Hof 's-Hertogenbosch, 15-11-2011, nr. HV 200.086.961
ECLI:NL:GHSHE:2011:BU4891
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
15-11-2011
- Zaaknummer
HV 200.086.961
- LJN
BU4891
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BU4891, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 15‑11‑2011
Uitspraak 15‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Verzoek toelating WSNP en verzoek opleggen gedwongen schuldsanering. Imperatieve afwijzingsgrond ex art. 288 lid 2 sub d Fw
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 15 november 2011
Zaaknummer: HV 200.086.961/01
Zaaknummer eerste aanleg: 77538/2011-117 (dwangakkoord) en 77539/2011-118 (wsnp)
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. C. Bayrak.
tegen
1. Centraal Justitieel Incasso Bureau
hierna te noemen: het CJIB,
gevestigd te Leeuwarden,
2. Fitzz Body & Mind,
gevestigd te [vestigingsplaats,
gemachtigde: Profinca Incassobureau, gevestigd te [vestigingsplaats],
3. Zeelandnet B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
4. Zilveren Kruis Achmea,
gevestigd te [vestigingsplaats],
allen tezamen hierna te noemen: verweersters
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Middelburg van 3 mei 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 mei 2011, heeft [X.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldeisers van [X.] worden bevolen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling en te bepalen dat de schuldregeling op hem van toepassing wordt verklaard.
2.1.1.
Het beroepschrift is gericht aan het gerechtshof ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch.
Op grond van het op 1 juli 2011 in werking getreden artikel II van de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (Stb. 2011, 255) is artikel 8 van de Wet op de Rechterlijke Indeling gewijzigd en behoort het arrondissement Middelburg sindsdien tot het rechtsgebied van het gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Op grond van het overgangsrecht dient een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Middelburg vanaf 1 juli 2011 te worden ingesteld bij dit gerechtshof. Het hof zal het beroep dan ook niet meer als nevenzittingsplaats van het gerechtshof ’s-Gravenhage behandelen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2011.
Bij die gelegenheid is [X.] gehoord, bijgestaan door mr. R. Davids, waarnemend voor mr. C. Bayrak.
2.3.
Na de mondelinge behandeling is de zaak PRO FORMA aangehouden tot 28 oktober 2011, met het verzoek aan de (waarnemend) advocaat van [X.] aan het hof toe te zenden het vonnis of arrest d.d. 19 oktober 2005 waarbij de eerdere schuldsaneringsregeling van [X.] tussentijds is beëindigd, alsmede alle relevante stukken met betrekking tot het door [X.] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verzochte dwangakkoord.
Van deze mondelinge behandeling is een verkort proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de
stukken bevindt.
2.4.
Bij brief d.d. 25 oktober 2011 heeft de advocaat van [X.] voornoemde stukken overgelegd. In een telefonisch onderhoud tussen de advocaat van [X.] en de griffier op 28 oktober 2011 heeft de advocaat te kennen gegeven geen nadere mondelinge behandeling te wensen.
2.5.
Bij brief d.d. 28 oktober 2011 heeft het hof partijen medegedeeld dat de zaak op de stukken zal worden afgedaan.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 april 2011;
- -
de stukken van de eerste aanleg, overgelegd bij voornoemd beroepschrift;
- -
de brief met één bijlage d.d. 20 september 2011 van mr. J.A. Timmerman, senior bedrijfsjurist bij Delta N.V.;
- -
de brieven met dezelfde bijlagen van de advocaat van [X.] d.dis 28 september 2011 en 29 september 2011;
- -
het faxbericht d.d. 11 oktober 2011 van mevrouw. J. Adriaanse, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder;
- -
het faxbericht d.d. 14 oktober 2011 van de heer of mevrouw M.N. Welstra (CJIB).
3. De beoordeling
3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [X.] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld.
Uit voormeld faxbericht d.d. 11 oktober 2011 van de beschermingsbewindvoerder blijkt dat deze instemt met het verzoek van [X.] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en met het hoger beroep dat [X.] heeft ingesteld, zodat [X.] in zoverre ontvankelijk is in zijn verzoek en in het hoger beroep.
3.2.
[X.] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) blijkt een totale schuldenlast van € 31.370,23. Daaronder bevinden zich een zestal schulden aan (mobiele) telefonie providers ad ruim € 5.500,- in totaal, een drietal schulden aan zorgverzekeraars ad ruim € 4.600,- in totaal, een schuld aan het CJIB ad ruim 1.500,- en een tweetal schulden ter zake door verschillende gemeenten verstrekte leningen ad circa € 6.700,- in totaal. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat verweersters niet akkoord zijn gegaan met het door [X.] aangeboden voorstel.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [X.] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 2 aanhef en sub d Fw overwogen dat minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, ten aanzien van [X.] de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest. Voorts heeft de rechtbank op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw overwogen dat niet aannemelijk is dat [X.] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
Op 21 mei 2003 is op [X.] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard, welke regeling bij beslissing van 19 oktober 2006 tussentijds is beëindigd, waardoor [X.] van rechtswege in staat van faillissement is komen te verkeren. Het faillissement is vervolgens op 12 april 2006 opgeheven wegens een gebrek aan baten.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat [X.] in 2006 is veroordeeld wegens het rijden onder invloed, ten aanzien waarvan nog een Strabis boete openstaat. Na het beëindigen van de schuldsaneringsregeling heeft [X.] voorts schulden laten ontstaan waarvan onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het ontstaan en onbetaald laten niet verwijtbaar is.
