Bij akte van 19 maart 2015 is het cassatieberoep partieel ingetrokken, zodat het niet langer is gericht tegen de deelvrijspraak aangaande het witwassen van geld onder feit 1.
HR, 15-03-2016, nr. 14/03911
ECLI:NL:HR:2016:403, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-03-2016
- Zaaknummer
14/03911
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:403, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑03‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:94, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:94, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑01‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:403, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0135
Uitspraak 15‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht. Deelneming aan een criminele organisatie, art. 140 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264. HR: in aanmerking genomen dat het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep en/of hasjiesj van meer dan 30 gram ingevolge art. 3 en 11 Opiumwet steeds een misdrijf oplevert, is het oordeel van het Hof dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie welke tot oogmerk had het plegen van deze misdrijven niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
15 maart 2016
Strafkamer
nr. S 14/03911
IF/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 14 juli 2014, nummer 21/009375-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Berndsen, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch alleen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde ten aanzien van het "deelnemen aan een criminele organisatie" ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 19 juli 2012 tot en met 27 november 2012 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit hem, verdachte, en [medeverdachte 7] en [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en andere natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (grote hoeveelheden) hennep en/of hasjiesj (steeds meer dan 30 gram)."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van het hof van 13 juni 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik had twee soorten weed bij mij thuis. Ik moest die weed controleren op kwaliteit. Bij mij thuis is ook hasj gevonden maar dat was om jointjes van te draaien. Volgens mij ging het om 20 kilo weed en rond de 2 kilo hasj. Ik bewaarde het voor de coffeeshop.
Ten aanzien van feit 1:
1. Als relaas van verbalisant [verbalisant 1] voornoemd. voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 1, blz. 11 e.v.):
De coffeeshop [A] is sinds april 1995 gevestigd aan de [b-straat 1] te Utrecht. Echter op het pand van de coffeeshop is de aanduiding [A] . Als eigenaar van de onderneming is beschreven: [medeverdachte 7] (...). Als beheerders van de coffeeshop staan beschreven genoemde [medeverdachte 7] en zijn broer [medeverdachte 1] (...).
Daarnaast werden tot 5 oktober 2012 als leidinggevenden binnen de coffeeshop benoemd de broers:
- [medeverdachte 5] (...),
- [verdachte] (...),
- [medeverdachte 2] (...).
Op 5 oktober 2012 werd een nieuwe aanvraag bij de gemeente Utrecht ingediend. Hierop werden de navolgende personen als leidinggevenden opgevoerd:
- [betrokkene 10] (...),
- [medeverdachte 3] (...),
- [betrokkene 1] (...).
(...)
Op dinsdag 27 november 2012 vonden diverse doorzoekingen plaats in onder andere de hieronder genoemde woningen. Daarnaast vonden in een aantal bedrijfspanden te Utrecht doorzoekingen plaats.
Woningen
(...)
8. [d-straat 1] te Utrecht
Woning [verdachte] , ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] staan hier GBA-ingeschreven.
In deze woning werd onder andere in beslag genomen:
(...)
Drugs
Zoals hierboven reeds gerelateerd werden op diverse locaties drugs in beslag genomen.
In totaal werd aangetroffen:
(...)
Hash 151250,10 gram Locatie 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 10, 12
Weed 5564,86 gram Locatie 1, 3, 4, 5, 6, 8, 10
(...)
Voorgedraaide Joints 3280,00 gram Locatie 3,5,8
(...)
3. Een proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] , opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden brigadier van politie, gesloten op 21 februari 2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 4, blz. 1693 e.v.):
V: Wat is de toegestane hoeveelheid softdrugs die je in je coffeeshop mag hebben?
A: Iedereen mag 500 gram in een coffeeshop hebben?
V: Waar wordt de voorraad buiten de coffeeshop bewaard?
A: Zoveel mogelijk buiten de shop.
V: Door wie wordt de coffeeshop bevoorraad?
A: Je hebt weleens stashplaatsen. Als het op is wordt er gehaald.
A: Ik heb één goede leverancier, ene [betrokkene 11] .
V: Wie regelt de inkoop van de hash en de wiet voor coffeeshop [A] ?
A: Ik met die vriend [betrokkene 11] .
Verbalisanten tonen aan verdachte foto 33 t/m 37
V: Wie ziet u op de foto's.
