Rb. Oost-Brabant, 17-02-2014, nr. AWB-12, 3233
ECLI:NL:RBOBR:2014:686
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
17-02-2014
- Zaaknummer
AWB-12_3233
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2014:686, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 17‑02‑2014; (Bodemzaak)
- Wetingang
Wet waardering onroerende zaken
Uitspraak 17‑02‑2014
Inhoudsindicatie
WOZ. Art. 18, 4e lid, Wet WOZ in verbinding met art. 2, eerste lid, onder e, Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ Verweerder heeft de waarde van een groot regionaal ziekenhuis vastgesteld op € 381.981.000. Belanghebbende maakt aannemelijk dat zij in aanmerking komt voor de werktuigenvrijstelling. Dit betekent dat de getaxeerde waarde verminderd dient te worden met het bedrag van de werktuigenvrijstelling. Verweerder heeft daarom de waarde tot een te hoog bedrag vastgesteld Belanghebbende slaagt er niet in de door haar verdedigde waarde aannemelijk te maken. Voorstelbaar is dat het ziekenhuis op toestandsdatum door de bouw nog niet helemaal geschikt was voor gebruik overeenkomstig haar bestemming, maar ze heeft het door haar gestelde gereedheidspercentage op die toestandsdatum onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Evenmin is belanghebbende er in geslaagd inzichtelijk te maken welk investeringsbedrag op toestandsdatum nog toegerekend zou moeten worden aan de bouw die nog niet helemaal geschikt was voor het gebruik van het ziekenhuis overeenkomstig zijn bestemming. De rechtbank stelt de waarde, gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, in goede justitie vast op € 350.000.000.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats[woonplaats]
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 12/3233
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 februari 2014 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
[verweerder], verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde 1]).
Procesverloop
Bij een op 30 september 2011 gedagtekend aanslagbiljet heeft verweerder onder meer de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: het ziekenhuis) te[woonplaats] op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) per waardepeildatum 1 januari 2010 en naar de toestand op 1 januari 2011, voor het kalenderjaar 2011, vastgesteld op € 381.981.000. Op dit geschrift zijn tevens de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) bekendgemaakt.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 31 augustus 2012 (de bestreden uitspraken) heeft verweerder de bezwaren tegen deze waarde en de aanslagen OZB gehandhaafd.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een reactie op dit verweerschrift ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2013. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door mevrouw [gemachtigde 2]. Ter zitting is aan de zijde van eiseres ook verschenen[gemachtigde 3], werkzaam als senior projectmanager bij [bedrijf]Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door taxateur[gemachtigde 4] en [gemachtigde 5].
Overwegingen
Feiten
1
Eiseres is eigenaar en gebruiker van het ziekenhuis. Het betreft een groot regionaal ziekenhuis. Op het terrein was een ziekenhuis uit 1974 aanwezig. Eind 2010 heeft de oplevering van de volledige nieuwbouw plaatsgevonden. Het ziekenhuis, waarbij een gedeelte van het ziekenhuis uit 1974 is gerenoveerd, bevat tevens commerciële ruimten, waarvan eiseres op de toestandsdatum eigenaar en gebruiker was. Het ziekenhuis heeft een capaciteit van ruim 700 bedden en beschikt over twee parkeergarages (voor personeel en voor bezoekers) met een grootte van 33.000 m², respectievelijk 20.736 m². De oppervlakte van het perceel is ongeveer 129.286 m².
2
Het ziekenhuis is in mei 2011 feitelijk in gebruik genomen.
Geschil en beoordeling 3 In geschil is de waarde van het ziekenhuis op de waardepeildatum 1 januari 2010 en naar de toestand op 1 januari 2011. Eiseres bepleit een waarde van € 290.545.000. Verweerder stelt dat de bij de bestreden uitspraak vastgestelde waarde van € 381.981.000 niet te hoog is. In dat verband wordt verwezen naar het door taxateur Roijmans op 16 april 2013 opgemaakte taxatierapport waarin hij de waarde van het ziekenhuis op € 384.464.000 heeft getaxeerd.
4
De bewijslast inzake de juistheid van de aan het ziekenhuis toegekende waarde ligt bij verweerder. De beantwoording van de vraag of verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door eiseres is aangevoerd.
