Hof Leeuwarden, 11-10-2012, nr. 200.109.614/01
ECLI:NL:GHLEE:2012:BY1482
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
11-10-2012
- Zaaknummer
200.109.614/01
- LJN
BY1482
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2012:BY1482, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 11‑10‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 11‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling. Oproeping rechtbank per gewone post onvoldoende, nu gesteld noch gebleken is dat deze betrokkene tijdig heeft bereikt en evenmin is gebleken dat betrokkene langs andere weg van de zitting of uitspraak op de hoogte is geraakt. Ontvankelijk hoger beroep ondanks overschrijding van de (korte) appeltermijn.
Partij(en)
Arrest d.d. 11 oktober 2012
Zaaknummer 200.109.614
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Arrest in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. G.B. de Jong, kantoorhoudende te Hoogezand.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 15 mei 2012 (insolventienummer 10/149 R) heeft de rechtbank Assen op voordracht van de rechter-commissaris de sinds 22 juni 2010 ten aanzien van [appellante] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling beëindigd.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 10 juli 2012, heeft [appellante] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling alsnog af te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder:
- -
een brief, met bijlagen, van 24 juli 2012 van mr. De Jong;
- -
een brief, met bijlagen, van 28 september 2012 van mr. De Jong;
- -
een brief, met bijlagen, van 1 oktober 2012 van de bewindvoerder mr. S.G. Rissik.
Ter zitting van 3 oktober 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn [appellante], bijgestaan door haar advocaat, en de bewindvoerder mr. Rissik.
De beoordeling
Inleiding
- 1.
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, aanhef en onder c en d, van de Faillissementswet (hierna: Fw). De rechtbank is van oordeel dat [appellante] niet heeft voldaan aan haar informatie- en sollicitatieverplichting en dat zij bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
- 2.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid
- 3.
De tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] is door de rechtbank op 1 mei 2012 ter zitting behandeld. De rechtbank heeft [appellante] bij gewone brief opgeroepen voor de behandeling ter zitting. Uit het proces-verbaal van die zitting blijkt dat [appellante] niet ter zitting aanwezig was. De rechtbank heeft vervolgens bij vonnis van 15 mei 2012 de ten aanzien van [appellante] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling beëindigd. De rechtbank heeft een afschrift van het vonnis per gewone post naar [appellante] verzonden.
- 4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 351, eerste lid, Fw kan in zaken waarin de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds is beëindigd door de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld.
- 5.
[appellante] heeft tegen dit vonnis op 10 juli 2012 hoger beroep ingesteld, derhalve ná het verstrijken van de in artikel 351, eerste lid, Fw bepaalde termijn.
- 6.
In het belang van een goede rechtspleging dient omtrent het tijdstip waarop een termijn aanvangt (en eindigt) duidelijkheid te bestaan en derhalve dient aan de beroepstermijn in beginsel strikt de hand te worden gehouden. Een uitzondering daarop is slechts gerechtvaardigd als degene die hoger beroep instelt, als gevolg van een door (de griffie van) de rechtbank begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter een vonnis had gewezen en dat het vonnis hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim van de rechtbank pas na afloop van de beroepstermijn is toegezonden of verstrekt (HR 28 november 2003, LJN AN8489). Het hof dient te onderzoeken of op de strikte handhaving van de beroepstermijn in het onderhavige geval een uitzondering dient te worden gemaakt.
- 7.
[appellante] heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij geen oproep van de rechtbank heeft ontvangen voor de beëindigingszitting en ook geen afschrift heeft ontvangen van het vonnis van 15 mei 2012. [appellante] stelt op donderdag 5 juli 2012 op de hoogte te zijn geraakt van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling doordat zij werd gebeld door een schuldeiser. Vervolgens is zij via het Juridisch Loket verwezen naar mr. De Jong met wie zij op vrijdag 6 juli 2012 een afspraak heeft gemaakt. Mr. De Jong heeft op vrijdag 6 juli 2012 bij de bewindvoerder het vonnis opgevraagd en vervolgens het vonnis nog op diezelfde dag ontvangen. Op dinsdag 10 juli 2012 is het beroepschrift tegen het beëindigingsvonnis per fax naar de griffie van het hof gestuurd. [appellante] erkent dat zij het beroepschrift buiten de beroepstermijn heeft ingediend en stelt dat zij het met bekwame spoed heeft ingediend.
[appellante] is van mening dat bij een ingrijpende beslissing als deze er sprake moet zijn van een behoorlijke oproeping. Nu deze oproeping achterwege is gebleven c.q. [appellante] nooit stukken hiervan heeft ontvangen, is [appellante] van mening dat zij in haar belangen is geschaad. [appellante] stelt voorts dat zij al bijna twee jaar problemen heeft met de postbezorging en dat de bewindvoerder hiervan ook op de hoogte was. Van de bewindvoerder ontving [appellante] óf een telefonische mededeling óf een bericht per e-mail. De bewindvoerder heeft [appellante] echter niet op de hoogte gesteld van de beëindigingszitting en het vonnis van 15 mei 2012.
- 8.
De bewindvoerder heeft verklaard dat hij sinds begin 2012 geen enkel contact meer heeft kunnen krijgen met [appellante] en dat hij [appellante] schriftelijk noch mondeling heeft ingelicht over de datum waarop de zitting bij de rechtbank zou plaatsvinden.
