Het bodemrecht en het bodemvoorrecht dreigden door verijdelingsconstructies, zoals bodemverhuurconstructies of het weghalen van zaken van de bodem van de belastingschuldige, steeds meer aan belang in te boeten. Als gevolg van de invoering van artikel 22bis kan een effectiever gebruik worden gemaakt van de verhaalsrechten van de ontvanger en hoeft er minder te worden afgeschreven op openstaande belastingschulden, aldus het kabinet. Hierdoor vermindert de noodzaak om vroegtijdig arbeidsintensieve beslagprocessen in gang te zetten en daardoor kan de Belastingdienst de invorderingscapaciteit efficiënter en effectiever inzetten. Als er niets zou gebeuren dan zouden in de sfeer van de invordering zo’n 500 mensen extra nodig zijn. Bovendien zou dat als neveneffect hebben dat heel wat bonafide ondernemers worden getroffen die iets te laat zijn met betalen. Zie voorts ook aant. 7.3.1 met betrekking tot het capaciteitsgebrek van de Belastingdienst in relatie tot het streven om in een groot aantal gevallen tot een minnelijke schikking te komen. Zie het onderdeel Parlementaire behandeling.
Parlementaire behandeling
“De in dit wetsvoorstel voorgestelde aanpassingen in de Invorderingswet 1990 om het bodem(voor)recht constructiebestendig te maken, leveren tevens een vereenvoudiging voor de Belastingdienst op. Omdat de noodzaak om vroegtijdig arbeidsintensieve beslagprocessen in gang te zetten hiermee vermindert, kan de Belastingdienst de invorderingscapaciteit efficiënter en effectiever inzetten.”
“Na aanpassing kunnen de verhaalsrechten van de ontvanger effectiever worden gebruikt en hoeft minder te worden afgeschreven op openstaande belastingschulden.”
“Daarom worden aanpassing in de Invorderingswet 1990 voorgesteld. Deze zijn bedoeld om het bodem(voor)recht constructiebestendig te maken. Het gevolg daarvan is dat door een effectiever gebruik van de verhaalsrechten van de ontvanger minder hoeft te worden afgeschreven op openstaande belastingschulden. Door vermindering van de noodzaak om vroegtijdig arbeidsintensieve beslagprocessen in gang te zetten bespaart de Belastingdienst bovendien op invorderingscapaciteit.”
“Een neveneffect is dat de Belastingdienst op dit moment een steeds groeiend deel van zijn kostbare capaciteit op het terrein van de invordering kwijt is aan bodemconstructies, terwijl deze capaciteit ook ingezet zou kunnen worden op andere terreinen van de invordering.”
“De stille pandhouder heeft natuurlijk altijd het recht om van een stil pand een vuistpand te maken. Ik wil een einde maken aan de ratrace tussen sommige financiers en de fiscus. Want zou ik dat moeten doen op basis van de bestaande wetgeving en de bestaande voorrechten van de fiscus – ik heb dat laten uitzoeken – dan zou ik in de sfeer van de invordering zo'n 500 mensen extra nodig hebben. Dat zijn dan belastingdeurwaarders die, zodra de aanslagtermijnen zijn verstreken, langsgaan bij een bedrijf. Dat is uitermate bewerkelijk voor de dienst. 500 formatieplaatsen is toch een kleine 40 miljoen extra die ik zou moeten investeren om de opbrengst van 100 miljoen,waarop de fiscus recht heeft, veilig te stellen. Dan zou ik het kunnen doen met de bestaande wetgeving.
Dat zou als neveneffect hebben dat je heel wat bonafide ondernemers treft die iets te laat zijn met betalen, maar die helemaal niet het vooruitzicht van een bankroet hebben. Dat zie ik eerlijk gezegd ook niet zitten. Het mooie van de gekozen oplossing vind ik zelf dat er niets meer en niets minder dan een meldingsplicht wordt geïntroduceerd. Wanneer een financier gebruik wil maken van zijn wettelijk recht om het bezitsloze pand tot vuistpand te maken, moet hij dat melden bij de fiscus. De ontvanger zal zich vervolgens bij de financier melden en bij de ondernemer. Ik ben ervan overtuigd dat, wanneer de problematiek via deze weg tijdig op tafel komt, de levensvatbaarheid van een onderneming daar veel meer mee gediend is dan wanneer alleen maar de bank aan de touwtjes trekt. Ik ben daar echt van overtuigd.”
