdoding betreft en er derhalve geen sprake is van een misdrijf. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van voorbedachten rade. Daarnaast kan er niet bewezen worden dat verdachte opzettelijk dan wel roekeloos/onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld. Uit het dossier blijkt in het geheel niet dat verdachte een vuurwapen ter hand heeft genomen.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat [getuige 1], anders dan de officier van justitie meent, geen unieke daderkennis heeft en onjuist heeft verklaard omtrent onder andere het laten liggen van een riem door verdachte in de woning van haar en [A], over de locatie waar het vuurwapen zou zijn weggegooid, over het meebrengen van bebloede handdoeken door verdachte en over het wassen van de kleding van verdachte. De verklaring van [getuige 1] is ongeloofwaardig en kan dan ook niet voor het bewijs gebezigd worden.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde1.
De rechtbank is van oordeel dat noch de onder 1 ten laste gelegde moord noch de doodslag op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij overweegt daartoe het hierna volgende.
Tijdstip van overlijden van [slachtoffer]
Het lichaam van het slachtoffer is op 14 mei 2012 om 20:21 uur aangetroffen in de woning van haar moeder aan de [adres] in [woonplaats]. Het lichaam lag/zat in een onderuitgezakte positie op de zitbank. Het slachtoffer was op dat moment gekleed in een spijkerbroek, een zwart shirt en zwarte laarzen. Bij de sectie bleek dat er rechts in de behaarde hoofdhuid, 20 cm rechts van het midden, een perforatieopening van circa 0,8 cm (diameter) zat. In de linkerneusvleugel, op 0,5 cm van het midden was een stervormige perforatie van circa 1,0 cm (diameter). Deze perforatie had het aspect van een inschotverwonding. Aan het gestrekte lichaam was een schotkanaal te herleiden in relatie met voornoemde schotverwondingen, door het hoofd van linksvoor van de linkerneusvleugel naar rechtsachter in de behaarde hoofdhuid.2.Er was daarbij perforatie van de neus, de aangezichtsschedel, de schedelbasis en de grote en kleine hersenen. De patholoog concludeerde dat het slachtoffer was overleden als gevolg van verlies van hersenfuncties. Afsluiting van de luchtwegen door ingeademd bloed met daardoor optreden van verstikkingsverschijnselen heeft aan het overlijden bijgedragen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het overlijden is opgetreden tengevolge van uitwendig inwerkend perforerend geweld op het hoofd.3.Ten aanzien van het tijdstip van overlijden heeft de patholoog geconcludeerd dat het lichaam postmortale veranderingen vertoonde passend bij een interval van enkele dagen in dit jaargetijde.4.
Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] op 11 mei 2012 ’s avonds op een feestje van [getuige 3] is geweest. Op dit feestje zijn foto’s gemaakt waarop te zien is dat [slachtoffer] dezelfde kleding droeg als de kleding die zij aan had toen zij op 14 mei 2012 dood werd aangetroffen.5.Getuige [getuige 3] verklaarde dat zij later op haar telefoon had gezien dat de whats app van [slachtoffer] opgehouden was om 01:09 uur op 12 mei 2012.6.
Getuige [getuige 4] verklaart dat zij op 12 mei 2012 rond 00:50 uur heeft gewhatsappt met [slachtoffer]. Het laatste bericht is verstuurd om 01:10 uur.7.De zus van [slachtoffer], [getuige 5], verklaarde dat zij op haar telefoon via whats app had gezien dat haar zus haar telefoon op 12 mei 2012 om 01.11 uur had uitgezet. Dit terwijl [slachtoffer] nooit haar telefoon heeft uitstaan en haar telefoon en oplader altijd overal mee naar toe neemt.8.De rechtbank begrijpt hieruit dat [slachtoffer] voor het laatst op 12 mei 2012 om 01:11 uur online is geweest op whats app.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op voornoemd sectierapport, de getuigenverklaringen omtrent [slachtoffer] gebruik van haar mobiele telefoon en de constatering dat zij dood is aangetroffen in dezelfde kleding als de kleding die zij droeg op het feestje van [getuige 3], geconcludeerd kan worden dat [slachtoffer] is overleden in de nacht van 11 op 12 mei 2012.
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of verdachte betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer].
