Vgl. ook HR 6 september 2011, LJN BQ8028, NJ 2011, 417, waarin het beklag was gedaan hangende hoger beroep na verbeurdverklaring in eerste aanleg.
HR, 04-09-2012, nr. 11/04200 B
ECLI:NL:HR:2012:BX4298
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-09-2012
- Zaaknummer
11/04200 B
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BX4298
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX4298, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑09‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX4298
ECLI:NL:HR:2012:BX4298, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑09‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4298
- Vindplaatsen
Conclusie 04‑09‑2012
Mr. Knigge
Partij(en)
Nr. 11/04200 B
Mr. Knigge
Zitting: 29 mei 2012
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij beschikking van 19 september 2011 een namens klager ingediend klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv - strekkende tot teruggave van een onder klager inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.900,- - ongegrond verklaard.
2.
Tegen deze beschikking is namens klager cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Ontvankelijkheid
- 4.1.
Eerst een prealabele opmerking over de ontvankelijkheid. Het Hof heeft het beklag klaarblijkelijk ontvankelijk geacht. Daarover wordt uiteraard niet geklaagd, maar dit aspect verdient wel de aandacht.
- 4.2.
Op of omstreeks 16 juli 2010 is onder klager in een strafzaak beslag gelegd op onder meer een geldbedrag van € 2.900,-. Klager is op 8 juli 2011 door de Rechtbank te Rotterdam vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten, kort gezegd betreffende invoer van 22,5 kilogram cocaïne en voorbereidingshandelingen daartoe. De Rechtbank heeft daarbij tevens de teruggave aan verdachte gelast van het inbeslaggenomen geldbedrag. Door de officier van justitie is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank. Bij brief van 2 augustus 2011 heeft de officier van justitie te kennen gegeven dat vanwege het ingestelde hoger beroep het beslag op het geld blijft liggen, zodat het Hof te zijner tijd daarover kan beslissen. Op 4 augustus 2011 heeft klager een klaagschrift ingediend strekkende tot teruggave van het geldbedrag. Zoals gezegd heeft het Hof bij beschikking van 19 september 2011 het klaagschrift ongegrond verklaard.
- 4.3.
's Hofs kennelijke oordeel dat klager ontvankelijk is in zijn beklag, lijkt mij juist. Ik wijs in dit verband op HR 14 juni 2011, NJ 2011, 284, LJN BQ3667, in welke zaak beklag was gedaan nadat in eerste aanleg bewaring ten behoeve van de rechthebbende was gelast. De Hoge Raad overwoog dat door deze beslissing in de strafzaak het beslag nog niet is geëindigd en dat zolang het beslag niet is beëindigd, een belanghebbende op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift kan indienen strekkende tot teruggave aan hem van de inbeslaggenomen voorwerpen. De Hoge Raad overwoog voorts dat opmerking verdient dat zich niet voordoet de situatie dat ná de beslissing op het klaagschrift waartegen het cassatieberoep is ingesteld, door de rechter in de strafzaak een beslissing is genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen waarop het klaagschrift betrekking heeft.1.
- 4.4.
Uit bij het ressortsparket ingewonnen inlichtingen is gebleken dat het hoger beroep in de strafzaak nog niet is behandeld. De situatie dat de rechter in de strafzaak na de bestreden beschikking een beslissing heeft gegeven met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen doet zich dus niet voor.
5.
Het eerste middel
- 5.1.
Het middel klaagt over onjuiste uitleg van het begrip "belang van strafvordering".
- 5.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant in:
"1. Procesgang
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2011 (met parketnummer 10-960154-10 is klager vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten (invoer van cocaïne en de voorbereidingshandelingen daartoe). Voorts heeft de rechtbank de teruggave gelast aan klager van de bij hem in beslag genomen voorwerpen, waaronder een geldbedrag van € 2.950,-.
Tegen dit vonnis is op 22 juli 2011 door de officier van justitie hoger beroep ingesteld. Tot een behandeling in hoger beroep van de strafzaak is het nog niet gekomen, zodat de inbeslagneming van genoemd geldbedrag voortduurt.
Door klager is bij een op 4 augustus 2011 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen klaagschrift verzocht om teruggave van het bij hem in beslag genomen geldbedrag van € 2.900,-.