- 9.
Het hof oordeelt als volgt. Artikel 350, tweede lid, Fw bepaalt dat de rechtbank, alvorens te beslissen, de schuldenaar moet oproepen om door haar te worden gehoord. De wijze van oproepen wordt in het artikel niet geregeld. Het hof is van oordeel dat voor de wijze van oproepen in gevallen als deze aansluiting dient te worden gezocht bij artikel 272 Rv, inhoudende dat de oproeping van niet in de procedure verschenen belanghebbenden geschiedt door de griffier bij aangetekende brief, tenzij de rechter anders bepaalt. Het hof overweegt hiertoe dat tijdens de schuldsaneringsregeling op ieder moment een voordracht of een verzoek tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling kan worden gedaan. De rechtbank kan dit ook ambtshalve doen. Nu [appellante] niet het initiatief tot tussentijdse beëindiging heeft genomen en evenmin door de bewindvoerder van de tussentijdse beëindigingprocedure op de hoogte is gebracht, behoefde zij er niet op bedacht te zijn dat deze procedure gestart was (en in ieder geval niet op welk moment dat precies gebeurde) en dient zij te worden beschouwd als zijnde in de procedure tot tussentijdse beëindiging niet verschenen.
- 10.
Naar het oordeel van het hof dient de rechtbank zich bij het niet verschijnen van de schuldenaar in een procedure tot tussentijdse beëindiging er van te vergewissen dat de oproeping de schuldenaar heeft bereikt. Gelet op het bepaalde in artikel 272 Rv is een oproeping bij aangetekende brief daarbij het geëigende middel. Nu vaststaat dat de rechtbank de oproeping voor de behandeling van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling slechts per gewone post naar [appellante] heeft gestuurd, [appellante] onderbouwd gesteld heeft dat deze haar niet heeft bereikt en niet is gebleken dat zij op enigerlei andere wijze van de behandeling ter terechtzitting dan wel het daaruit voortvloeiende vonnis op de hoogte is geraakt, is de beroepstermijn gaan lopen op het moment dat [appellante] op 6 juli 2012 van het vonnis vernam. Aangezien [appellante] binnen acht dagen nadien het beroepschrift heeft ingediend bij de griffie van het hof, is zij ontvankelijk in haar beroep.
Nakoming verplichtingen
- 11.
Op grond van artikel 350, derde lid, aanhef en onder c, Fw kan de schuldsaneringsregeling tussentijds worden beëindigd indien de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt. Het hof dient te onderzoeken of ten aanzien van [appellante] van genoemde beëindigingsgrond sprake is. Het hof overweegt daartoe als volgt.
- 12.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellante] haar sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. [appellante] was tot 1 januari 2011 vrijgesteld van haar sollicitatieverplichting. De bewindvoerder heeft [appellante] verschillende keren zowel schriftelijk als mondeling meegedeeld dat zij vanaf 1 januari 2011 diende te solliciteren. [appellante] heeft erkend dat zij niet heeft gesolliciteerd. Zij stelt niet tot werken in staat te zijn geweest. Zij heeft echter geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zij vanaf 1 januari 2011 arbeidsongeschikt is en niet in staat is om arbeid te verrichten. Nu [appellante] niet heeft aangetoond dat zij arbeidsongeschikt is, diende zij vanaf 1 januari 2011 aan haar sollicitatieplicht te voldoen en is het aan haar te verwijten dat zij geen sollicitaties heeft verricht.
- 13.
Daarnaast is het hof met de rechtbank van oordeel dat [appellante] zich onvoldoende heeft ingespannen om haar huurlasten te verlagen door een goedkopere woonruimte te zoeken. De instructies van de bewindvoerder ten aanzien hiervan heeft zij niet, althans onvoldoende, opgevolgd. Met betrekking tot de stelling van [appellante] dat zij een autistische zoon heeft en daardoor niet kan verhuizen, is het hof van oordeel dat [appellante] dit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
- 14.
Bovendien is gebleken dat [appellante] de bewindvoerder niet heeft geïnformeerd over de financiële transacties die plaatsvinden tussen haarzelf en de stichting Zo! [appellante], via welke stichting [appellante] het voor haar zoon bestemde persoonsgebonden budget beheert. De bewindvoerder heeft toestemming gegeven om een bankrekening te openen voor de stichting, maar heeft vervolgens niets meer daarover vernomen. Ook voor het overige heeft [appellante] het afgelopen half jaar geen enkel contact met de bewindvoerder onderhouden. Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat er geen wijzigingen waren die vermeld dienden te worden aangezien de bewindvoerder via de postblokkade van alle relevante informatie op de hoogte was, merkt het hof op dat het enkele feit dat van een postblokkade sprake is, een schuldenaar niet van zijn verplichting ontslaat om de bewindvoerder zowel gevraagd als ongevraagd van wijzigingen in haar situatie en overige relevante informatie op de hoogte te brengen.
- 15.
Het hof is van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] reeds op grond van het bovenstaande dient te worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, aanhef en onder c, Fw nu ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd met betrekking tot de nieuwe schulden behoeft - wat daar ook van zij - derhalve geen bespreking meer.
Slotsom
- 16.
Op grond van het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M. Koene, voorzitter, I. Tubben en E.F. Groot, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.