Bij de beantwoording van deze vraag is essentieel de - door de verdediging betwiste - betrouwbaarheid en daarmee de bewijswaarde van de verklaring van [getuige 1]. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Bruikbaarheid van de verklaring van [getuige 1]
[getuige 1] heeft op 18 november 2012 bij de politie onder meer verklaard dat verdachte in de nacht van 11 op 12 mei 2012 in de woning van [A] en haarzelf is geweest. Zij heeft verklaard dat verdachte, na zijn bezoek aan [slachtoffer] haar in paniek heeft verteld dat [slachtoffer] dood was: “A. Dat ding ging door het hoofd zei die, vertelde die of dat waar was weet ik niet, nu moeten jullie me ook echt geloven he. V. Wat heeft hij toen gedaan? A. Hij heeft toen nog gevoeld of ze ademde dat heeft als het goed is nog 10 minuten geduurd verteld(e) die, dat ze ademde toen is die weg gegaan en toen is hij naar mij toe gekomen. (…)
A. Ja ja ze is dood er schijnt 3 liter bloed zei die te liggen daar (…).
A. Er lag een riem van [verdachte] en een taser, die heb ik bij [getuige 5] gebracht. (…) Nee die taser niet die riem heb ik weggebracht. (…) [verdachte] heeft die riem laten liggen.(…)
Wat hij bij zich had? Een plastic zak, met twee handdoeken en een fles whisky dat was wat hij bij zich had. Vervolgens reageert [getuige 1] op de vraag: “Wat heeft hij daarmee gedaan?”: “In de container gegooid. Ondergrondse container. In de Kamp. Die avond.”9.
De rechtbank constateert dat de verklaring van [getuige 1] op essentiële onderdelen wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Zo bevestigt het sectierapport van het NFI dat het slachtoffer in het hoofd geschoten is en niet meteen dood was: er was een doorschotverwonding door het hoofd en er was veel bloed ingeademd, met afsluiten van de bovenste luchtwegen en met optreden van verstikkingsverschijnselen.10.
Uit de foto’s van het lichaam van het slachtoffer blijkt dat er sprake was van aanzienlijk bloedverlies11..
De verklaring met betrekking tot de riem wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 2]12.en het in beslag nemen van een donkerkleurige leren riem met gesp uit de slaapkamer van [getuige 2] in de woning aan de [adres] in [woonplaats].13.Met betrekking tot de blauwe plastic tas die verdachte bij zich had wordt de verklaring van [getuige 1] ondersteund door de camerabeelden van de Deen supermarkt. Te zien is dat verdachte in de bewuste nacht het appartementencomplex aan de [adres] verlaat met een blauwe plastic tas in zijn handen.14.Ten slotte wordt [getuige 1] in haar verklaring betreffende het storten van de blauwe plastic tas in een ondergrondse container ondersteund door de logging gegevens van de ondergrondse vuilcontainers. Uit deze gegevens blijkt dat met het Flevo collect pasje behorende bij het adres [adres] in [woonplaats] op 12 mei 2012 om 06:08:33 uur en 06:08:51 uur een storting heeft plaats gevonden.15.Het adres [adres] blijkt het toenmalige adres van [getuige 1] en [A] te zijn geweest.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [getuige 1] voldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te bezigen.
Aanwezigheid van verdachte bij het overlijden van [slachtoffer]
In het dossier bevinden zich camerabeelden van de bewakingscamera’s van de Deen supermarkt die geregistreerd hebben dat verdachte op 12 mei 2012 om 01:11:30 uur met een witte plastic tas in zijn hand in de richting van de toegangsdeur van het combinatiegebouw aan de [adres] in [woonplaats] loopt en een tijdje staat te wachten. Vervolgens is om 01:12:02 uur te zien dat verdachte niet meer voor de toegangsdeur staat. Om 03:36:38 uur registreren de bewakingscamera’s dat verdachte met een blauwe plastic tas en een ander voorwerp in zijn linkerhand in de richting van de parkeerplaats tegenover de Deen supermarkt loopt.16.
Geconfronteerd met deze camerabeelden heeft verdachte op 17 mei 2012 verklaard dat hij zichzelf herkent op de camerabeelden en dat hij blijkbaar 2 uur en 25 minuten bij [slachtoffer] is geweest.17.Op 21 februari 2012 heeft verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer] nog leefde op het moment dat hij de woning verliet.
