Hof Amsterdam, 18-07-2013, nr. 23-001303-12
ECLI:NL:GHAMS:2013:2175
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
18-07-2013
- Zaaknummer
23-001303-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:2175, Uitspraak, Hof Amsterdam, 18‑07‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2853, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
EeR 2013, afl. 4, p. 158
Uitspraak 18‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Jeugdige verdachte. Verdachte zwijgt. Gewapende overval op juwelierszaak in Haarlem. Gewapende overval op buurtwinkel. DNA aangetroffen rondom de mondopening van een achtergebleven bivakmuts dat matcht met DNA van de verdachte. Oplegging van een minderjarigensanctie na een vordering tot toepassing van het sanctierecht voor volwassenen.
parketnummer: 23-001303-12
datum uitspraak: 18 juli 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 5 maart 2012 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-790013-11 (A) en 15-761072-11 (B) tegen
[Personalia verdachte]
.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting achter gesloten deuren in hoger beroep van 28 juni 2013, 1, 2 en 4 juli 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A primair hij op of omstreeks 27 oktober 2010 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid (gouden) juwelen (met een gezamenlijk gewicht van (ongeveer) 5600 gram), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Juwelier[-] [adres]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die juwelen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking (te weten het met (een) hamer(s) en/of (andere) zware en/of harde voorwerp(en) inslaan van één of meer vitrinekast(en) waarin die juwelen zich bevonden), en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [W.S.] en/of [I.K.] en/of[N.E.] en/of [L.R.] en/of [H.N.] en/of in de [adres] aanwezig (winkelend) publiek, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met één of meer van zijn mededader(s), met/op een motorscooter en/of een motor is/zijn gegaan naar die juwelier, waarna verdachte en/of zijn mededader(s):
- -
met een helm en/of een shawl en/of een pet op/over zijn/hun gezicht en/of hoofd, in elk geval met (deels) bedekt(e) gezicht(en), die juwelier is/zijn binnengegaan, en/of
- -
daarbij één of meer vuurwapen(s) en/of (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) heeft/hebben vastgehouden en/of gericht op die [W.S.] en/of die [I.K.] en/of heeft/hebben geroepen tegen die [W.S.] en/of die [I.K.] "bukken, bukken", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- -
met één of meer hamer(s) en/of (andere) zware en/of harde voorwerp(en) meerdere, althans één vitrine(s) heeft/hebben ingeslagen, en/of
- -
buiten in de [adres]) één of meer vuurwapen(s) en/of (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) zichtbaar voor het aldaar aanwezige (winkelend) publiek heeft/hebben vastgehouden en/of in de lucht gehouden, en/of
- -
dat/die vuurwapen(s) en/of op vuurwapen(s) gelijkende voorwerp(en) heeft/hebben gericht op die [N.E.] en/of die [L.R.], en/of - op die motorscooter en/of die motor is/zijn gestapt en met (zeer) hoge snelheid is/zijn gaan rijden en/of daarbij die [H.N.] (die één van de overvallers vasthield) heeft/hebben meegesleept (waardoor/waarbij die [H.N.] ten val is gekomen);
Zaak A subsidiair hij op één of meer tjjdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 oktober 2010 tot en met 29 oktober 2010 te Amsterdam en/of ‘s Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid (gouden) juwelen (met een gezamenlijk gewicht van (ongeveer) 5600 gram), waaronder in elk geval vijf, althans één of meer colliers heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die juwelen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Zaak B: hij op of omstreeks 8 maart 2008 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van (in totaal) ongeveer E 100,-, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [H. de J.], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [H. de J.], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, terwijl hij/zij zijn/hun gezicht/gelaat had/hadden bedekt met een bivakmuts
- -
de levensmiddelenwinkel van die [H. de J.] is/zijn binnen gegaan en/of (vervolgens)
- -
heeft/hebben geroepen/geschreeuwd "Geld, geld, geld" en/of (vervolgens)
- -
die [H. de J.] met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen het hoofd heeft/hebben geslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
De door de raadsman gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak vinden hun weerlegging in door het hof te bezigen bewijsmiddelen en in hetgeen met betrekking tot de selectie en waardering daarvan in het hiernavolgende wordt overwogen.
