Hof 's-Hertogenbosch, 17-01-2014, nr. 20-002766-08 OWV
ECLI:NL:GHSHE:2014:59, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
17-01-2014
- Zaaknummer
20-002766-08 OWV
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:59, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 17‑01‑2014; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:474, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 17‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de in- en verkoop van aceton, isopropanol en zoutzuur ten behoeve van de productie van MDMA en/of amfetamine. Het hof schat het verkregen voordeel op een bedrag van € 557.700,00 en legt veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 552.700,00.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002766-08 OWV
Uitspraak : 17 januari 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Maastricht van
8 juli 2008 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de zaak met parketnummers 03-864001-05 en 03-864010-06 tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij voormelde beslissing van de rechtbank is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 451.108. Tevens is aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde en de officier van justitie hebben tegen voormelde beslissing hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissing van de rechtbank zal vernietigen, het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op € 778.997 en aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling van € 763.997 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Beslissing waarvan beroep
De beroepen beslissing zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
1.
Veroordeling wegens een strafbaar feit
De veroordeelde is bij arrest van dit gerechtshof van 19 februari 2009 in de strafzaak met parketnummer 20-004850-07, voor zover van belang, veroordeeld tot straf ter zake van onder andere:
- -
het in de periode van 1 november 2004 tot en met 29 november 2005 te Voerendaal en/of Brunssum en/of Hoensbroek en/of Heerlen en/of Landgraaf en/of Geleen (parkeerplaats Swentibold gelegen aan de Rijksweg A2), en/of te Dorsten en/of Duisburg en/of Keulen tezamen en in vereniging met anderen, treffen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen om opzettelijk MDMA en/of amfetamine te bereiden, door stoffen en vervoermiddelen en gelden voorhanden te hebben, meermalen gepleegd;
- -
het in de periode van 1 februari 2000 tot en met 19 oktober 2004 te Heerlen en/of Kerkrade en/of Rotterdam en/of Stein en/of Maastricht en/of in België en/of te Dorsten en/of Duren tezamen en in vereniging met anderen, treffen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen om opzettelijk MDMA en/of amfetamine te bereiden, door een voorwerp en stoffen en vervoermiddelen voorhanden te hebben, meermalen gepleegd;
- -
het in de periode van 1 september 2005 tot en met 16 januari 2006 te Brunssum treffen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen om opzettelijk MDMA en/of amfetamine te bereiden, door voorwerpen en een stof voorhanden te hebben, meermalen gepleegd.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, het bewezen verklaarde feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
2.
Strafrechtelijk financieel onderzoek
De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de uitkomsten van een strafrechtelijk-financieel onderzoek (hierna: SFO) naar de veroordeelde met datum 5 september 2006. De onderzoeksperiode betrof de periode van 21 augustus 2000 tot en met 22 november 2005.
Het hof is van oordeel dat het SFO als bewijsmiddel kan dienen voor de onderbouwing van de vordering van de advocaat-generaal (Hoge Raad, 9 september 1997, JOW 1998, 2). Het SFO is opgemaakt door een daartoe gekwalificeerd persoon (Hoge Raad, 28 mei 2002, JOW 2008, 29) en bevat voorts een logische en te beredeneren berekening en is verifieerbaar. Het hof zal daarom dit rapport tot uitgangspunt nemen.
3.
Logistieke handelingen ten behoeve van criminele organisatie
Naar het oordeel van het hof is op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden dat veroordeelde verantwoordelijk is geweest voor de logistiek ten behoeve van een criminele organisatie die zich bezig hield met de productie van MDMA. Gelet op het feit dat de handel in (het eindproduct vervaardigd uit) MDMA een zeer lucratieve bezigheid is, is het niet aannemelijk dat de veroordeelde met logistieke activiteiten ten behoeve van de criminele organisatie het risico van strafrechtelijke vervolging is aangegaan zonder daarvoor een financiële tegenprestatie te ontvangen.
Dit hof heeft in de strafzaak met parketnummer 20-004850-07 voorts overwogen:
“[…] dat verdachte zich gedurende een zestal jaren veelvuldig heeft bezig gehouden met logistieke activiteiten om het vervoer van (grond)stoffen voor de productie van synthetische drugs mogelijk te maken.
[…]
Uit het onderzoek is gebleken dat in genoemde jaren door actief handelen van verdachte grote hoeveelheden stoffen en tienduizenden liters zijn afgeleverd aan producenten van synthetische drugs. Gezien de berekende hoeveelheid moet één en ander bestemd zijn geweest voor verspreiding en handel, een handel waarin enorme winsten worden gegenereerd.”