5
Partijen zijn het er over eens dat voor de waardering van het ziekenhuis de methode van de gecorrigeerde vervangingswaarde moet worden gehanteerd. Hier wordt onder verstaan het offer dat nodig is om een object weer in dezelfde staat aan te schaffen of te vervaardigen, gecorrigeerd met een afschrijving wegens technische en functionele veroudering en rekening houdend met de aard en bestemming van het object. Naar het oordeel van de rechtbank geeft dit gezamenlijk standpunt geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, zodat partijen hierin worden gevolgd.
6
Eiseres voert voor haar stelling dat verweerder de in geding zijnde WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat het ziekenhuis op de toestandsdatum nog niet gereed was en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de werktuigenvrijstelling zoals bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ in verbinding met artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken. Voorts voert zij aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met functionele afschrijving en dat bij de bepaling van de technische afschrijving verweerder ten aanzien van de installaties is uitgegaan van te hoge restwaarden. Ook stelt zij dat taxateur Roijmans in zijn taxatierapport een te hoge prijs per vierkante meter afbouw heeft gehanteerd.
7
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank allereerst de stelling van eiseres omtrent de werktuigenvrijstelling beoordelen. In wezen is er echter geen sprake van een vrijstelling maar van het bij de waardebepaling buiten aanmerking laten van werktuigen die daarvoor in aanmerking komen.
8
Anders dan eiseres lijkt te veronderstellen is het aan haar om de stelling dat en in hoeverre een succesvol beroep op de werktuigenvrijstelling kan worden gedaan aannemelijk te maken.
9
Van belang is daarbij of en in hoeverre de waarden van de mogelijk uitgezonderde werktuigen een onderdeel vormen van de door de taxateur in zijn taxatie vastgestelde totale bruto vervangingswaarde. Deze waarde is bepaald door met gemiddelde waarden van de Taxatiewijzer Gezondheidszorg, waardepeildatum 2010, versie 1.0, te rekenen. Verweerder beaamt - zoals ook blijkt uit hetgeen hij op bladzijde 15 van 18 van zijn pleitnota heeft vermeld, namelijk dat de hogere bouwkosten van ventilatie en luchtbehandeling in de (door verweerder gehanteerde) kengetallen zijn opgenomen - dat de waarde van het door eiseres als “infrastructuur” omschreven deel van de installaties is opgenomen in de totale bruto vervangingswaarde, welke met voornoemde kengetallen is bepaald.
10
Eiseres heeft onweersproken gesteld dat de investeringen in de infrastructuur, dat zijn de uitgaven voor installaties en het leidingenstelsel in het gebouw, exclusief omzetbelasting en bijkomende kosten, begroot zijn op € 50.606.900 en dat de werkelijke uitgaven daarvoor nog hoger zijn. Dit bedrag bestaat uit werktuigkundige (€ 30.891.500) en elektrotechnische (€ 19.715.400) installaties.
11
Ten aanzien van de “installatierecepten”, dat zijn de vertakkingen van de (hoofd)leiding naar de diverse ziekenhuisruimten en de aansluiting in die ruimten, wordt door verweerder bestreden dat de stichtingskosten hiervan (€ 20.201.221 ten aanzien van werktuigkundige installaties en € 14.086.369 ten aanzien van elektrotechnische installaties) in de bruto vervangingswaarde zijn begrepen. Verwezen wordt in dat verband naar het rapport “onderzoek bouwkosten ziekenhuizen voor taxatiewijzer ziekenhuizen”, dat in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten door IGG Bointon De Groot is opgesteld. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat dit rapport verweerders stelling niet onderbouwt. In dit rapport is namelijk in paragraaf 2.2. vermeld dat geen oordeel wordt gegeven over de werktuigenvrijstelling en dat dit rapport is bedoeld om kengetallen van de taxatiewijzer ziekenhuizen voor een andere waardepeildatum, namelijk 1 januari 2013, te onderbouwen. Nu uit bijlage 11 bij het verweerschrift blijkt dat de in de Taxatiewijzer ziekenhuis gehanteerde gemiddelde bouwkosten € 2.108 per m² bedragen, terwijl in andere taxatiewijzers ten aanzien van hogescholen/universiteiten, gemeentehuizen, verzorgings/bejaardenhuizen en verpleeghuizen gemiddeld gerekend wordt met € 1.419 per m², is de rechtbank, gelet op het verschil tussen deze bouwkosten per m², van oordeel dat aannemelijk is dat zowel de stichtingskosten van de “infrastructuur” als de stichtingskosten van de “installatierecepten” tot de door verweerder vastgestelde bruto vervangingswaarde behoren. Steun voor dit oordeel wordt ook gevonden in het feit dat de berekende bruto vervangingswaarde van de opstallen overeen lijkt te komen met de daadwerkelijke stichtingskosten daarvan.
