Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/5.3.6.4
5.3.6.4 Ontoelaatbare verrassing doordat de beslissing is gebaseerd op als vaststaand beschouwde, want onbetwist gebleven stellingen in een laatste processtuk
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS376269:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 9 juni 1972, NJ 1972, 379 (DJV).
Zie HR 30 januari 2004 (Dénu/Binnenhoi), NJ 2005, 246 (HJS); HR 31 oktober 2003, NJ 2004, 520; HR 2 mei 2003, LJN AF3800, C01/245HR; HR 6 oktober 2000 (KGS Diamond/Hoebbel), NJ 2001, 186; HR 23 oktober 1998 (Nedstaal/Kantorenhuis), NJ 1999, 114; HR 10 oktober 1997 (Optimum/De Bruin), NJ 1998, 473 (JBMV); HR 15 september 1995 (Van Straaten/Kinderbescherming), NJ 1996, 20 (WHH); HR 22 juni 1984 (Ouwendijk/Heppe), NJ 1984, 754; HR 29 april 1983 (Breuninghoff/Scheffers), RvdW1983, 88 en HR 6 december 1974, NJ 1975, 435 (WLH).
HR 30 juni 1978, NJ 1978, 614 (WHH). Vgl. echter HR 30 januari 2004 (Dénu/Binnenhoi), NJ 2005, 246 (HJS), waarin de Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank van een onjuiste rechtsopvatting blijk had gegeven door een in de memorie van antwoord door geïntimeerde aangevoerde stelling als vaststaand aan te nemen, bij gebrek aan betwisting door appellant. Voor zover de Rechtbank voor dat oordeel beslissend zou hebben geacht dat appellant na die memorie van antwoord nog een akte uitlating producties heeft genomen, is het oordeel volgens de Hoge Raad onvoldoende toereikend gemotiveerd, nu geen van de door de geïntimeerde bij memorie van antwoord overgelegde producties, waarop appellant in zijn akte uitvoerig inging, op bedoelde stelling betrekking had.
Zie HR 6 december 1974, NJ 1975, 435 (WLH). Vgl. HR 27 juni 1980 (Felderhoff/Gadiot), NJ 1980, 635, no. 3 in het incidenteel beroep.
287. Voert een partij in het laatste toegelaten processtuk een nieuwe stelling van feitelijke aard aan (of producties die een dergelijke stelling behelzen), dan mag de rechter die stelling niet als vaststaand aannemen, dan wel voor juist of waar houden, op de enkele grond dat de wederpartij geen akte ter rolle heeft genomen of pleidooi gevraagd om die stelling te betwisten. Doet de rechter dat wel, dan handelt hij daarmee in strijd met de eisen van een goede procesorde, zo blijkt onder meer uit het arrest Kraaijeveld/Neesman.1 In de zaak die tot dit arrest leidde had de rechtbank beslist dat de juistheid van een door Neesman bij dupliek aangevoerde stelling vaststond, nu Kraaijeveld deze stelling niet had weersproken, terwijl hij dat wel bij akte had kunnen doen. De Hoge Raad oordeelde dat deze beslissing geen stand kon houden, overwegende dat een zo ver gaande regel als de rechtbank kennelijk aan haar beslissing ten grondslag had gelegd, geen steun vindt in de wet en dat:
'noch een goede procesorde noch enig ander rechtsbelang ermee gediend is, van een eisende partij te verlangen dat zij, wanneer de wederpartij bij conclusie van dupliek nieuwe feiten aanvoert, een akte ter rolle neemt met het enkele doel die feiten te betwisten om te voorkomen dat zij als ten processe vaststaand zullen gelden (...)'.
Nadien heeft de Hoge Raad herhaaldelijk soortgelijke oordelen gegeven, evenwel zonder daarbij steeds naar de eisen van een goede procesorde te verwijzen, en veelal betrekking hebbende op stellingen die in het laatste processtuk in hoger beroep werden aangevoerd.2
Neemt de wederpartij van de partij die in het laatst toegestane (reguliere) processtuk een nieuwe stelling heeft betrokken echter nog een akte ter rolle, waarin ook zij nog inhoudelijk op de zaak ingaat, dan kan de rechter uit het onbetwist laten van die stelling afleiden dat deze voor vaststaand moet worden gehouden.3 Dit oordeel bracht Heemskerk ertoe in zijn annotatie van het hierboven genoemde arrest op te merken dat eiser het nemen van akten ter rolle na de dupliek (of, in hoger beroep, na de memorie van antwoord) ook in zijn eigen belang zo veel mogelijk moet vermijden.
Overigens bedenke men dat de omstandigheid dat de rechter een in een laatste processtuk aangedragen stelling niet voor juist, waar of aannemelijk mag houden, op de enkele grond dat zij onweersproken is gebleven, niet meebrengt dat die stelling buiten beschouwing moet blijven. Wil de rechter die stelling echter aan zijn beslissing ten grondslag kunnen leggen, dan zal hij een onderzoek naar de juistheid van die stellingen moeten instellen, bijvoorbeeld door bij tussenvonnis bewijslevering te gelasten.4