De verdediging heeft ten verweer betoogd dat veroordeelde niet verantwoordelijk was voor de logistieke activiteiten, maar dat er een derde als tussenpersoon optrad. Het hof verwerpt dit verweer, nu het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de betrokkenheid van een andere tussenhandelaar en de veroordeelde zwijgt omtrent de persoonsgegevens van deze persoon.
De verdediging heeft voorts ten verweer betoogd dat getuigen, in het bijzonder de heer [getuige] van [bedrijf 1], zouden hebben verklaard de heer [veroordeelde] niet te kennen. Het hof verwerpt dit verweer gelet op het feit dat dit hof in voornoemd arrest in de hoofdzaak reeds heeft geoordeeld over de betrokkenheid van veroordeelde bij de productie van MDMA en/of amfetamine en de rol die veroordeelde heeft vervuld. Dat verschillende getuigen hebben verklaard veroordeelde niet te kennen doet aan het vorenstaande niet af.
Het hof is gelet op het hiervoor genoemde van oordeel dat aannemelijk is dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit voornoemde logistieke activiteiten.
4.
Berekening van het voordeel
Gelet op het vorenstaande ontleent het hof aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde feiten – te weten het treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van MDMA en/of amfetamine, bestaande uit de in- en verkoop van aceton, isopropanol en zoutzuur bij [bedrijf 2] te Lummen (België), [bedrijf 3] te Dorsten (Duitsland) en [bedrijf 4] (Duitsland) – een voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 36e, eerste en tweede lid, Wetboek van Strafrecht. Het hof berekent dat voordeel op de navolgende wijze.
4.1.
Inkoop van chemicaliën bij diverse leveranciers
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de veroordeelde op naam van niet bestaande bedrijven inkopen heeft gedaan bij diverse leveranciers van chemicaliën in zowel Nederland als Duitsland. Deze inkopen kunnen worden gerangschikt in twee perioden, te weten leveringen in de periode van 22 augustus 2000 tot 8 november 2004 (hierna: periode 1) en de periode van 8 november 2004 tot en met 22 november 2005 (hierna: periode 2).
Anders dan in het SFO is opgenomen en door de advocaat-generaal in hoger beroep is betoogd, is het hof ten aanzien van de leveringen in periode 1 van oordeel dat voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel aansluiting moet worden gezocht bij die leveringen waarvan de betrokkenheid van veroordeelde bewezen is verklaard en waarvan de inkoopprijs onomstotelijk blijkt uit de facturen behorend tot de bewijsmiddelen behorend bij dit dossier. Het hof overweegt daartoe dat uitsluitend aan de hand van de facturen op betrouwbare wijze de inkoopprijs kan worden bepaald.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat ten aanzien van periode 2 aangesloten kan worden bij de leveringen zoals opgenomen in het SFO, nu deze leveringen in bovenvermeld arrest van dit hof in de hoofdzaak bewezen zijn verklaard.
Aldus stelt het hof vast dat door veroordeelde – handelend op naam dan wel voor rekening van de niet bestaande bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 5] – de navolgende inkopen zijn gedaan (welke leveringen ook daadwerkelijk zijn geleverd):
4.1.1.
Leveringen door [bedrijf 2] aan [bedrijf 1]
Leveringsdatum | Stof | Aantal liter | Inkoopprijs |
28-09-2000 | Aceton | 1.000 | |
Isopropanol | 812 | € 1.870,21 | |
17-10-2000 | Aceton | 1.000 | € 1.208,48 |
30-10-2000 | Aceton | 2.600 | € 3.142,05 |
06-11-2000 | Aceton | 2.200 | € 2.792,52 |
14-12-2000 | Isopropanol | 816 | € 902,53 |
21-12-2000 | Aceton | 1.000 | € 1.208,48 |
Totale inkoopkosten | € 11.124,27 |
Opmerking bij levering 28-09-2000
De inkoopprijs van de levering van 28 september 2000 ad € 1.870,21 betreft een totaalbedrag, voor de levering van 1.000 liter aceton en 812 liter isopropanol tezamen.
Opmerking bij levering 6-11-2000
Op 6 november 2000 is tevens 808 liter methanol geleverd. Het totale factuurbedrag is
BEF 129.618 ofwel € 3.213,15. De inkoopkosten voor de methanol bedragen BEF 16.968. Het hof zal bij de berekening van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel de levering van methanol buiten beschouwing laten, zodat het bedrag van BEF 16.698 in mindering wordt gebracht op het totale factuurbedrag. Het gecorrigeerde factuurbedrag komt daarmee uit op BEF 112.650,00. Het hof hanteert vervolgens de officiële omrekeningskoers van Belgische frank naar euro van 40,3399, zodat het factuurbedrag ad BEF 112.650,00 omgerekend € 2.792,52 bedraagt.