A]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte gebruiker is van het telefoonnummer [nummer]. Het hof baseert zich hierbij op de navolgende feiten en omstandigheden.
De telefoon met het nummer [nummer] is op 5 april 2011 aangetroffen op de slaapkamer van de verdachte en zijn broers.
Op 17 november 2010 om 09:59:42 uur is op dit telefoonnummer een sms-bericht binnengekomen met de tekst:
“Salaam [verdachte], afspraak van vandaag om 14:00 uur met jou meester gaat niet door.
Groet [betrokkenen]”.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij via genoemd telefoonnummer ooit een sms-bericht heeft ontvangen.
- -
Op 11 november 2010 om 14:48:18 uur is via dit telefoonnummer een gesprek gevoerd. Gelet op het proces-verbaal van bevindingen van 14 april 2011 (dossierpagina 805) houdt dit telefoongesprek
- -
voor zover hier relevant - thans het volgende in:
NNman7942 belt uit naar NNman6899
NNman7942 zegt: “Ik ben later, ik ga naar die politiebureau voor drie minuutjes met die kankervrouw praten. Ze komt gisteren naar mijn osso (fon).”
Het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 796) houdt in aansluiting daarop het volgende in.
“Uit de politiesystemen is gebleken dat collega’s uit Amsterdam op 10 november 2010 langs zijn gegaan bij de woning van [verdachte] om hem iets mede te delen. Volgens zijn moeder en zusje was [verdachte] op dat moment niet thuis. Op 11 november 2010 heeft [verdachte] naar het bureau met telefoonnummer [nummer] naar het bureau Bos en Lommer gebeld. Dit telefoonnummer staat op naam van [zus verdachte]. Op 11 november 2010 om 15:00 uur verscheen [verdachte] op het bureau Bos en Lommer. Daarbij is een kopie van zijn paspoort gemaakt.”
Deze gang van zaken vindt in zoverre besvestiging in de verklaring van de verdachte dat hij op 7 april 2011 (dossierpagina 982) bij de politie heeft verklaard dat hij inderdaad bij de politie is geweest en dat daarbij een kopie van zijn paspoort is gemaakt. Hij heeft met de telefoon van zijn zus [zus verdachte]) naar het bureau gebeld.
Met de advocaat-generaal acht het hof, anders dan de raadsman, de inhoud van voornoemd proces-verbaal van bevindingen van 14 april 2011 duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [gezinsvoogd] van 18 september 2012 (nagekomen document), inhoudende - voor zover hier relevant -:
“Ik ben als gezinsvoogd werkzaam bij de William Schrikker Stichting. In 2010 is [verdachte] bij mij in behandeling geweest.
U zegt mij dat in de periode 29 september 2010 tot en met 27 oktober 2010 met mijn telefoon een aantal contacten zijn geweest met het telefoonnummer [nummer].
Het zou goed kunnen dat dit het telefoonnummer van [verdachte] was. Hij moest voor mij telefonisch bereikbaar zijn. Hij was de enige met wie ik van de familie [familienaam verdachte] telefonisch hoofdzakelijk contact had.”
Ter terechtzitting in hoger beroep op 28 juni 2013 heeft de verdachte een verklaring afgelegd, inhoudende - kort gezegd - dat [gezinsvoogd] zijn gezinsvoogd was en dat hij soms met haar belde om afspraken te maken.In samenhang met de omstandigheid dat de verdachte het enige minderjarige gezinslid was dat onder toezicht was gesteld, zoals door hem verklaard ter terechtzitting in hoger beroep, laat de verklaring van de getuige, ondanks de ontbrekende precisie, naar het oordeel van het hof geen andere conclusie toe dan dat de verdachte veruit de belangrijkste gesprekspartner van de gezinsvoogd was.
