Te denken valt bijv. aan de situatie waarin vóór de zitting een uitstelverzoek wordt gedaan en de rechter aankondigt dat het uitstelverzoek niet zal worden ingewilligd. Vervolgens kan de betrokken partij zelf haar keuze bepalen; vgl. HR 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1774.
HR, 19-12-2014, nr. 14/05287
ECLI:NL:HR:2014:3684
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-12-2014
- Zaaknummer
14/05287
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3684, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑12‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2333, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2333, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑11‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3684, Gevolgd
- Wetingang
- Vindplaatsen
JVggz 2015/3 met annotatie van W.J.A.M Dijkers
Uitspraak 19‑12‑2014
Partij(en)
19 december 2014
Eerste Kamer
nr. 14/04906
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT DEN HAAG,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de Officier.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/09/468763 FA RK 14-4944 van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2014.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Officier heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep met toepassing van art. 80a lid 1 RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3 en 5).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 19 december 2014.
Conclusie 17‑11‑2014
14/05287
Mr. F.F. Langemeijer
17 november 2014 (art. 80a RO)
Conclusie inzake:
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Den Haag
1. Bij beschikking van 21 juli 2014 heeft de rechtbank Den Haag een voorlopige machtiging verleend op de voet van art. 2 Wet Bopz. De rechtbank stelde vast dat betrokkene mondeling aan de rechter heeft medegedeeld dat hij niet bereid was zich te laten horen. Wel heeft de advocaat van betrokkene namens deze het woord gevoerd. Namens betrokkene is − tijdig − beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Onderdeel I stelt dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat betrokkene niet gehoord wilde worden: hij heeft te kennen gegeven dat hij slechts in het bijzijn van zijn moeder gehoord wil worden. Volgens de klacht is, mede gelet op art. 5 lid 1 EVRM, onbegrijpelijk dat de rechtbank van het horen van betrokkene heeft afgezien.
3. Deze klacht mist feitelijke grondslag: niet de rechtbank, maar betrokkene was degene die van het horen afzag, nadat de rechter niet bereid was gebleken om aan de door betrokkene gestelde voorwaarde te voldoen. Het proces-verbaal vermeldt hierover:
“De rechter heeft de moeder voorafgaand aan de zitting gezien, tezamen met de betrokkene, en acht het gedrag van de moeder dermate verstorend dat zij de betrokkene alleen wil horen buiten de aanwezigheid van zijn moeder. Dit heeft de rechter aan betrokkene medegedeeld. Zijn reactie was dat hij dan niet bereid was zich te doen horen.”
4. Onderdeel II klaagt dat, mede gelet op art. 5 lid 1 EVRM, het in strijd met een goede procesorde is dat de rechtbank vóór de zitting een beslissing heeft genomen over het weigeren van de aanwezigheid van de moeder; tegen deze beslissing heeft betrokkene zich niet met rechtsbijstand kunnen verweren. Van de gebeurtenissen voorafgaand aan de zitting waarop de rechtbank baseert dat de aanwezigheid van de moeder storend is, is geen proces-verbaal opgemaakt; daarom is dit niet te controleren. Onderdeel III sluit hierbij aan met de klacht dat ook in het licht van art. 8 Wet Bopz onbegrijpelijk is waarom de rechtbank zelfs geen poging heeft ondernomen de zitting te laten plaatsvinden in aanwezigheid van de moeder.
5. Deze middelonderdelen acht ik kennelijk ongegrond. Niet blijkt dat de moeder behoorde tot de in art. 8 lid 4 Wet Bopz genoemde personen. Op grond van art. 8 lid 5 Wet Bopz kan de rechtbank andere familieleden horen, maar zij is daartoe niet verplicht. Betrokkene was op 21 juli 2014 meerderjarig en de rechtbank was rechtens niet gehouden de moeder tot de behandeling toe te laten. Het stond de rechtbank vrij, voorafgaand aan de zitting reeds de mededeling te doen dat zij betrokkene slechts wilde horen buiten tegenwoordigheid van zijn moeder1.. Ter zitting is niet opnieuw een beslissing over toelating van de moeder gevraagd, ook niet door de advocaat. De gronden van de weigering zijn kenbaar uit de beschikking en het proces-verbaal en daarmee controleerbaar. Dat het verstorende gedrag van de moeder niet gedetailleerder in het proces-verbaal is beschreven, doet daaraan niet af. Op grond van art. 5 lid 2 Reglement orde van dienst gerechten handhaaft de rechter de orde tijdens de zitting. Het belang van de plicht tot het horen van de betrokkene door de rechtbank2., noopte de rechtbank niet om aan de wens van betrokkene te voldoen en toch een poging te ondernemen betrokkene in tegenwoordigheid van zijn moeder te horen. Art. 8 lid 1 Wet Bopz voorziet in een uitzondering indien de betrokkene niet bereid is zich te laten horen.
6. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep met toepassing van art. 80a lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑11‑2014
In het cassatierekest wordt verwezen naar HR 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2998.