Einde inhoudsopgave
RvdW 2019/243
Art. 81 lid 1 RO. Wet Bopz. Voorlopige machtiging. Had rechtbank zich moeten doen voorlichten door degene door wie betrokkene wordt verzorgd? Art. 8 lid 4 onder c Wet Bopz. HR 1 juli 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1425, NJ 1994/723.
HR 08-02-2019, ECLI:NL:HR:2019:205
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
8 februari 2019
- Magistraten
Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders, M.J. Kroeze
- Zaaknummer
18/04717
- Conclusie
plv. P-G mr. F.F. Langemeijer
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:205, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑02‑2019
ECLI:NL:PHR:2018:1486, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑12‑2018
Essentie
Art. 81 lid 1 RO. Wet Bopz. Voorlopige machtiging. Had rechtbank zich moeten doen voorlichten door degene door wie betrokkene wordt verzorgd? Art. 8 lid 4 onder c Wet Bopz. HR 1 juli 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1425, NJ 1994/723.
Partij(en)
[verzoekster], verzoekster tot cassatie, advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag, verweerder in cassatie, niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
Conclusie
Conclusie plv. P-G mr. F.F. Langemeijer:
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij verzoekschrift van 10 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.