A: Dat is [betrokkene 11] , mijn betrouwbare leverancier.
O: Op de foto's 33 t/m 35 bent u te zien samen met [betrokkene 12] .
V: Wat levert die dan per keer/per week.
A: De ene keer komt hij met 2.4, dat is 2 kilo en 400 gram. Dat wil zeggen 5 kilo per week.
4. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] , opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , beiden brigadier van politie, gesloten op 29 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 736 e.v.):
(...)
V: Wie is de baas in de coffeeshop [A] aan de [b-straat 1] ?
A: [medeverdachte 7] . Het is zijn shop en hij beslist alles.
V: Wie regelt de spullen?
A: Hij regelt de spullen.
V: Hoe doet hij dat dan?
A: Hij doet dat met zijn broers.
V: Welke broers?
A: Hij heeft vier broers. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
V: Wat doen ze daar?
A: Zij werken daar in de shop.
V: [medeverdachte 7] is nu al een tijdje op vakantie wie is er dan verantwoordelijk?
A: Allemaal. Alle vijf maar met name [medeverdachte 1] want die is de oudste.
(...)
16. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] . opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , beiden brigadier van politie, gesloten op 28 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 715 e.v.):
O: We hebben het in het vorige verhoor gesproken over "de Griek"
V: Hoe vaak heb je contact met die man gehad?
A: Misschien drie of vier keer.
V: Waarom had je contact met hem?
A: Voor die kussentje. (Hasj)
V: Hoe ben je met hem in contact gekomen?
A: Dat is een vriend van [medeverdachte 7] en [medeverdachte 7] kent hem al heel lang.
V: Hoe is dat in zijn werk gegaan?
A: Ik heb die kussentjes gehaald en aan hem gegeven.
V: Waar heb je die kussentjes gehaald?
A: In Bergen op Zoom?
V: Van wie heb je de opdracht gekregen om ze daar te halen?
A: Van [medeverdachte 7] . [medeverdachte 7] heeft dat over de telefoon verteld. [medeverdachte 7] legde de contacten en ik heb van [medeverdachte 7] zijn telefoonnummer gekregen om afspraken te maken
over de levering.
V: Wie heeft contact gehad met die man uit Bergen op Zoom?
A: [medeverdachte 7] heeft die man gebeld en gezegd dat ik zou komen om 25 kilo hasj te halen.
V: Waar heb jij die kussentjes aan de Griek gegeven?
A: Ik denk in Overvecht.
V: Aan wie heeft de Griek betaald en hoeveel.
A: Hij heeft in twee keer betaald in de shop aan [medeverdachte 1] . Ik denk 50.000 euro.
O: Door ons verbalisanten wordt aan [verdachte] een foto getoond van [betrokkene 13] , geboren op
[geboortedatum] 1946.
A: De foto die u mij toont is de man die ik de Griek noem en die van mij 25 kilo hasj heeft afgenomen en hiervoor 50 duizend euro heeft betaald.
Zaakdossier E
19. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] , opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , beiden brigadier van politie, gesloten op 6 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 757 e.v.):
V: Wie is [betrokkene 1] ?
A: lk ken een [betrokkene 1] , die werkt in de shop. Dit is een neef van [medeverdachte 7] . Ik weet niet wat zijn achternaam is.
V: Waar woont deze [betrokkene 1] ?
A: Volgens mij woont hij ergens in Breda.
V: Waar ken jij deze [betrokkene 1] van?
A: lk ken hem van de shop, [A] .
V: Wat voor werkzaamheden verricht [betrokkene 1] in de shop?
A: Gewoon hij staat achter de balie. Hij verkoopt.
V: Waar bestaat je contact met [betrokkene 1] uit?
A: Hij komt voor zijn ooms, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . Hij heeft mij een keer 5 Mis gebracht. Ik bedoel hiermee dat hij mij 5 kilo Mis heeft gebracht. Met Mis bedoel ik hash.
V: Op welke wijze kom je in contact met [betrokkene 1] ?
A: Via zijn oom [medeverdachte 7] .
(...)