Subtotalen [bedrijf 2]
In totaal zijn door [bedrijf 2] de navolgende hoeveelheden geleverd:
Aceton 7.800 liter
Isopropanol 1.428 liter
4.1.2.
Leveringen door [bedrijf 3] aan[bedrijf 5]
Leveringsdatum | Stof | Aantal kilogram | Aantal liter | Inkoopprijs |
05-05-2003 | Aceton | 5.100 | 6.800 | € 5.994,88 |
06-06-2003 | Aceton | 4.050 | 5.400 | € 4.760,64 |
17-10-2003 | Aceton | 3.750 | 5.000 | € 3.929,50 |
29-10-2003 | Aceton | 3.750 | 5.000 | € 3.929,50 |
09-06-2004 | Zoutzuur | 5.750 | 5.500 | € 2.685,40 |
29-06-2004 | Aceton | 3.750 | 5.000 | € 4.538,50 |
08-11-2004 | Aceton | 3.750 | 5.000 | € 5.408,50 |
24-05-2005 | Aceton | 3.750 | 5.000 | € 6.133,50 |
25-05-2005 | Aceton | 3.750 | 5.000 | € 6.133,50 |
23-08-2005 | Zoutzuur | 3.300 | 3.000 | € 2.321,16 |
06-09-2005 | Isopropanol | 3.875 | 5.000 | € 6.293,00 |
14-09-2005 | Aceton | 1.800 | 2.400 | € 2.950,00 |
18-11-2005 | Aceton | 5.700 | 7.600 | € 9.918,00 |
22-11-2005 | Isopropanol | 1.240 | 1.600 | € 2.373,36 |
Totale inkoopkosten | € 67.369,44 |
Subtotalen [bedrijf 3]
In totaal zijn door [bedrijf 3] de navolgende hoeveelheden geleverd:
Aceton 52.200 liter
Isopropanol 6.600 liter
Zoutzuur 8.500 liter
4.1.3.
Leveringen door [bedrijf 4] aan [bedrijf 5]
Leveringsdatum | Stof | Aantal kilogram | Aantal liter | Inkoopprijs |
26-6-2003 | Isopropanol | 3.875 | 5.000 | € 4.000,55 |
24-7-2003 | Zoutzuur | 6.900 | 6.400 | € 2.401,20 |
10-9-2003 | Zoutzuur | 6.900 | 6.400 | € 2.401,20 |
Totale inkoopkosten | € 8.802,95 |
Opmerking wat betreft aantal liters isopropanol
De stukken van [bedrijf 4] houden enkel een gewicht in kilogrammen in. In aanmerking genomen dat de door [bedrijf 3] aan [bedrijf 5] geleverde 5.000 liters isopropanol een gewicht hadden van 3.875 kilogram, acht het hof aannemelijk dat de door [bedrijf 4] geleverde 3.875 kilogram isopropanol een hoeveelheid van 5.000 liters betrof.
Opmerking wat betreft aantal liters zoutzuur
Met betrekking tot het zoutzuur blijkt uit het vorenstaande dat de door [bedrijf 3] aan [bedrijf 5] geleverde 8.500 liters zoutzuur een gewicht hadden van 9.050 kilogram. Aldus was één kilogram zoutzuur (afgerond) een hoeveelheid van 0,93 liter zoutzuur. Gelet daarop acht het hof het redelijk te stellen dat de door [bedrijf 4] geleverde 6.900 kilogram (afgerond) een hoeveelheid van 6.400 liter zoutzuur betrof.
Subtotalen [bedrijf 4]
In totaal zijn door [bedrijf 4] de navolgende hoeveelheden geleverd:
Isopropanol 5.000 liter
Zoutzuur 12.800 liter
4.1.4.
Totale inkoop (hoeveelheden)
Leverancier | Liters aceton | Liters isopropanol | Liters zoutzuur |
[bedrijf 2] | 7.800 | 1.428 | 0 |
[bedrijf 3] | 52.200 | 6.600 | 8.500 |
[bedrijf 4] | 0 | 5.000 | 12.800 |
Totaal | 60.000 | 13.028 | 21.300 |
4.1.5.