Deze verklaring van verdachte staat lijnrecht tegenover de verklaring van [getuige 1]. Zij verklaart over verdachte:”Hij kwam bij me’s nachts in paniek hij wilde een einde aan zijn leven maken hij wilde helemaal niks zeggen, toen zei hij [slachtoffer] is dood. Ik zei hoe dan, een ongeluk maar dit heb ik niet gewild, dit heb ik niet gewild.
Ze zaten met een pistool te spelen, dat ding ik weet het niet precies, ze wilde wat weten en toen is dat ding afgegaan.
Dat ding ging door het hoofd zei die, vertelde die of dat waar was weet ik niet, nu moeten jullie me echt geloven he. Wat heeft hij gedaan? Hij heeft toen nog gevoeld of ze ademde dat heeft als het goed is nog 10 minuten geduurd vertelde die, dat ze ademde toen is die weg gegaan en toen is hij naar mij toe gekomen. Op de opmerking van [getuige 1] dat verdachte de politie moest bellen omdat [slachtoffer] misschien nog niet dood was verklaarde verdachte volgens [getuige 1] tegen haar: “Ja ja ze is wel dood er schijnt 3 liter bloed zei die te liggen daar, ja zei hij die is wel dood dat durf ik wel te zeggen.18.Voorts verklaart [getuige 1] dat verdachte een blauwe of grijze plastic zak bij zich had met daarin een fles whisky en handdoeken met bloed er aan. Dit weet zij omdat zij in de vuilniszak heeft gekeken. Deze vuilniszak heeft verdachte ’s nachts in de ondergrondse container gegooid in de Kamp.19.Zoals hiervoor is besproken wordt de verklaring van [getuige 1] ondersteund door het sectierapport van het NFI, de beelden van de bewakingscamera’s van de Deen supermarkt en de logging gegevens van de ondergrondse vuilcontainer. De rechtbank overweegt dat verdachte weliswaar heeft verklaard dat [slachtoffer] nog leefde toen hij de woning aan de [adres] in [woonplaats] verliet, maar dat voornoemde bewijsmiddelen het tegendeel bewijzen. De verklaring van verdachte acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig op dit punt.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat op grond van de hiervoor genoemde verklaring van [getuige 1], het sectierapport van het NFI20.en de camerabeelden van de Deen supermarkt21.wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aanwezig is geweest bij het overlijden van [slachtoffer].
De rechtbank ziet zich ten slotte voor de vraag geplaatst of verdachte handelingen heeft verricht waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen.
Het schieten
In het dossier bevinden zich diverse verklaringen en OVC-gesprekken waarin familieleden van verdachte zeggen dat verdachte [slachtoffer] heeft vermoord. Zo verklaart [getuige 6] op 16 november 2012 dat zij van haar zus [getuige 5] heeft gehoord dat verdachte de dader is en dat hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten. [getuige 2] verklaart vervolgens op 18 november 2012 dat haar moeder ([getuige 1]) tegen haar heeft verteld dat verdachte [slachtoffer] heeft vermoord. Dit herhaalt zij op 27 november 2012 als [getuige 2] verklaart dat haar moeder op 13 mei 2012 huilend bij haar kwam en vertelde dat verdachte [slachtoffer] had vermoord en dat hij het had gedaan met een pistool. Voorts verklaren ook de moeder van [getuige 1] en zus van [getuige 1] dat verdachte [slachtoffer] heeft vermoord.
De rechtbank stelt vast dat voornoemde verklaringen alle afkomstig zijn uit één bron, te weten [getuige 1]. Het is niet aannemelijk geworden dat genoemde familieleden hun informatie uit een of meer andere bronnen zouden hebben verkregen.
Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat verdachte tegen [getuige 1] zou hebben gezegd dat hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten. In het proces-verbaal van het verhoor van [getuige 1] op 18 november 2012 is weliswaar op pagina 15 (pagina 955 van het procesdossier) onder meer vermeld dat verdachte [slachtoffer] door het hoofd heeft geschoten, maar uit de verdere context van die opmerking, zoals blijkend uit de woordelijke uitwerking van het verhoor van [getuige 1], alsmede uit haar verklaring op 27 november 2012 valt af te leiden dat dit eerder een conclusie is, die [getuige 1] zelf heeft getrokken, dan dat dit daadwerkelijk zo door verdachte tegen haar is gezegd.