Zaakdossier F
22. Als schriftelijk bescheid, een transcriptie van een SMS-bericht, verzonden door [betrokkene 2] met telefoonnummer 31-06- [001] aanelefoonnummer 31-06- [002] van [betrokkene 1] op 22 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 5852):
Hoe laat breng je die morgen mis 5 kg
23. Als schriftelijke bescheiden, transcripties en samenvattingen van afgeluisterde telefoongesprekken met telefoonnummer 06 - [001] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
een telefoongesprek (TC22/T9271 tussen [betrokkene 2] en [verdachte] (met telefoonnummer [003] op 23 november 2012 (blz. 58701:
[betrokkene 2] wordt gebeld door [medeverdachte 7]
[betrokkene 2] zegt dat die neger ( [betrokkene 14] ) bij hem is geweest en dat hij hem 5 heeft gegeven en dat hij van die neger 12 heeft gekregen.
24. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] . opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , beiden brigadier van politie, gesloten op 6 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 757 e.v.):
V: Wie is [betrokkene 1] ?
A: lk ken een [betrokkene 1] , die werkt in de shop. Dit is een neef van [medeverdachte 7] . Ik weet niet wat zijn achternaam is.
V: Waar woont deze [betrokkene 1] ?
A: Volgens mij woont hij ergens in Breda.
V: Waar ken jij deze [betrokkene 1] van?
A: lk ken hem van de shop, [A] .
V: Wat voor werkzaamheden verricht [betrokkene 1] in de shop?
A: Gewoon hij staat achter de balie. Hij verkoopt.
V: Waar bestaat je contact met [betrokkene 1] uit?
A: Hij komt voor zijn ooms, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . Hij heeft mij een keer 5 Mis gebracht. Ik bedoel hiermee dat hij mij 5 kilo Mis heeft gebracht. Met Mis bedoel ik hash.
V: Op welke wijze kom je in contact met [betrokkene 1] ?
A: Via zijn oom [medeverdachte 7] .
A: Ik werd een keer door [medeverdachte 7] gebeld dat ik
5 kilo Mis van [betrokkene 1] aan iemand anders moest geven.
V: Wie is [betrokkene 14] of ook wel neger genoemd?
A: Dat is de man waar ik die 5 kilo Mis aan gegeven heb. Het is een donkere man, ongeveer 50 jaar en met een gezet postuur. Hij heeft donkergekleurd haar.
V: Waarom wordt die zo genoemd?
A: Dat weet ik niet. Zo noemt [medeverdachte 7] deze man.
V: Waar ken jij deze [betrokkene 14] van?
A: Ik ken deze man via [medeverdachte 7] .
V: Hoe kom jij in contact met deze [betrokkene 14] ?
A: Ik kreeg van [medeverdachte 7] het nummer van deze man. Ik heb hem toen gebeld en hij is toen gekomen.
V: Waar bestaat je contact met deze [betrokkene 14] uit?
A: Alleen als [medeverdachte 7] belt en mij zegt dat ik contact met deze man moet opnemen dan doe ik dat anders niet.
O: Jij stuurt een sms bericht vanaf je nummer [001] naar het nummer [002] ( [betrokkene 1] ) met de volgende inhoud: "Ik heb 5k van die mis"
V: Wat bedoel je met 5k van die Mis?
A: Ik bedoel hiermee dat ik 5 kilo van die Mis nodig had.
V: Waarom stuur je deze sms naar [betrokkene 1] ?
A: Ik moest van [medeverdachte 7] aan [betrokkene 1] vragen of hij die
5 kilo Mis naar de shop wilde brengen.
O: TC22 gesprek […] . Jij belt naar [betrokkene 1] . In dit gesprek hebben jullie het over:
- jij vraagt aan [betrokkene 1] of hij je sms heeft ontvangen
- [betrokkene 1] beaamt dit
- jij vraagt hoe laat [betrokkene 1] er morgen is want jij hebt die vroeg nodig
- [betrokkene 1] vraagt welke want hij kan niet goed lezen daar
- jij zegt dat hij moet gaan lezen en dan een sms moet sturen
V: Waarover gaat dit gesprek die jij hebt met [betrokkene 1] ?
A: Dat gaat over die 5 kilo Mis.