Naar het oordeel van het hof leiden deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie dat de verdachte gebruik maakte van het genoemde telefoonnummer en dat hij voor anderen op dat telefoonnummer bereikbaar is, zodat hij als gebruiker van het desbetreffende telefoonnummer kan worden aangemerkt. Dat de telefoon met dit telefoonnummer in eigendom aan iemand anders toebehoort dan wel dat ook anderen van dat telefoonnummer gebruik maken, doet hieraan niet af en staat niet in de weg aan de wijze waarop het hof in het hiernavolgende onder B) deze conclusie in de bewijsvoering betrekt.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman heeft het hof verzocht het onderzoek te heropenen met het oog op een nader verhoor van de getuige [M.Y.] indien de verklaring van [M.Y.] (het hof begrijpt: afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep) met betrekking tot een specifiek telefoongesprek voor het bewijs zal worden gebezigd. Voorts heeft hij verzocht dat een deskundige zal worden benoemd met het oog op nader onderzoek indien de processen-verbaal van verbalisant [1] voor de bewijsvoering zullen worden gebruikt.
Tot slot heeft de raadsman voorwaardelijk verzocht dat het hof een verhoor van de getuige [gezinsvoogd] zal gelasten indien haar verklaring in de bewijsconstructie zal worden betrokken.
Het hof bezigt het processen-verbaal van [1] waaronder dat betreffende identificatie stem [verdachte] opgemaakt van 11 april 2011 en de door [M.Y.] ter terechtzitting in hoger beroep op 28 juni 2013 afgelegde getuigenverklaring niet voor het bewijs, hetgeen betekent dat het hof niet toekomt aan beoordeling van en beslissing op de door de raadsman dienaangaande gedane voorwaardelijke verzoeken.
Wel heeft het hof heeft het proces-verbaal van verhoor van de getuige [gezinsvoogd] in de bewijsoverwegingen betrokken zodat de op dit punt door de raadsman gestelde voorwaarde is vervuld.
Anders dan de raadsman acht het hof de inhoud van het desbetreffende proces-verbaal voldoende duidelijk om daaraan conclusies te kunnen verbinden. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat het proces-verbaal voor zover hierin een koppeling wordt gemaakt tussen de verdachte en het telefoonnummer [nummer] niet op zich zelf staat, maar steun vindt in voornoemde andere gegevens die wijzen op het gebruik door de verdachte van genoemd telefoonnummer. Mede gelet op de onderbouwing die de raadsman aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, die er vooral op ziet dat geen absolute betekenis aan de verklaring kan worden toegekend, acht het hof het horen van de verzochte getuige op grond van het voorgaande niet noodzakelijk en wordt het verzoek afgewezen.
B]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof, op grond van de hiervoor getrokken conclusie, voorts af dat de verdachte de overval op 27 oktober 2010 op juwelier[-] te Haarlem heeft medegepleegd. Het hof baseert zich hierbij op de volgende in die bewijsmiddelen vervatte feiten en omstandigheden:
De verdachte heeft op 22 oktober 2010 om 15:51 uur telefonisch contact gehad met [M.Y.], zijnde de persoon die op 22 oktober 2010 in de directe omgeving van juwelier[-] aanwezig was en wiens scooter bij de overval is gebruikt. De telefoon van de verdachte straalde op dat moment een mast aan op de Grote Houtstraat te Haarlem (vlakbij juwelier[-]).
In de nacht voor de overval was de verdachte wederom in Haarlem. Zijn telefoon straalde op 27 oktober 2010 om 3:14 uur en 3:23 uur masten aan op het Teylerplein te Haarlem en de Diakenhuisweg te Haarlem. Deze masten kunnen worden aangestraald indien een route wordt genomen vanaf Amsterdam. De gebruiker van [nummer] ontving toen sms-jes van 1200 klantenservice KPN.