Voor een goed begrip volgen hieronder de essentiële passages uit de verschillende verklaringen van [getuige 1]:
“Ja ik ga het zeggen hij heeft het gedaan, klaar.
(…)
Het schijnt een foutje geweest te zijn, een vergissing.
(…)
Hij kwam bij me’s nachts in paniek hij wilde een einde aan zijn leven maken hij wilde helemaal niks zeggen, toen zei hij [slachtoffer] is dood, ik zei hoe dan, een ongeluk maar dit heb ik niet gewild, dit heb ik niet gewild.
(…)
Hij heeft het gedaan.
(…)
Geschoten, ik vergeef het mezelf nooit nee hoe kan ik hier mee leven.
(…) V: Hij komt bij jullie, wat zegt hij dan?
A: Helemaal in paniek, dronken totale paniek (…)
Ze verdiende het niet, zo heb ik het niet gewild en het was een ongeluk dat heeft hij wel gezegd het was een ongeluk dat zei hij echt ik zweer het je. Het was niet expres het was een ongeluk.
(…) Ze zaten met een pistool te spelen dat ding ik weet het niet precies, ze wilde wat weten en toen is dat ding afgegaan dat is wat ik weet he, dat is wat mij gezegd is.22.
(…)
In haar verklaring op 27 november 2012 verklaart [getuige 1]:
Hij zei, ik heb iets verschrikkelijks gedaan.
(…)
Hij zei: “Het was een ongeluk, [naam] geloof mij het was een ongeluk.” Ze zaten te spelen met dat ding en toen ging dat ding af.
(…)
V: Hoe wist jij dat het over [slachtoffer] ging?
A: Hij zei:”Ik heb iets verschrikkelijks gedaan, [slachtoffer] is dood.”
(…)
Hij zei dat zij iets wilde weten hoe dit of dat werkte en hij legde dit uit. Daardoor ging dat ding over. Ik weet niet of het door hem of door haar afging.23.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij het bewezen acht dat verdachte ten tijde van het overlijden van [slachtoffer] in de nacht van 11 op 12 mei 2012 aanwezig was in de woning aan de [adres] in [woonplaats]. De rechtbank is echter van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken - hieronder begrepen de verschillende sporenonderzoeken en de verklaringen van [getuige 1] - niet vast te stellen is door welke handeling het vuurwapen is afgegaan en wie het vuurwapen in handen heeft gehad op het moment dat [slachtoffer] in haar hoofd werd geraakt.
De verklaringen en OVC-gesprekken van de familieleden van verdachte, erop neerkomend dat verdachte [slachtoffer] zou hebben vermoord, kunnen daarvoor niet als aanvullend bewijs worden gebruikt, nu zij hun informatie allen hebben verkregen van [getuige 1], wier verklaring zoals gezegd de essentiële vraag openlaat door welk handelen en door wiens schuld het schot precies is afgegaan.
Tenslotte ziet de rechtbank zich voor de vraag geplaatst of aan het zwijgen en de door de officier van justitie gestelde leugenachtigheid van verdachte in deze zaak bewijswaarde kan worden toegekend.
Het zwijgen/de leugenachtigheid van verdachte
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen redengevend kunnen worden geacht voor een bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer]. Zij heeft daartoe onder meer gesteld dat het feit dat verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen volgens de jurisprudentie die naar aanleiding van de Murray-zaak is ontstaan, meegewogen dient te worden in de bewijsoverweging van de rechtbank. Ook heeft zij gesteld dat verdachte aanvankelijk in strijd met de waarheid heeft gezegd dat hij [slachtoffer] in de nacht van 11 op 12 mei 2012 in het geheel niet meer had gezien, vervolgens heeft verklaard dat hij haar in die nacht nog wel had gezien, maar daarbij een veel kortere duur van zijn bezoek heeft genoemd dan in werkelijkheid het geval was, en tenslotte in strijd met de waarheid heeft verklaard dat [slachtoffer] nog leefde toen hij die nacht de woning verliet.
Ook moet worden aangenomen dat hij eventuele sporen op zijn kleding heeft willen verwijderen en dat hij het wapen heeft weggegooid.