25. Een proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van politie, gesloten op 11 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 3374):
"Door mij zijn de camerabeelden van 23 november 2012 bekeken die zijn verkregen uit de statische observatie van coffeeshop [A] . Op deze beelden zag ik dat op 23 november 2012 om 12.54 uur de mij ambtshalve bekende [betrokkene 1] aan komt lopen bij coffeeshop [A] . Ik zag dat [betrokkene 1] op dat moment een lichtkleurige zogenaamde messengerbag over zijn schouders droeg. Op de camera-beelden zag ik ook dat de mij ambtshalve bekende [betrokkene 2] om 16.32 uur coffeeshop [A] uit kwam lopen en dat hij op dat moment een plastic draagtasje van de Plus supermarkt in zijn hand had. Deze waarneming komt overeen met de afgeluisterde telefoongesprekken tussen [betrokkene 2] en de afnemer van de verdovende middelen [betrokkene 14] (de neger) waarin zij afspreken om elkaar achter de shop te ontmoeten en waarin [betrokkene 14] om 16.31 uur meldt dat hij er is."
26. Als schriftelijk bescheid, een transcriptie van een SMS-bericht, verzonden door [betrokkene 2] met telefoonnummer 31-06- [001] aan telefoonnummer 31-06- [004] van [betrokkene 14] op 23 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 5864):
Kan je niet achter shop komen
27. Als schriftelijk bescheid, een transcriptie van een SMS-bericht, verzonden door telefoonnummer 31-06- [004] van [betrokkene 14] aan [betrokkene 2] met telefoonnummer 31-06- [001] aan op 23 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 5869):
Ik sta er.
(...)
Ten aanzien van feit 2:
Zaakdossier Z
40. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6] , brigadier van politie, gesloten op 28 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 10076):
Op 27 november 2012 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de woning [d-straat 1] te Utrecht. Bewoner [verdachte] vertelde dat er softdrugs in huis aanwezig waren en heeft deze aangewezen. Tijdens de doorzoeking werd het volgende inbeslaggenomen: zie bijlage inbeslaggenomen goederen.
41. Als schriftelijk bescheid, de bijlage inbeslaggenomen goederen bij voormeld proces-verbaal, voor zover onder meer inhoudende (blz. 10079): Omschrijving goederen:
- 408 gram (bruto) joints
- Zak met voorgedraaide joints 200 gram (bruto)
- Tas met gesealde zakken wiet 4160 gram (bruto)
- 14 blokjes hasj 1628 gram (bruto)
- Zakje wiet en stukje hasj 12 gram (bruto)
- Zakje wiet 10 gram (bruto)
- Zakje wiet 4 gram (bruto)
- Wiet 5500 gram (bruto)
- Weedtoppen 108200 gram (bruto)
- Gesealde wiet 6130 gram (bruto)
- Oranje doos met hasj 1668 gram (bruto).
42. Als schriftelijk bescheid, een rapport Opiumwet, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 7] , buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 4886):
(...)
Verdachte: [verdachte]
De aangeboden partij bestond uit:
- 26630 gram (netto) gedroogde bloemtoppen;
- 3796 gram (netto) bruine, samengeperste substantie;
- 608 gram (netto) joints.
(...)
De tests gaven een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op lijst II van de Opiumwet."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk (vgl. HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264).
2.4.1.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof onder meer vastgesteld dat, zakelijk weergegeven:
- de verdachte tot 5 oktober 2012 een van de leidinggevenden binnen de coffeeshop was;
- de verdachte in zijn woning ruim zesentwintig kilo hennep en bijna vier kilo hasjiesj bewaarde en op kwaliteit controleerde ten behoeve van de coffeeshop;
- voor de bevoorrading van de coffeeshop, waar een voorraad van 500 gram werd aangehouden, gebruik werd gemaakt van zogenoemde "stashplaatsen";
- achter bij de coffeeshop door [betrokkene 2] vijf kilogram hasjiesj is verstrekt aan een afnemer.
2.4.2.
Gelet op de bewijsmiddelen in hun onderlinge samenhang en de daarbij vastgestelde feiten en omstandigheden en in aanmerking genomen dat het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep en/of hasjiesj van meer dan 30 gram ingevolge art. 3 en 11 Opiumwet steeds een misdrijf oplevert, is het oordeel van het Hof dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie welke tot oogmerk had het plegen van deze misdrijven niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd.
Het middel faalt in zoverre.
2.5.
Ook voor het overige kan het niet middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2016.