Op 27 oktober 2010 omstreeks 11:17 uur is juwelier[-] te Haarlem door vier personen, onder wie [N.T.], overvallen. Gedurende een aantal uren rond de overval was de telefoon van de verdachte niet in gebruik. Datzelfde geldt voor de telefoons van [N.T.], zijnde een van de vier daders van de overval, en [M.Y.], de eigenaar/bezitter van de bij de overval gebruikte motorscooter.
Op 29 oktober 2010 straalt de telefoon van de verdachte zendmasten aan in Den Bosch. Daarbij is van belang dat [chauffeur] op 6 april 2011 bij de politie gedetailleerd heeft verklaard over een autorit (op verzoek van [N.T.]) met [A. el K.] en twee anderen van Amsterdam naar Den Bosch op (naar het hof begrijpt:) 29 oktober 2010. Op 7 april 2011 heeft [chauffeur] tegenover verbalisanten bevestigd dat hij op 29 oktober 2010 met [A. el K.] en anderen naar Den Bosch is gereden. Deze verklaringen acht het hof betrouwbaar omdat deze op essentiële punten steun vinden in de overige bewijsmiddelen, in het bijzonder:
- -
het proces-verbaal van bevindingen (map 8, dossierpagina 1470 e.v.), waaruit blijkt dat een telefoon met het telefoonnummer [nummer] (in gebruik bij [chauffeur]) op 29 oktober 2010 zendmasten in Den Bosch aanstraalt;
- -
het proces-verbaal van bevindingen telecom (map 2, dossierpagina 473 e.v.), waaruit blijkt dat het telefoonnummer [nummer] aan [A. el K.] wordt toegeschreven en dat dit telefoonnummer op 29 oktober 2010 tussen 14.26 uur en 16.29 uur eveneens zendmasten in Den Bosch aanstraalt;
- -
een proces-verbaal van bevindingen (map 10, dossierpagina 1726) waaruit blijkt dat ook de inhoud van de op 29 oktober 2010 door betrokkenen gevoerde telefoongesprekken past bij hetgeen [chauffeur] tegenover de politie heeft verklaard, bijvoorbeeld waar hij heeft verklaard dat hem geld is gegeven voor het ritje naar Den Bosch maar dat hij het heeft teruggegeven.
De telefoons van verdachte, [A. el K.] en [Y.A.] bevonden zich in Den Bosch in de directe omgeving van de winkel van de medeverdachte, juwelier [bedrijfsnaam]. [Y.A.] en [familienaam verdachte] hebben beiden telefonisch contact gehad met (een medewerker van) juwelier [bedrijfsnaam]. Opgemerkt wordt dat op 3 november 2010 in de winkel van juwelier [bedrijfsnaam] vijf kettingen zijn aangetroffen met het merkteken TG, welk merkteken is toegekend aan Tele Gold B.V. (zijnde de firma van [Y.A.], de eigenaar van juwelier[-] te Haarlem). Ten aanzien van één van die kettingen heeft de eigenaar van juwelier[-] met zekerheid verklaard dat deze afkomstig was uit zijn winkel terwijl deze niet door hem was verkocht.
Uit de op 29 oktober 2010 tussen [N.T.] en [A. el K.] gevoerde telefoongesprekken valt op te maken dat zij tijdens hun verblijf in Den Bosch een aanzienlijk geldbedrag (vermoedelijk € 56.000,-) hebben ontvangen, welk bedrag tussen een aantal personen verdeeld dient te worden. Tijdens deze telefoongesprekken komt ook enkele malen een persoon genaamd [verdachte] aan de lijn. In het licht van het voorgaande gaat het hof er van uit dat dit de verdachte is geweest. Daaruit blijkt ook dat de verdachte substantieel deelt in de opbrengst van de overval.
Het hof overweegt tot slot nog dat de stukken in het dossier geen aanknopingspunten bieden voor de door de verdediging geopperde mogelijkheid dat een andere persoon op 29 oktober 2010 de gebruiker van het desbetreffende telefoonnummer was.