12
Nu de rechtbank van oordeel is dat zowel de stichtingskosten van de “infrastructuur” als de “installatierecepten” in de door verweerder bepaalde bruto vervangingswaarde zijn begrepen, dient de vraag beantwoord te worden of en in hoeverre de werktuigenvrijstelling van toepassing is.
13
De werktuigenvrijstelling kan worden toegepast indien aan een viertal voorwaarden is voldaan:
- i.
Er dient sprake te zijn van een onroerend onderdeel,
- ii.
dat als een werktuig is te definiëren en in hoofdzaak dienstbaar is aan het (ziekenhuis)proces, waarbij
- iii.
het werktuig kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan het werktuig wordt toegebracht en
- iv.
het dient op zichzelf geen gebouwd eigendom te zijn.
14
Ad i) Niet in geschil is dat de door eiseres bedoelde installaties als onroerend onderdeel hebben te gelden. Wel houdt partijen verdeeld of de installaties als werktuigen zijn op te vatten en of deze in hoofdzaak dienstbaar zijn aan het (ziekenhuis)proces, alsmede of de werktuigen zonder schade van betekenis kunnen worden afgescheiden.
15
Ad ii) Er is sprake van een werktuig als een voorwerp of een geheel van voorwerpen gebruikt wordt om zekere krachten te overwinnen met behulp van andere krachten, of als een hulpmiddel bij het bewerken, vervaardigen of verplaatsen van iets. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de hierna onder 18 te noemen installaties (met uitzondering van die installaties die zijn vermeld onder K, R, V en W) zijn aan te merken als hulpmiddelen in voormelde zin, omdat zij hulpmiddelen zijn bij het bewerken, vervaardigen of verplaatsen van elektriciteit, water, (medisch) gas, bloed, bacteriën, virussen, et cetera. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in de in overweging 23 genoemde jurisprudentie, waarin de daar genoemde installaties – die ook tot die van het ziekenhuis behoren – aangemerkt werden als werktuigen.
16
Verweerder stelt dat de waarde van de hierna vermelde installaties (infrastructuur en installatierecepten) niet in aanmerking kan komen voor de werktuigenvrijstelling, omdat deze installaties geen productiefunctie vervullen in een industrieel proces. Zoals de rechtbank reeds in haar uitspraak van 6 augustus 2013 (ECLI:NL:RBOBR:2013:4346) heeft overwogen, maakt de omstandigheid dat het proces van medische dienstverlening in een ziekenhuis niet op één lijn is te stellen met processen in meer industriële omgevingen, niet dat reeds daarom het proces binnen een ziekenhuis niet onder de werktuigenvrijstelling kan vallen.
17
Indien het werktuig derhalve in hoofdzaak dienstbaar is aan het proces in het ziekenhuis komt dit in principe in aanmerking voor de werktuigenvrijstelling. Indien het werktuig daarentegen in hoofdzaak dienstbaar is aan het gebouw (het ziekenhuis) deelt het niet in de werktuigenvrijstelling.