Conclusie 05‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht. Deelneming aan een criminele organisatie, art. 140 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264. HR: in aanmerking genomen dat het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep en/of hasjiesj van meer dan 30 gram ingevolge art. 3 en 11 Opiumwet steeds een misdrijf oplevert, is het oordeel van het Hof dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie welke tot oogmerk had het plegen van deze misdrijven niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd. Conclusie AG: anders.
Nr. 14/03911 Zitting: 5 januari 2016 (bij vervroeging) | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 14 juli 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, (i) partieel vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde en (ii) veroordeeld tot het verrichten van 180 uren taakstraf, subsidiair 90 dagen hechtenis, wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, en 2. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”.1.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de rolnummers 14/03679, 14/03815, 14/03911, 14/03912, 14/04141, 14/04142 en 14/04145. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verzoeker heeft mr. M. Berndsen, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Blijkens de bewijsvoering van het Hof draait het in deze zaak in het kort om het volgende. Verzoeker is, evenals zijn medeverdachten en broers [medeverdachte 3], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] baliemedewerker c.q. leidinggevende in coffeeshop [A] in Utrecht. Broer en medeverdachte [medeverdachte 1] is beheerder, terwijl broer en medeverdachte [medeverdachte 7] naast beheerder ook eigenaar van de coffeeshop is. Medeverdachte [medeverdachte 6] wordt gezien als afnemer van grote hoeveelheden softdrugs.
5. Het middel keert zich tegen de bewezenverklaring onder 1. van verzoekers deelneming aan een criminele organisatie, en valt in twee klachten uiteen. De eerste klacht luidt dat het Hof niet (afdoende) heeft gereageerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging strekkende tot vrijspraak. De tweede klacht houdt in dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verzoeker heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en meer in het bijzonder niet dat het opzet van verzoeker daarop gericht is geweest.
6. Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat:
“1:
hij in de periode van 19 juli 2012 tot en met 27 november 2012 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit hem verdachte, en [medeverdachte 7] en [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en andere natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (grote hoeveelheden) hennep en/of hasjiesj (steeds meer dan 30 gram).2.
2:
hij op 27 november 2012 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 3,8 kilo hasjiesj en een hoeveelheid van ongeveer 124,6 kilo hennep, zijnde hasjiesj en hennep middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;”
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw het woord gevoerd overeenkomstig haar pleitnota. Deze pleitnota houdt wat betreft feit 1 onder meer in3.:
“(…)
Verklaring [medeverdachte 1]
10. Uit deze verklaringen blijkt niet dat de gedoogvoorwaarden werden overtreden. Ook de (eerdere) verklaring van [medeverdachte 1], welke in het vonnis specifiek wordt genoemd, biedt hier geen ondersteuning. [medeverdachte 1] verklaart immers dat zij op de hoogte waren dat ze 500 gram in de shop mochten hebben. De voorraad werd buiten de coffeeshop op stashplaatsen bewaard. Zodra er voorraad nodig was, werd dit naar de shop gebracht. Deze externe voorraad valt echter niet onder de gedoogvoorwaarden en kan dan ook als zodanig geen schending van de voorwaarden opleveren.
11. De vraag is bovendien of cliënten op de hoogte waren van het aan- en inkoopbeleid van [medeverdachte 1]. De onderlinge verhoudingen en communicatie tussen de broers waren, zoals bekend, niet optimaal. Uit het dossier blijkt niet dat mijn cliënten wisten welke hoeveelheden werden aangekocht, hoe vaak deze werden gekocht en waar deze werden bewaard. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat cliënten hebben moeten weten dat er (stelselmatig) meer dan 500 gram in de shop heeft gelegen, als gevolg waarvan de gedoogvoorwaarden werden overtreden.
(…)
Twee verkooppunten
14. Ook de stelling dat er twee verkooppunten in de shop waren, waarbij enkel het verkooppunt van de rechterzijde over een registratiesysteem beschikte, betekent niet dat hierdoor de voorwaarden structureel werden overtreden. De beelden, opnames in de week voor de actiedag, laten slechts zien dat er meer betalingen plaatsvonden aan het linker verkooppunt. De rechtbank stelt dat er wisselgeld van onder de balie werd gepakt en er geen zichtbare registratie plaatsvond van betalende klanten.