Het hof is derhalve van oordeel dat als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte vijf dagen voorafgaand aan de overval in de omgeving van juwelier[-] is geweest, dat hij toen contact heeft gehad met de persoon wiens scooter bij de overval is gebruikt en die toen zelf nabij de juwelierszaak was, dat hij ’s nachts op de dag van de overval in Haarlem is geweest en ten tijde van de overval zijn telefoon uit had staan, terwijl hij twee dagen na de overval de beschikking had over (een deel van) de buit en met een dader van de overval sprak over de verdeling van de opbrengst.
Waar de verdachte heeft nagelaten voor enige van voornoemde, hem in hun samenhang buitengewoon belastende feiten en omstandigheden, een verklaring te geven, heeft hij van geen van deze feiten of omstandigheden ontzenuwd dat deze redengevend kan zijn voor een bewezenverklaring van hetgeen hem onder 1 primair is ten laste gelegd.
Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een van de daders van de overval is geweest.
Ten aanzien van feit 2
Het door de raadsman gevoerde verweer tot vrijspraak vindt zijn weerlegging in de door het hof te bezigen bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat één van de daders van de overval op 8 maart 2008 een bivakmuts op de plaats delict heeft gedragen en aldaar moet hebben achtergelaten. Deze zwarte bivakmuts is rondom de mondopening bemonsterd en dat heeft - kort gezegd - een match met de verdachte opgeleverd. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het DNA in de bemonstering [ECA643]#01 is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Anders dan door de raadsman is bepleit, bieden de stukken in het dossier, naar het oordeel van het hof, geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat die bivakmuts voorafgaand aan de overval reeds in de winkel aanwezig was. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat een bivakmuts een specifiek aan een overal gerelateerd voorwerp betreft, dat de overvallers blijkens de aangifte zwarte bivakmutsen droegen en dat aangever de zwarte bivakmuts direct na de overval op een bierkrat achter de toonbank
- het hof begrijpt daaruit: duidelijk in het zicht - zag liggen.
Daar komt bij dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 28 juni 2013 heeft verklaard dat hij nooit in het bezit is geweest van een bivakmuts, dat hij nog nooit een bivakmuts heeft aangeraakt en dat hij ook nog nooit een bivakmuts heeft gedragen.
Deze verklaring sluit, naar het oordeel van het hof, elk alternatief scenario voor de herkomst van de biologische sporen met daarin verdachtes DNA op de bivakmuts uit.
Dit leidt tot de slotsom dat het hof het onder B ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A primair en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A primair:hij op 27 oktober 2010 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid gouden juwelen, toebehorende aan Juwelier[-], gevestigd aan de [adres], waarbij verdachte en zijn mededaders die juwelen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, te weten het met hamers of andere zware of harde voorwerpen inslaan van vitrinekasten waarin die juwelen zich bevonden, en welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [W.S.] en [I.K.] en[N.E.] en L. [L.R.] en in de [adres] aanwezig (winkelend) publiek, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders:
- met deels bedekte gezichten die juwelier zijn binnengegaan, en
- daarbij vuurwapen of een op vuurwapen gelijkend voorwerp hebben vastgehouden en
gericht op die [W.S.] en hebben geroepen tegen die [W.S.] "bukken, bukken" en
- buiten in de [adres] één vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zichtbaar
voor het aldaar aanwezige publiek hebben vastgehouden en in de lucht gehouden, en
- dat vuurwapen of op een vuurwapen gelijkend voorwerp /hebben gericht op die [N.E.] en die
[L.R.].
Zaak B:hij op 8 maart 2008 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer € 100,-, toebehorende aan [H. de J.], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [H. de J.], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander terwijl zij hun gezicht hadden bedekt met een bivakmuts
- -
de levensmiddelenwinkel van die [H. de J.] zijn binnen gegaan en vervolgens
- -
hebben geschreeuwd "Geld, geld, geld" en vervolgens
- -
die [H. de J.] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd hebben geslagen.
Hetgeen in zaak A primair en in zaak B meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A primair en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het in zaak B bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A primair en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte ten aanzien van het in zaak A en in zaak B ten laste gelegde vrijgesproken. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A primair en zaak B ten laste gelegde wordt vrijgesproken en voor het in zaak A subsidiair ten laste gelegde met toepassing van artikel 77b Sr zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van die uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Zij heeft voorts gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.