Vakstudie Invorderingswet, art. 22bis Invorderingswet 1990, aant. 2.3
Aant. 2.3 Art. 22bis en gevolgen voor Belastingdienst
Actueel t/m 15-11-2024
15-11-2024, het commentaar is bijgewerkt t/m BNB 2024/123, VN 2024/50.46
01-01-2013 tot: -
Vakstudie Invorderingswet, art. 22bis Invorderingswet 1990, aant. 2.3
Invordering / Dwanginvordering
Invordering / Verhaalsrecht
Invordering (V)
beslag
Invorderingswet 1990 artikel 22bis
Beschouwing
Het bodemrecht en het bodemvoorrecht dreigden door verijdelingsconstructies, zoals bodemverhuurconstructies of het weghalen van zaken van de bodem van de belastingschuldige, steeds meer aan belang in te boeten. Als gevolg van de invoering van artikel 22bis kan een effectiever gebruik worden gemaakt van de verhaalsrechten van de ontvanger en hoeft er minder te worden afgeschreven op openstaande belastingschulden, aldus het kabinet. Hierdoor vermindert de noodzaak om vroegtijdig arbeidsintensieve beslagprocessen in gang te zetten en daardoor kan de Belastingdienst de invorderingscapaciteit efficiënter en effectiever inzetten. Als er niets zou gebeuren dan zouden in de sfeer van de invordering zo’n 500 mensen extra nodig zijn. Bovendien zou dat als neveneffect hebben dat heel wat bonafide ondernemers worden getroffen die iets te laat zijn met betalen. Zie voorts ook aant. 7.3.1 met betrekking tot het capaciteitsgebrek van de Belastingdienst in relatie tot het streven om in een groot aantal gevallen tot een minnelijke schikking te komen. Zie het onderdeel Parlementaire behandeling.
“De in dit wetsvoorstel voorgestelde aanpassingen in de Invorderingswet 1990 om het bodem(voor)recht constructiebestendig te maken, leveren tevens een vereenvoudiging voor de Belastingdienst op. Omdat de noodzaak om vroegtijdig arbeidsintensieve beslagprocessen in gang te zetten hiermee vermindert, kan de Belastingdienst de invorderingscapaciteit efficiënter en effectiever inzetten.”
MvT, Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 3, p. 4.
“Na aanpassing kunnen de verhaalsrechten van de ontvanger effectiever worden gebruikt en hoeft minder te worden afgeschreven op openstaande belastingschulden.”
MvT, Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 3, p. 5.
“Daarom worden aanpassing in de Invorderingswet 1990 voorgesteld. Deze zijn bedoeld om het bodem(voor)recht constructiebestendig te maken. Het gevolg daarvan is dat door een effectiever gebruik van de verhaalsrechten van de ontvanger minder hoeft te worden afgeschreven op openstaande belastingschulden. Door vermindering van de noodzaak om vroegtijdig arbeidsintensieve beslagprocessen in gang te zetten bespaart de Belastingdienst bovendien op invorderingscapaciteit.”
MvT, Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 3, p. 16.
“Een neveneffect is dat de Belastingdienst op dit moment een steeds groeiend deel van zijn kostbare capaciteit op het terrein van de invordering kwijt is aan bodemconstructies, terwijl deze capaciteit ook ingezet zou kunnen worden op andere terreinen van de invordering.”
NV, Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 7, p. 30.
“De stille pandhouder heeft natuurlijk altijd het recht om van een stil pand een vuistpand te maken. Ik wil een einde maken aan de ratrace tussen sommige financiers en de fiscus. Want zou ik dat moeten doen op basis van de bestaande wetgeving en de bestaande voorrechten van de fiscus – ik heb dat laten uitzoeken – dan zou ik in de sfeer van de invordering zo'n 500 mensen extra nodig hebben. Dat zijn dan belastingdeurwaarders die, zodra de aanslagtermijnen zijn verstreken, langsgaan bij een bedrijf. Dat is uitermate bewerkelijk voor de dienst. 500 formatieplaatsen is toch een kleine 40 miljoen extra die ik zou moeten investeren om de opbrengst van 100 miljoen,waarop de fiscus recht heeft, veilig te stellen. Dan zou ik het kunnen doen met de bestaande wetgeving.
Dat zou als neveneffect hebben dat je heel wat bonafide ondernemers treft die iets te laat zijn met betalen, maar die helemaal niet het vooruitzicht van een bankroet hebben. Dat zie ik eerlijk gezegd ook niet zitten. Het mooie van de gekozen oplossing vind ik zelf dat er niets meer en niets minder dan een meldingsplicht wordt geïntroduceerd. Wanneer een financier gebruik wil maken van zijn wettelijk recht om het bezitsloze pand tot vuistpand te maken, moet hij dat melden bij de fiscus. De ontvanger zal zich vervolgens bij de financier melden en bij de ondernemer. Ik ben ervan overtuigd dat, wanneer de problematiek via deze weg tijdig op tafel komt, de levensvatbaarheid van een onderneming daar veel meer mee gediend is dan wanneer alleen maar de bank aan de touwtjes trekt. Ik ben daar echt van overtuigd.”
Handelingen I 2012/13, p. 12-8-100.
Aant. 2.3.1 Belastingschulden zullen niet verder oplopenAant. 2.3.2 Huidig invorderingsproces verandert nietAant. 2.3.3 Informatievoorziening door Belastingdienst