Totale inkoopkosten chemicaliën
Inkoopkosten [bedrijf 2] | € 11.124,27 |
Inkoopkosten [bedrijf 3] | € 67.369,44 |
Inkoopkosten [bedrijf 4] | € 8.802,95 |
Totaal | € 87.296,66 |
Het totaalbedrag van de inkoop van chemicaliën door veroordeelde bedraagt € 87.296,66.
4.2.
Verkoop van chemicaliën aan criminele organisatie
4.2.1.
Prijzen
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof de navolgende verkoopprijzen per liter af:
Stof | Prijs per liter |
Aceton | € 6,50 |
Isopropanol | € 6,50 |
Zoutzuur | € 8,00 |
4.2.2.
Bruto verkoopopbrengst van chemicaliën
Stof | Aantal liters | Prijs per liter | Totaal |
Aceton | 60.000 | € 6,50 | € 390.000,00 |
Isopropanol | 13.028 | € 6,50 | € 84.682,00 |
Zoutzuur | 21.300 | € 8,00 | € 170.400,00 |
Totaal | € 645.082,00 |
4.2.3.
Opbrengst uit gefactureerde kantoorkosten
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te komen tot het oordeel dat de veroordeelde opbrengsten heeft genoten uit het factureren van kantoorkosten.
4.3.
Netto voordeel uit in- en verkoop van chemicaliën
Het netto voordeel uit de in- en verkoop van chemicaliën en tevens het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel wordt op grond van het vorenstaande geschat op
€ 645.082,00 minus € 87.296,66 = € 557.785,34, afgerond € 557.700.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van het na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof is van oordeel dat de op te leggen betalingsverplichting dient te worden gematigd in verband met de toetsing van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. De veroordeelde heeft op 16 juli 2008 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst arrest nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het hoger beroep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van het op te leggen bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De advocaat-generaal heeft in zijn requisitoir gewezen op een staffel uit een niet gepubliceerd arrest van dit hof van 24 februari 2011 in de zaak met parketnummer 20-004416-06, op grond waarvan de advocaat-generaal in het onderhavige geval een vermindering van € 15.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn redelijk acht, de op een na hoogste trede uit de betreffende staffel (vermindering van 20% met een maximum van € 15.000 voor een overschrijding van de redelijke termijn van 18 tot 24 maanden).
De verdediging heeft zich, onder verwijzing naar hetzelfde arrest van 24 februari 2011 op het standpunt gesteld dat een vermindering van € 25.000 redelijk is. De verdediging wijst daarbij op de omstandigheid dat in het onderhavige geval sprake is van een overschrijding van meer dan 30 maanden, zodat een extra trede (vermindering van 30% met een maximum van € 25.000) geïntroduceerd zou moeten worden.
Naar het oordeel van het hof moet voor de bepaling van de vermindering van het bedrag van de ontnemingsmaatregel aansluiting worden gezocht bij de richtlijnen in het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, LJN BD2578. Blijkens de overwegingen in dit arrest bedraagt de vermindering in beginsel 10 % met een maximum van € 5.000. Het hof heeft sinds de datum van voornoemd arrest van de Hoge Raad verschillende ontnemingsarresten gewezen met elk een geïndividualiseerde beoordeling van de eventuele overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op de lijn van de bestaande jurisprudentie en met inachtneming van de omstandigheden van het onderhavige geval, ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de richtlijnen van het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008. Dat dit hof in het recente verleden in een individuele zaak anders heeft geoordeeld, doet hier niet aan af.
Het hof stelt, gelet op het voorgaande, de vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn vast op € 5.000, zodat de aan de veroordeelde op te leggen betalingsverplichting door het hof zal worden vastgesteld op € 552.700.
Namens de veroordeelde is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de veroordeelde de draagkracht noch de verdiencapaciteit heeft om aan de Staat enig geldbedrag te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof is evenwel, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde thans, of op enig moment alsnog, niet in staat zou zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen, mede gelet op de geldende verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van deze betalingsverplichting ingevolge artikel 76 juncto artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl het Openbaar Ministerie gedurende die termijn onbeperkt uitstel van betaling kan verlenen en betaling in termijnen kan toestaan.
Voor het overige zijn het hof geen feiten en omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot verdere matiging van de op te leggen betalingsverplichting.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 557.700,00 (vijfhonderdzevenenvijftigduizend zevenhonderd euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 552.700,00 (vijfhonderdtweeënvijftigduizend zevenhonderd euro).
Aldus gewezen door
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. drs. P.A.M. Pijnenburg en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 17 januari 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.A.M. Wagemakers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.