15. Ter zitting heeft [betrokkene 10] een verklaring gegeven over de werkwijze binnen de shop. Cliënten hebben deze werkwijze beaamd. Het komt er op neer dat de verkopen aan de linkerzijde op een later moment werden geregistreerd.
16. Deze verklaring wordt bevestigd en ondersteund door de uitgekeken beelden. Het betreft de beelden van 23 november 2012 van 21.30.00 uur tot 21.35.00 uur. Op deze beelden zijn twee personen herkend, te weten links [betrokkene 1] en rechts [medeverdachte 3]. De beelden zeggen in ieder geval niets over eventuele handelingen (of nalaten) van andere shopmedewerkers (waaronder [verdachte]).
17. Volgens de verbalisant is te zien dat er op twee punten wordt verkocht. Bij het linker verkooppunt, alwaar [betrokkene 1] aan het werk is, werden geen zichtbare registraties gedaan. Wel wordt er een uitzondering gezien, waarbij wel wordt geregistreerd. Voorts wordt gezien dat bij het rechter verkooppunt niet alle verkopen werden geregistreerd. Gezien werd dat het geld van een klant zowel onder de balie werd gelegd, dan wel in de kassalade werd gestopt. Ook zou te zien zijn dat [medeverdachte 3] het geld onder de balie telde, bundelde en in zijn broekzak stopte.
18. Wat hieruit enkel kan worden afgeleid is dat de verkopen aan de linkerzijde worden verzameld en tenminste eenmaal in de vijf minuten worden aangeslagen op de kassa aan de rechterzijde. Hetzelfde zou kunnen gelden voor de aanslagen aan de rechterzijde. Waarbij in ieder geval duidelijk is dat er wel degelijk verkopen geregistreerd worden. Kortom: onvoldoende bewijs voor een structurele criminele organisatie.
19. Bovendien dient te worden opgemerkt dat de A-G in zijn requisitoir dezelfde mening lijkt toegedaan. Immers stelt hij dat: “Het aantal mensen dat op de kassabon stond, kwam ongeveer overeen met het aantal mensen dat op de camerabeelden werden geteld in de rij bij de kassa.” Voor zover deze gegevens niet overeen kwamen, kan dit worden verklaard uit het feit dat cliënten af en toe geld uit de verkoop niet registreerden en in hun eigen zak stopten (zie verklaring r-c en op zitting d.d. 13 juni 2014).
Niet registreren omzet
20. Daarnaast meent de rechtbank dat het niet registreren van een (groot) gedeelte van de omzet zou betekenen dat de gedoogvoorwaarden (structureel) worden overtreden. Hiertoe heeft de verdediging reeds in eerste aanleg aangevoerd (punt 27 en 28 pleitnota) dat het geld wat door cliënten in hun broekzak werd gestopt (en door hen ook is aangegeven bij de rechter-commissaris), niet ziet op omzetverzwijging in het kader van de (vermeende) criminele organisatie. Het betreft een individuele actie ter eigen besteding. Mocht er al sprake zijn van een strafbaar feit, zou dit hooguit verduistering (binnen dienstbetrekking) kunnen zijn. Alle broers hebben echter verklaard dat zij niet op de hoogte waren van elkaars ‘verduistering’. Gelet hierop kan dit gegeven niet bijdragen aan het al dan niet bestaan van een criminele organisatie.
21. De verdediging meent dan ook primair dat geen sprake is van een criminele organisatie, nu de gedoogvoorwaarden niet zijn overtreden. Subsidiair meent de verdediging dat geen sprake is geweest van een structurele overtreding, nu de gevonden drugs in en nabij de shop enkel ziet op de actiedag van 27 november 2012 (en wellicht een korte periode daarvoor). Een veroordeling voor een langere periode is niet mogelijk. Indien de overtreding niet duurzaam is, kan bezwaarlijk worden gesteld dat van een criminele organisatie sprake is, zodat vrijspraak dient te volgen.
(…)
Deelname
24. Mocht uw Hof bepalen dat sprake is geweest van een criminele organisatie ex art. 140 Sr, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat cliënten niet aan deze organisatie hebben deelgenomen. De verdediging heeft hier in eerste aanleg reeds uitvoerig bij stil gestaan (punten 34 t/m 62). De rechtbank meent dat de deelname van de “overige [medeverdachten] en hun neef’ volgt uit het feit dat zij allen in vast dienstverband waren bij de shop, baliewerkzaamheden verrichten en voorts uit het feit dat in de woning van ieder van hen (met uitzondering van [medeverdachte 5]) aanzienlijke hoeveelheden softdrugs werden aangetroffen.
