Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW
Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/24.2.5.3:24.2.5.3 Inbreng als middel om vermogensrechtelijk voordeel te behalen
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/24.2.5.3
24.2.5.3 Inbreng als middel om vermogensrechtelijk voordeel te behalen
Documentgegevens:
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS365732:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Zonder inbreng bestaat een vennootschap niet. Voorts moet met de inbreng het vermogensrechtelijke voordeel worden behaald. Er moet een causaal verband zijn tussen de inbreng en het behaalde voordeel. Algemeen wordt aangenomen dat dit criterium de vennootschap onderscheidt van de pot- of poolovereenkomst.1 Worden kostenvennootschappen langs deze lat gelegd, dan blijkt dat niet alle als kostenvennootschappen aangeduide samenwerkingverbanden aan deze eis voldoen. Terecht merkt Maeijer op, dat doorgaans ook bij een kostenvennootschap enige activiteit zal zijn te bespeuren om door een of andere, zij het minimale vorm van inbreng een kostenvermindering (vermogensrechtelijk voordeel) te behalen.2
Van een actieve samenwerking, waarbij de inbreng wordt aangewend om een vermogensrechtelijk voordeel voor alle vennoten te behalen, is mijns inziens mogelijk sprake, indien de kostenvennootschap optreedt als een inkooporganisatie. Gesteld kan worden, dat partijen met het ingebrachte gezamenlijk handelen om een vermogensrechtelijk voordeel te behalen. Zij hebben een gezamenlijk doel voor ogen: op een efficiëntere wijze dan wanneer zij afzonderlijk inkopen zouden doen, goederen en / of diensten van derden betrekken. Om die reden is een kantoorassociatie, waarin de participanten contanten (en eventueel meubilair en andere benodigdheden) bijeenbrengen en die vervolgens een receptioniste in dienst heeft om werkzaamheden voor (de individuele ondernemingen van) beide vennoten te verrichten, in voorkomende gevallen ook nog als vennootschap aan te duiden.
Met Mohr betwijfel ik echter, of een bedrijfsmiddelenpool of een kantoorassociatie die enkel het wederzijds gebruik van het bijeengebrachte regelt, als vennootschap is aan te merken. De uit de eis van samenwerking af te leiden voorwaarde voor het bestaan van een vennootschap, dat er een streven moet zijn naar een gezamenlijk doel, is bij dergelijke kostenvennootschappen beperkt tot het realiseren van individuele kostenbesparingen. Zoals Mohr terecht aangeeft, is bij dergelijke overeenkomsten de parallel met pot- en poolovereenkomsten evidenter. In sommige gevallen lijkt een vergelijking met een overeenkomst van ruil zelfs meer voor de hand te liggen. Dit is bijvoorbeeld het geval indien twee landbouwers (het gebruik van) hun landbouwwerktuigen in een als (kosten)vennootschap aangeduid samenwerkingsverband inbrengen, om vervolgens afwisselend gebruik te kunnen maken van deze werktuigen ten behoeve van hun individuele bedrijfsvoeringen. In feite vindt aldus een gebruiksruil met gesloten beurzen plaats van de werktuigen. Partijen staan dan dus eigenlijk niet naast elkaar, maar tegenover elkaar. Juist dan is van een vennootschap geen sprake (zie paragraaf 24.2.1.1). Het belang om deze samenwerkingsverbanden precies te duiden is civielrechtelijk niet bijzonder groot, aangezien zij zo dicht tegen de vennootschapsovereenkomsten aan liggen, dat analoge toepassing van de regels voor vennootschappen voor de hand ligt.