Ten aanzien van de gestelde leugenachtigheid van de verklaringen van verdachte overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank constateert dat verdachte op 14 mei 2012 niet de waarheid heeft gesproken toen hij tegen [getuige 7] zei dat hij [slachtoffer] sinds de vorige woensdag niet meer had gezien. Ook heeft verdachte vervolgens een veel kortere tijdsduur van zijn bezoek aan [slachtoffer] genoemd dan in werkelijkheid het geval was, zij het dat hij daarbij aangeeft dat de tijd door zijn alcoholgebruik mogelijk sneller is gegaan dan hij dacht. Tenslotte moet worden vastgesteld dat verdachte niet de waarheid spreekt als hij zegt dat [slachtoffer] nog in leven was toen hij in de nacht van 11 op 12 mei 2012 de woning verliet.
In beginsel kunnen dergelijke leugenachtigheden, indien zij bedoeld zijn om de waarheid te bemantelen, in het nadeel van verdachte worden meegewogen. De vraag is echter wat de waarheid in dit geval is. Met andere woorden, niet kan worden uitgesloten dat verdachte deze onwaarheden heeft verteld en deze handelingen heeft verricht om te verhullen dat zich een noodlottig ongeluk had voorgedaan, waarmee hij vanwege de mogelijke (strafrechtelijke) consequenties niet in verband wilde worden gebracht. Dat zo zijnde, kunnen deze onwaarheden en deze handelingen niet bijdragen tot het bewijs dat de dood van [slachtoffer] is veroorzaakt door verwijtbaar handelen van verdachte.
De rechtbank constateert verder dat verdachte zich bij de politie en ter terechtzitting overwegend heeft beroepen op zijn zwijgrecht.
Dat recht komt de verdachte toe, gelet op het fair hearing-beginsel van artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 14, lid 3, sub g Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). Het zwijgen van de verdachte kan hierdoor, mede gelet op het bepaalde in artikel 29, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, niet als zelfstandig bewijsmiddel worden gebruikt.
Desalniettemin kan het stilzwijgen van verdachte worden betrokken in de bewijsvoering indien, zoals door de officier van justitie is aangegeven, er omstandigheden zijn die zodanig wijzen op betrokkenheid van verdachte, dat ten aanzien van deze omstandigheden enige verklaring van verdachte mag worden verlangd. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) formuleerde dit in de Murray-zaak als volgt: “It is only if the evidence against the accused “calls” for an explanation which the accused ought to be in a position to give that a failure to give any explanation “may as a matter of common sense allow the drawing of an inference that there is no explanation and that the accused is guilty”.” Gevolgtrekkingen uit het stilzwijgen van een verdachte op een omstandigheid waar juist de verdachte een specifieke toelichting op kan geven, kunnen slechts dan worden getrokken indien de zaak bewijsbaar is zonder hierbij rekening te houden met het zwijgen van verdachte. Er dient aldus sprake te zijn van een ‘prima facie’ zaak.
De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat er in de onderhavige zaak niet gesproken kan worden van een ‘prima facie’ zaak. Uit de door de officier van justitie gebezigde bewijsmiddelen is enkel wettig en overtuigend vast te stellen dat verdachte aanwezig is geweest bij het overlijden van [slachtoffer]. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter niet door welke handeling het vuurwapen is afgegaan, wie het vuurwapen vasthield toen het afging en of de handeling waardoor het vuurwapen is afgegaan aan verdachte kan worden verweten. Het stilzwijgen van verdachte kan daarom niet tot zijn nadeel in de overwegingen ten aanzien van de bewijsvoering van de rechtbank worden betrokken.
Conclusie
De rechtbank overweegt dat verdachte aanwezig is geweest bij de dood van [slachtoffer]. Verdachte is de enige die meer duidelijkheid kan verschaffen over wat er daadwerkelijk gebeurd is in de nacht van 11 op 12 mei 2012, waardoor zij om het leven is gekomen. Dat verdachte dat heeft nagelaten is zeer onbevredigend, vooral voor de nabestaanden.
De rechtbank is echter van oordeel dat, ondanks de vaststelling van de aanwezigheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer], de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden, nu de feitelijke handelingen en de schuld van verdachte niet kunnen worden vastgesteld. De rechtbank is zich ervan bewust dat deze uitkomst vanuit maatschappelijk en moreel oogpunt moeilijk te aanvaarden is. Niettemin is deze uitkomst in het licht van de hiervoor weergegeven beoordeling van de rechtbank vanuit bewijsrechtelijk oogpunt de enig juiste.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 12 mei 2012 een wapen van categorie II of van categorie III en patronen voor handen heeft gehad. Zij overweegt daartoe het navolgende.