25. De overwegingen van de rechtbank houden echter niets in omtrent de vraag of cliënten in hun algemeenheid wetenschap hadden dat de (veronderstelde) organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Vast zal moeten te komen staan dat cliënten opzet (en dus wetenschap) hebben gehad op het ondersteunen van de criminele organisatie. Voorwaardelijk opzet is hiertoe onvoldoende.
Dienstverband en werkzaamheden
26. Het enkele feit dat men een vast dienstverband heeft en baliewerkzaamheden verricht, is in ieder geval onvoldoende om een strafbare deelname te kunnen bewijzen. Hieruit blijkt immers niet dat cliënten wisten of moesten weten wat er in en om de shop gebeurde, meer specifiek dat de gedoogvoorwaarden (stelselmatig) werden overtreden. Een gebrek aan wetenschap sluit deelname uit. De verdediging verwijst naar hetgeen hierover in eerste aanleg reeds is aangevoerd (punt 34-40 pleitnota).
27. De werkzaamheden die cliënten hebben verricht en waar zij een actieve bijdrage aan hebben geleverd, zijn gelegen in de legale verkoop van verdovende middelen. Daarvoor bevindt zich bewijs in het dossier. Uit het enkele feit dat cliënten werkzaam waren in coffeeshop [A] (en zich hier mogelijk strafbare feiten hebben afgespeeld) kan niet de conclusie worden getrokken dat cliënten hierbij betrokken moeten zijn geweest dan wel dat zij enige bijdrage hieraan hebben geleverd. Niet vast is komen te staan dat cliënten onvoorwaardelijk opzet hebben gehad op het leveren van een ondersteunende bijdrage aan het veronderstelde criminele samenwerkingsverband.
28. Bovendien is de enkele wetenschap van een dergelijk samenwerkingsverband onvoldoende om deelname bewezen te verklaren (Hofstad II). Tot zover blijkt dan ook onvoldoende uit het dossier dat [medeverdachte 3] en [verdachte] enige betrokkenheid dan wel deelname hebben gehad binnen de gestelde criminele organisatie.
Softdrugs in woning
(…)
30. Voor [verdachte] geldt dat het enkele feit dat er een hoeveelheid softdrugs in zijn woning wordt aangetroffen (waarover onder feit 2 meer), welke meer dan 30 gram bedraagt, nog niet maakt dat sprake is van het plegen van misdrijven in groepsverband. De op 27 november 2012 aangetroffen hoeveelheid, bedoeld voor de shop, heeft slechts korte tijd in de woning gelegen. Deze hoeveelheid valt echter niet onder het gedoogbeleid van de gemeente en kan dan ook in die hoedanigheid niet bijdragen aan het al dan niet bestaan van een criminele organisatie.
(…)
Conclusie
36. Indien en voor zover uw Hof zou bepalen dat [A] een criminele organisatie is, meent de verdediging dat niet bewezen kan worden dat cliënten deel hebben genomen aan deze organisatie, nu het ontbreken van wetenschap opzet uitsluit en voorwaardelijk opzet op de deelname onvoldoende is. Cliënten dienen dan ook te worden vrijgesproken van feit 1.”
8. Hetgeen door de raadsvrouw van verzoeker ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht in relatie tot de tenlastegelegde deelneming aan een criminele organisatie en het daarop betrekking hebbende opzet van verzoeker, kan naar mijn inzicht bezwaarlijk anders worden geduid dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv, dat wil zeggen als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht.4.
9. Het is evenwel de vraag of het Hof in het betoog van de raadsvrouw een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft beluisterd. Het enige dat het Hof met betrekking tot het bewijs van feit 1 heeft overwogen is:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.”
10. Indien het Hof het aangevoerde niet heeft verstaan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt en op die grond niet (expliciet) in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die tot het bestreden oordeel hebben geleid, is zulks naar mijn inzicht ten onrechte en treft de klacht om die reden doel.