2. Beoordeling van het verzet
Het klaagschrift is op 19 september 2011 door het hof in raadkamer in het openbaar behandeld. Daar zijn gehoord de advocaat-generaal mr. D. Jeras, alsmede de advocaat van klager, mr. Van Paridon die door klager is gemachtigd namens hem in rechte op te treden.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij de schriftelijke conclusie d.d. 30 augustus 2011 van zijn ambtgenoot mr. C.J.M.G. Strack, ertoe strekkende dat het klaagschrift "dient te worden afgewezen" (het hof begrijpt: ongegrond wordt verklaard).
Het hof is, nu het hoger beroep in de hoofdzaak nog niet is behandeld, van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het belang van de strafvordering zich (thans) niet tegen de teruggave van meergenoemd geldbedrag aan klager verzet, zodat het klaagschrift tegen het uitblijven van een last tot teruggave ongegrond is."
- 5.3.
Er van uitgaande dat beklag hangende hoger beroep mogelijk is (zie punt 4.3), meen ik dat het Hof de gewone criteria had dienen aan te leggen. Ingeval het beklag is gegrond op art. 94 Sv, hetgeen het Hof overigens ten onrechte niet vaststelt, moet beoordeeld worden of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.2. Het Hof heeft derhalve een onjuiste maatstaf aangelegd door het beklag ongegrond te verklaren op de enkele grond dat hoger beroep aanhangig is.
- 5.4.
Het middel slaagt.
6.
Het tweede middel
- 6.1.
Het middel klaagt over schending van art. 6 lid 2 EVRM. Het Hof heeft in de bestreden beschikking echter geen oordeel uitgesproken over de schuld van de verdachte. Van een schending van de onschuldpresumptie kan daarom geen sprake zijn. Daarom faalt het middel
7.
Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
8.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
9.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑09‑2012
HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010, 654.
Uitspraak 04‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Beklagzaak. De HR herhaalt relevante overwegingen uit LJN BL2823. Het Hof heeft, door te oordelen dat "het hoger beroep in de hoofdzaak nog niet is behandeld" zodat "niet kan worden gezegd dat het belang van de strafvordering zich (thans) niet tegen de teruggave van het geldbedrag aan klager verzet", de maatstaf in voormeld arrest niet aangelegd.
Partij(en)
4 september 2012
Strafkamer
nr. S 11/04200 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 september 2011, nummer 22/003543-11, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel is gericht tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
2.2.
Het Hof heeft het door de klager ingediende klaagschrift, strekkende tot teruggave van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.900,- ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"1. Procesgang
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2011 (met parketnummer 10-960154-10) is klager vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten (invoer van cocaïne en de voorbereidingshandelingen daartoe). Voorts heeft de rechtbank de teruggave gelast aan klager van de bij hem in beslag genomen voorwerpen, waaronder een geldbedrag van € 2.950,-.
Tegen dit vonnis is op 22 juli 2011 door de officier van justitie hoger beroep ingesteld. Tot een behandeling in hoger beroep van de strafzaak is het nog niet gekomen, zodat de inbeslagneming van genoemd geldbedrag voortduurt.
Door klager is bij een op 4 augustus 2011 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen klaagschrift verzocht om teruggave van het bij hem in beslag genomen geldbedrag van € 2.900,-.
2. Beoordeling van het verzet
Het klaagschrift is op 19 september 2011 door het hof in raadkamer in het openbaar behandeld. Daar zijn gehoord de advocaat-generaal mr. D. Jeras, alsmede de advocaat van klager, mr. Van Paridon die door klager is gemachtigd namens hem in rechte op te treden.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij de schriftelijke conclusie d.d. 30 augustus 2011 van zijn ambtgenoot mr. C.J.M.G. Strack, ertoe strekkende dat het klaagschrift "dient te worden afgewezen" (het hof begrijpt: ongegrond wordt verklaard).
Het hof is, nu het hoger beroep in de hoofdzaak nog niet is behandeld, van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het belang van de strafvordering zich (thans) niet tegen de teruggave van meergenoemd geldbedrag aan klager verzet, zodat het klaagschrift tegen het uitblijven van een last tot teruggave ongegrond is."
2.3.
Het Hof is kennelijk ervan uitgegaan dat het gaat om een onder de klager op de voet van art. 94 Sv in beslag genomen geldbedrag. In zo een geval dient het Hof a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv. (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823 rov. 2.9 en 2.11).
2.4.
Het Hof heeft, door te oordelen dat "het hoger beroep in de hoofdzaak nog niet is behandeld" zodat "niet kan worden gezegd dat het belang van de strafvordering zich (thans) niet tegen de teruggave van meergenoemd geldbedrag aan klager verzet", voormelde maatstaf niet aangelegd. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2012.