Uit de hiervoor genoemde verklaringen van [getuige 1] blijkt dat verdachte en [slachtoffer] met een pistool zaten te “spelen”24.. In de woning aan de [adres] in [woonplaats]25.is een volmantelkogel aangetroffen, waarvan uit het munitieonderzoek door het NFI blijkt dat deze vermoedelijk is verschoten met een (semi)automatisch pistool of een machinepistool van het kaliber 9mm Parabellum26.. Voorts staat vast dat [slachtoffer] in haar hoofd is geschoten27..
Hiermee acht de rechtbank bewezen dat verdachte op hij op 12 mei 2012 in de gemeente Lelystad een wapen van categorie II of van categorie III, te weten een vuurwapen, en munitie van categorie II of categorie III, te weten een of meer patronen, voorhanden heeft gehad.
5. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
2.
hij op 12 mei 2012 in de gemeente Lelystad een wapen van categorie II of van categorie III, te weten een vuurwapen, en munitie van categorie II of categorie III, te weten een of meer patronen, voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Van het onder 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Onder 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
7. STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van het reeds ondergane voorarrest. Bij deze strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de houding van verdachte, de gevolgen voor de nabestaanden van [slachtoffer] en het morele dilemma waar verdachte zijn eigen familie voor heeft gesteld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf opgemerkt dat de eis van de officier van justitie erg fors is.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Dit zorgt voor gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij. Vuurwapens worden vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen, zoals ook in dit geval is gebleken, een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving en het voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapen.
Verdachte is niet eerder met politie en/of justitie in aanraking geweest voor soortgelijke feiten.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren (LOVS) variëren van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voor het voorhanden hebben van een pistool (categorie III, onder 1) tot 9 maanden voor de het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen (categorie II, onder 2). De rechtbank acht gelet hierop een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving en de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hiervoor vrijheidsstraf. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
9. BESLAG
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de diverse voorwerpen, genoemd op de beslaglijst, geretourneerd worden aan de rechthebbenden, te weten: [getuige 2], de nabestaanden van [slachtoffer] en verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt aangaande de in beslag genomen voorwerpen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst genoemde voorwerpen geretourneerd dienen te worden aan de rechthebbenden, te weten een Samsung PL121, een mobiele telefoon van het merk Blackberry Curve aan de nabestaanden van [slachtoffer],
een computer van het merk Compaq aan [getuige 2] en kleding, een brandkast, een computer van het merk HP, twee mobiele telefoons van het merk Nokia en een paar schoenen van het merk Nike aan verdachte.
10. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. BESLISSING
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat onder 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in mindering zal worden gebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- gelast de teruggave aan de nabestaanden van [slachtoffer] van op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 4 juli 2013 onder de voorwerpnummers 948629, 948642 en 59560 vermelde voorwerpen, te weten een Samsung PL121, een mobiele telefoon (merk: Blackberry Curve) en een petje;
- gelast de teruggave aan [getuige 2] van op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 4 juli 2013 onder het voorwerpnummer 920043 vermelde voorwerp, te weten een computer (merk: Compaq);
- gelast de teruggave aan de verdachte van de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 4 juli 2013 onder de voorwerpnummers 920024, 920051, 921123, 921125, 920736 en 920172 vermelde voorwerpen, te weten kleding, een brandkast, een computer (merk: HP), twee mobiele telefoons (merk: Nokia) en een paar schoenen (merk: Nike);
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mrs. A. van Holten en G.
Blomsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juli 2013.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑07‑2013
Pagina 3035.
Pagina 3029.
Pagina 3035.
Pagina 594 met de bijbehorende bijlagen.
Pagina 451.
Pagina 396.
Pagina 381.
Pagina’s 968, 971, 972 en 975.
Pagina 3029.
Pagina 2890, foto 18.
Pagina 930.
Pagina 1054.
Pagina 1267.
Pagina 962.
Pagina 1267.
Pagina 95.
Pagina’s 967, 968 en 969.
Pagina 975 en 976.
Pagina’s 3029 en 3035.
Pagina 1267.
Pagina’s 967 en 968.
Pagina’s 988 en 989.
Pagina 968.
Pagina 2873.
Pagina’s 3086 en 3087.
Pagina