Toepassing minder- of meerderjarigenstrafrecht
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep oplegging van een sanctie op grond van het meerderjarigenstrafrecht gevorderd. Zij heeft in het bijzonder gewezen op verdachtes sturende rol en aandeel met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde opzetheling.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep voor het geval van bewezenverklaring van enig feit toepassing van het sanctierecht voor jeugdigen bepleit. In het bijzonder heeft hij gewezen op de (zeer) jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van de in zaak A (16 jaar) en in zaak B (13 jaar) ten laste gelegde overvallen. Ook de beperkte verstandelijke vermogens van de verdachte (een IQ van 57) staan, volgens de raadsman, aan toepassing van het meerderjarigenstrafrecht in de weg. Zeker nu de jeugdreclassering niet tot oplegging van een meerderjarigensanctie heeft geadviseerd.
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld wordt dat personen die ten tijde van het begaan van het strafbare feit minderjarig zijn in principe volgens het minderjarigenstrafrecht worden bestraft. Slechts bij wijze van uitzondering, indien de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven, kan aan een minderjarige een sanctie uit het arsenaal voor meerderjarigen worden opgelegd. Ingevolge het bepaalde in artikel 77b Sr dient het dan te gaan om verdachte die ten tijde van het begaan van het strafbare feit tussen de zestien en achttien jaar oud is.
De verdachte was ten tijde van de in zaak B bewezen verklaarde overval slechts dertien jaren oud, hetgeen op zichzelf reeds aan de toepassing van het meerderjarigenrecht in de weg staat. Ten tijde van de onder A bewezen verklaarde overval was de verdachte zestien jaren en vier maanden oud. Gelet evenwel op zijn ook toen nog jeugdige leeftijd en het feit dat blijkens de over de persoon van de verdachte opgemaakte rapporten minstgenomen sprake is van een zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling met bijkomende verstandelijke beperkingen, ziet het hof in het onderhavige geval onvoldoende aanleiding om ten aanzien van zaak A van die uitzonderingsmogelijkheid gebruik te maken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een juwelierszaak in het centrum van Haarlem. In de juwelierszaak waren op dat moment geen klanten aanwezig. Een van de medewerksters bevond zich achter in de winkel, de andere medewerkster bevond zich midden in de winkel achter de balie. De verdachte en zijn mededaders zijn met bedekt gelaat de juwelierszaak binnengegaan. Terwijl één van de daders een vuurwapen (of in elk geval een daarop gelijkend voorwerp) op de medewerkster achter de balie richtte en haar opdroeg te bukken, hebben de verdachte en de twee anderen met hamers de vitrines aan de oostzijde van de winkel kapot geslagen. De dader met het wapen heeft, leunend over de toonbank waar achter die medewerkster zich bevond eerst met een, naar het leek, doorgeladen pistool en vervolgens met een hamer de vitrines achter haar kapotgeslagen. Hij heeft door zo te handelen een onaanvaardbaar groot risico voor de veiligheid van die medewerkster genomen. Zij is bovendien bedolven onder rondvliegend glas en heeft daardoor verwondingen aan haar rug opgelopen. Het gebeurde moet voor de medewerksters van de juwelierszaak bijzonder traumatiserend zijn geweest. De verdachte en zijn mededaders zijn geheel en al voorbij gegaan aan de ernstige gevolgen van dergelijke gedragingen voor de slachtoffers. Het is van algemene bekendheid dat dergelijke feiten voor de slachtoffers vaak vergaande psychische en andere nadelige gevolgen hebben. Voorts versterkt een feit als dit in de samenleving bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid. Hoewel de overval plaatsvond binnen een zeer korte tijdspanne, zijn de verdachte en zijn mededaders er met een grote hoeveelheid sieraden vandoor gegaan, waardoor aanzienlijke financiële schade aan de juwelierszaak is toegebracht.