Nu voor toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling geen plaats is, had [X.] naar het oordeel van de rechtbank geen belang bij zijn verzoek ex artikel 287a FW.
3.5.
[X.] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [X.] heeft in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
3.5.1.
Volgens [X.] heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met de in artikel 288 lid 2 aanhef en sub d genoemde uitzonderingsgrond. Volgens [X.] is zijn alcoholverslaving bepalend geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden: hij verkeerde daardoor in een negatieve spiraal, waardoor hij niet in staat was zijn schulden te betalen. [X.] is echter vrijwillig in november 2006 onder behandeling gegaan bij Emergis verslavingszorg. Sindsdien heeft hij geen alcohol meer gedronken. Vanaf december 2010 werkt [X.] op oproepbasis als taxichauffeur. Hij werkt gemiddeld 40 uur per week.
Voorts heeft de rechtbank volgens [X.] ten onrechte overwogen dat hij niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden na de beëindiging van de eerdere schuldsaneringsregeling. Immers, [X.] heeft sinds november 2006 geen alcohol meer gedronken, zodat het voldoende aannemelijk is dat hij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen.
3.5.2.
Mocht het hof van oordeel zijn dat [X.] kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, dan dient voorts te worden beoordeeld of zijn schuldeisers kunnen worden bevolen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Volgens [X.] is gebleken dat hij zich in een onhoudbare (financiële) situatie bevindt, welke met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal leiden tot een noodsituatie die inhoudt dat [X.] niet langer zijn primaire vaste lasten kan voldoen noch zijn schulden kan aflossen. [X.] vreest daardoor een maatschappelijke teloorgang. Volgens [X.] zou weigering van de aangeboden schuldregeling door schuldeisers in strijd zijn met het hoofddoel van de Wet schuldsanering natuurlijke personen en dienen zijn belangen om toegelaten te worden tot de regeling zwaarder wegen dan de belangen van de schuldeisers.
3.6.
Het hof komt ten aanzien van het verzoek om toelating tot wettelijke schuldsaneringsregeling tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Artikel 288 lid 2 sub d FW bevat een imperatieve afwijzingsgrond, inhoudende dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt afgewezen indien minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, ten aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest. Een uitzondering op de regel wordt ingevolge het in genoemd artikellid bepaalde slechts gemaakt indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd op grond van artikel 350 derde lid sub a of b FW of op grond van artikel 350 derde lid aanhef en sub d FW, om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen.
3.6.2.
Evenals de rechtbank, stelt het hof vast dat ten aanzien van [X.] op 21 mei 2003 de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard. Bij voormelde brief d.d. 25 oktober 2011 heeft de advocaat van [X.] het arrest van het hof ’s-Gravenhage d.d. 19 januari 2006 overgelegd. Uit genoemd arrest blijkt dat de eerdere schuldsaneringsregeling onder meer op grond van het bepaalde in artikel 350 derde lid aanhef en sub d Fw is beëindigd: [X.] heeft volgens het hof ’s-Gravenhage tijdens de schuldsanering nieuwe schulden laten ontstaan.
Het hof laat bij de beoordeling van onderhavig toelatingsverzoek van [X.] in het midden of van het (doen) laten ontstaan van deze schulden [X.] destijds een verwijt kon worden gemaakt, nu de eerdere schuldsaneringsregeling blijkens genoemd arrest tevens tussentijds is beëindigd op grond van het bepaalde in artikel 350 derde lid aanhef en sub c en e Fw. Het hof ’s-Gravenhage heeft daartoe overwogen dat [X.] de informatieverplichting, de inspanningsverplichting en de afdrachtverplichting niet naar behoren is nagekomen en dat [X.] nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
Dat betekent dat, nu geen van de in de wet genoemde uitzonderingssituaties aan de orde is, het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling reeds op voornoemde grond moet worden afgewezen. Het hof komt derhalve niet meer toe aan de beoordeling van de goede trouw van [X.] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden.
3.7.
Het hof komt ten aanzien van het verzochte dwangakkoord tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Nu vaststaat dat [X.] niet tot de schuldsaneringsregeling zal worden toegelaten, dient tevens zijn verzoek tot het opleggen van een gedwongen schuldregeling te worden afgewezen.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, Chr.M. Aarts en Veldman en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2011.