18
Eiseres is van mening dat de volgende werktuigen in hoofdzaak dienstbaar zijn aan het medisch proces:
A Installaties en compressors met medische perslucht en andere medische gassen;
B Medische afzuig- vacuüm- en opvanginstallaties;
C Installaties voor lachgas;
D Aardgasinstallaties (voor zover ten behoeve van het medisch proces);
E Bloedafzuigers en andere medische afzuig- en opvanginstallaties;
F Noodaggregaat;
G Luchtfilters, luchtbehandeling (antibacterieel) ten behoeve van 16 operatiekamers;
H Ontkalkers, installaties en compressors ten behoeve van de nierdialyse;
I Waterinstallaties voor speciale waterbereiding (demiwater, omgekeerde osmosewater, koud-bedrijfswater, warm bedrijfswater);
J Installaties ten behoeve van krachtstroom;
K Verwarmingsinstallatie;
L Installaties ten behoeve van warmteontwikkeling en –distributie: extra warmtevragers voor ziekenhuisprocessen;
M Stoom- en condensinstallaties;
N Installaties ten behoeve van koude-opwekking en distributie;
O Alle medische kabels, leidingen, pijpen meet- regelapparatuur;
P elektrische installaties ten behoeve van de medische installaties en werktuigen alsook de reserve elektravoorzieningen;
Q diverse medische automatiseringsapparatuur;
R installaties voor toegangscontrole;
S patiënt entertainment systeem;
T tanks en installaties voor de opvang van radioactief materiaal;
U Specifieke verlichting;
V Installaties voor hemelwaterafvoer;
W En andere elektrotechnische en werktuigbouwkundige installaties;
19
De rechtbank is van oordeel dat nagenoeg alle bovenvermelde installaties (met uitzondering van K, R, V en W) in hoofdzaak het medisch proces dienen. Deze installaties zijn namelijk uitsluitend of nagenoeg uitsluitend in het ziekenhuis aangebracht, omdat deze (on)middellijk dienstbaar zijn aan de genezing en of verpleging van de in het ziekenhuis te behandelen patiënten. De rechtbank acht het, gelet op de aard van de installaties in relatie tot die van de installaties onder K, R en V, redelijk dat dan 90% van de waarde van bovengenoemde installaties in aanmerking kan komen voor de werktuigenvrijstelling.
20
De heer [gemachtigde 6] heeft ter zitting geloofwaardig verklaard dat hij de recepteninstallaties op individuele basis heeft beoordeeld en dat 30% (ziekenhuis)procesgebonden was. De rechtbank acht het aannemelijk dat voor de infrastructuur een zelfde percentage heeft te gelden. Nu verweerder de totale bruto vervangingswaarde van de installaties heeft berekend op € 117.418.147, zou op grond van het voorgaande 90% x 30% x € 117.418.147 = € 31.702.899 in aanmerking kunnen komen voor toepassing van de werktuigenvrijstelling.
21
In het geval verweerders standpunt wordt gevolgd dat slechts de stichtingskosten van de infrastructuur in de door hem berekende bruto vervangingswaarde zijn begrepen, dan dient in aanmerking te worden genomen dat belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat van de totale stichtingskosten van de installaties 60% betrekking heeft op de infrastructuur. In ieder geval dient de werktuigenvrijstelling dan berekend te worden op 60% van 30% van 90% van € 117.418.147 = € 19.021.739. Dit betekent dat de getaxeerde waarde met dit bedrag dient te worden verminderd tot een waarde van € 365.442.261, tenzij, zoals verweerder stelt, niet voldaan is aan voorwaarde iii).
22
Ad iii) Verweerder is van mening dat niet voldaan is aan de in artikel 2, lid 1, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken opgenomen eis dat het werktuig kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan dat werktuig wordt toegebracht.
23
De rechtbank is van oordeel dat bovenvermelde werktuigen na verwijdering uit het ziekenhuis wél als zodanig nog kunnen functioneren. Voor zover leidingen zouden worden gedemonteerd, leidt dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot beschadiging van betekenis aan die leidingen. Steun voor dit oordeel ziet de rechtbank in de op bladzijde 21, 22 en 23 van het beroepschrift door belanghebbende vermelde installaties, die ook in het ziekenhuis aanwezig zijn en die door de Hoge Raad in zijn uitspraak van 29 september 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AU5177), die het oordeel van het gerechtshof Amsterdam van 3 februari 2004, nr. P98/03966 in stand hield, zijn beoordeeld als vrij te stellen werktuigen. Hetzelfde heeft te gelden voor de overige onderdelen van de werktuigen die op grond van de hiervoor vermelde overwegingen voor de werktuigenvrijstelling in aanmerking kunnen komen.
24
Ad iv) Tussen partijen is terecht niet in geschil dat aan de vierde voorwaarde is voldaan.
25
Op grond van de voorgaande overwegingen is de rechtbank derhalve van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor de werktuigenvrijstelling in aanmerking komt. Zoals hiervoor onder 21 is overwogen dient de door verweerder getaxeerde waarde dan verminderd te worden met het bedrag van de werktuigenvrijstelling ter grootte van € 19.021.739, tot een waarde van € 365.442.261.