Doordat de overval plaatsvond op klaarlichte dag in het drukbezochte centrum van Haarlem zijn veel personen hiervan getuige geweest. Aldaar toevallig aanwezige personen hebben een heenkomen moeten zoeken in de omliggende winkels. Daarbij heeft een van de daders duidelijk zichtbaar voor een ieder een wapen in zijn hand genomen. Het wapen is bovendien op ten minste een persoon die de achtervolging wilde inzetten, gericht. De verdachte en zijn mededaders hebben het belang van personen om verschoond te blijven van dergelijk gewelddadig gedrag volkomen ondergeschikt gemaakt aan hun kennelijke zucht naar geldelijk gewin.
Daarnaast hebben de verdachte en een (onbekend gebleven) mededader zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een supermarkt in Amsterdam. Ook hier zijn de verdachte en zijn mededader, in donkere kleding gehuld en met bedekt gelaat, bewapend met (in ieder geval) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, de winkel binnengegaan en is geweld jegens de winkelier gepleegd. De buit bedroeg ongeveer € 100,-. Ook hier geldt dat de verdachte en zijn mededader volledig voorbij zijn gegaan aan de ernstige gevolgen van dergelijke gedragingen voor het slachtoffer. Kennelijk heeft de verdachte de belangen van die anderen volledig ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen zucht naar geld.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 juni 2013 is de verdachte eerder wegens een soortgelijk strafbaar feit veroordeeld. Het hof merkt daarbij op dat de verdachte dat feit heeft gepleegd terwijl hij zich aan de voorlopige hechtenis ten aanzien van feit A had onttrokken en voortvluchtig was.
Gelet op het feit dat de verdachte ten tijde van het plegen van de in zaak A bewezen verklaarde overval de leeftijd van zestien jaar had bereikt had, kan aan hem een jeugddetentie van maximaal vierentwintig maanden worden opgelegd. Ingevolge het in artikel 77gg, lid 2, Sr van toepassing verklaarde artikel 63 Sr, dient het hof rekening te houden met de eerdere onherroepelijke veroordeling tot een jeugddetentie van zestien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2013, zodat in het onderhavige geval aan de verdachte maximaal acht maanden jeugddetentie kan worden opgelegd.
Tot een verdergaande matiging op grond van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door de raadsman is bepleit, bestaat gelet op het voorgaande en ook gelet op de proceshouding van de verdachte geen enkele aanleiding.
Vordering van de benadeelde partij [H. de J.]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.380,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte was op de pleegdatum van de overval op [H. de J.] dertien jaar oud.
Met ingang van 1 januari 2011 is artikel 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering in werking getreden. Deze bepaling houdt in dat, indien de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op een als doen te beschouwen gedraging van een verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, wordt geacht te zijn ingesteld tegen de ouders. De vordering van [H. de J.] dient derhalve te worden aangemerkt als te zijn ingesteld tegen de ouders van de verdachte.
Naar algemene regelen van burgerlijk procesrecht zou aan de ouders van de verdachte de gelegenheid moeten zijn geboden zich over de vordering uit te laten.
Het hof stelt vast dat de moeder van de verdachte aanwezig was ter terechtzitting van de rechtbank op 7 oktober 2011. Daarbij is zij niet gewezen op haar bijzondere, met deze vordering samenhangende, procespositie en is zij over de vordering niet gehoord. Voorts zijn de ouders van de verdachte niet opgeroepen voor de zittingen in hoger beroep en waren zij daarbij evenmin aanwezig.
Bij deze stand van zaken komt het hof, mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat de zaak tegen de verdachte samenhangt met die tegen acht andere verdachten, tot de slotsom dat de (nadere) beoordeling van de vordering in dit stadium een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. Op die grond zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Deze kan haar vordering alsnog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A primair en zaak B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A primair en in zaak B bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [H. de J.]
Verklaart de benadeelde partij [H. de J.] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. L.A.J. Dun en mr. R.P.P. Hoekstra, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juli 2013.