26
Uit het voorgaande blijkt dat verweerder de in geschil zijnde WOZ-waarde tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld. De overige grieven van belanghebbende behoeven dan geen behandeling meer. Dit betekent overigens niet dat de door eiseres bepleite waarde dan zonder meer als juist kan worden aanvaard (vgl. HR 14 oktober 2005, nr. 40.299, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, BNB 2005/378). Ook zij dient de door haar verdedigde waarde aannemelijk te maken.
27
De rechtbank acht haar hierin echter niet geslaagd. In de door eiseres bepleite waarde van € 290.545.029 is namelijk rekening gehouden met een korting van 9,6% op de bruto vervangingswaarde van de gebouwen, exclusief de parkeergarage, vanwege het feit dat het ziekenhuis op toestandsdatum nog niet gereed was. In totaal heeft zij voor ruim € 27.000.000 gekort. De rechtbank acht het, vanwege de latere ingebruikneming in mei 2011, voorstelbaar dat het ziekenhuis op toestandsdatum door de bouw nog niet helemaal geschikt was voor gebruik overeenkomstig haar bestemming. Eiseres, op wie na de gemotiveerde weerspreking door verweerder, de bewijslast rust, heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat op toestandsdatum het ziekenhuis in voormelde zin voor meer dan € 27.000.000 nog niet gereed was. Ze heeft weliswaar gesteld dat het schilderwerk nog niet gereed was, het tapijt nog moest worden gelegd, de balies nog moesten worden gerealiseerd, de keukenapparatuur nog moest worden geïnstalleerd, de archiefruimten nog niet gereed waren, verschillende systemen nog moesten worden geprogrammeerd, de installaties nog moesten worden ingeregeld en worden gevalideerd, de meetrapporten nog moesten worden opgesteld, de plafonds nog voor een deel moesten worden aangebracht en dat de bewegwijzering nog moest worden aangebracht, echter zij heeft daarvoor ter onderbouwing te weinig ingebracht. Verweerder stelt namelijk dat ten tijde van de inpandige opname door drie gemeentelijke taxateurs op 21 januari 2011 er door eiseres niet is gesproken over de toepassing van een eventueel gereedheidspercentage en dat behoudens het inregelen van apparatuur "alles af was". Eiseres heeft weliswaar een zevental aanmaningen, gericht aan diverse aannemers overgelegd, echter hieruit is niet af te leiden of en voor welk bedrag het aandeel in de bouw van het ziekenhuis nog niet gereed was. Daarnaast acht de rechtbank eiseres´ berekening van het gereedheidspercentage van 90,4% niet juist. Deze is namelijk bepaald door het aantal dagen tussen toestandsdatum en de feitelijk ingebruikneming van het ziekenhuis op 5 mei 2011 te delen door het aantal dagen dat verstreken is tussen de start van de bouw op 6 november 2007 en de dag van de feitelijke ingebruikneming. Deze wijze van berekening is volkomen arbitrair en heeft onvoldoende relatie met het investeringsbedrag dat op toestandsdatum nog zou moeten worden toegerekend aan de bouw die nog niet helemaal geschikt was voor het gebruik van het ziekenhuis overeenkomstig zijn bestemming.
28
Nu geen van beide partijen erin is geslaagd de door hen voorgestane waarde aannemelijk te maken, stelt de rechtbank, gelet op hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd, de waarde in goede justitie vast op € 350.000.000.
29
De rechtbank zal verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordelen. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.190 (bezwaarfase € 729:1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 243 en een wegingsfactor van 1,5; beroepsfase € 1.461:1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor van 1,5). Eiseres heeft geen andere voor vergoeding in aanmerking komende (proces)kosten gesteld.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de bestreden uitspraken op bezwaar;
- -
stelt de waarde van het ziekenhuis per waardepeildatum 1 januari 2010, voor het kalenderjaar 2011 en op toestandsdatum 1 januari 2011 vast op € 350.000.000 en vermindert de daarop gebaseerde aanslagen OZB dienovereenkomstig:
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, tot een bedrag van € 2.190, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter en mr. H.M.H. de Koning, en mr. F.M. Tadic, leden, in aanwezigheid van drs. HAJA van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2014.
griffier voorzitter
H.A.J.A. van Laar A.J. Kromhout
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te[woonplaats]. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.