11. Ook echter als het Hof de uiteenzetting van de raadsvrouw wél als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft aangemerkt, en daar heeft het gelet op de hiervoor weergegeven bewijsoverweging enige schijn van, is het middel mijns inziens terecht voorgesteld. In dat geval is het Hof van dit standpunt afgeweken zonder – en zulks in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv - in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid. Dit is een verzuim dat ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg heeft, nu die redenen naar mijn beoordeling in onvoldoende mate blijken uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.
12. In mijn vervolg op het voorgaande betrek ik meteen de tweede klacht, kort gezegd inhoudende dat deelneming en opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid. Ik zie ervan af alle 40 voor het bewijs van feit 1 gebruikte bewijsmiddelen hier weer te geven. Daarin komt verzoeker of zijn naam nauwelijks voor. Laat ik hier volstaan met aanhaling van het weinige uit het door het Hof gebezigde bewijsmateriaal dat op verzoeker betrekking heeft:
“Door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
De verklaring van verdachte [verdachte] (EH: ik begrijp verzoeker), afgelegd ter terechtzitting van het hof van 13 juni 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik had twee soorten weed bij mij thuis. Ik moest die weed controleren op kwaliteit. Bij mij thuis is ook hasj gevonden maar dat was om jointjes van te draaien. Volgens mij ging het om 20 kilo weed en rond de 2 kilo hasj. Ik bewaarde het voor de coffeeshop.
Ten aanzien van feit 1:
1. Als relaas van verbalisant [verbalisant 1] voornoemd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 1, blz. 11 e.v.):
De coffeeshop [A] is sinds april 1995 gevestigd aan de [b-straat 1] te Utrecht. Echter op het pand van de coffeeshop is de aanduiding [A]. Als eigenaar van de onderneming is beschreven: [medeverdachte 7] (…). Als beheerders van de coffeeshop staan beschreven genoemde [medeverdachte 7] en zijn broer [medeverdachte 1] (…).
Daarnaast werden tot 5 oktober 2012 als leidinggevenden binnen de coffeeshop benoemd de broers:
-[medeverdachte 5] (…),
-[verdachte] (…),
-[medeverdachte 2] (…).
Op 5 oktober 2012 werd een nieuwe aanvraag bij de gemeente Utrecht ingediend. Hierop werden de navolgende personen als leidinggevenden opgevoerd:
-[betrokkene 10] (…),
-[medeverdachte 3] (…),
-[betrokkene 1] (…).
(…)
Op dinsdag 27 november 2012 vonden diverse doorzoekingen plaats in onder andere de hieronder genoemde woningen. Daarnaast vonden in een aantal bedrijfspanden te Utrecht doorzoekingen plaats.
Woningen
(…)
8. (…) Woning [verdachte] (…)
In deze woning werd onder andere in beslag genomen:
Drugs
(…)
Drugs
Zoals hierboven reeds gerelateerd werden op diverse locaties drugs in beslag genomen.
In totaal werd aangetroffen:
(…)
Hash 151250,10 gram Locatie 1, 2, 3, 4, 5,
6, 8, 10,12
Weed 5564,86 gram Locatie 1, 3, 4, 5, 6,
8, 10
(…)
Voorgedraaide Joints 3280,00 gram Locatie 3,5,8
4. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2], opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden brigadier van politie, gesloten op 29 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 736 e.v.):
(…)
V: Wie is de baas in de coffeeshop [A] aan de [b-straat 1]?
A: [medeverdachte 7]. Het is zijn shop en hij beslist alles.
V: Wie regelt de spullen?
A: Hij regelt de spullen.
V: Hoe doet hij dat dan?
A: Hij doet dat met zijn broers.
V: Welke broers?
A: Hij heeft vier broers. [medeverdachte 1], [medeverdachte 5], [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
V: Wat doen ze daar?
A: Zij werken daar in de shop.
V: [medeverdachte 7] is nu al een tijdje op vakantie wie is er dan verantwoordelijk?
A: Allemaal. Alle vijf maar met name [medeverdachte 1] want die is de oudste.
(…)
Zaakdossier E
19. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2], opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden brigadier van politie, gesloten op 6 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 757 e.v.):
V: Wie is [betrokkene 1]?
A: lk ken een [betrokkene 1], die werkt in de shop. Dit is een neef van [medeverdachte 7]. Ik weet niet wat zijn achternaam is.
V: Waar woont deze [betrokkene 1]?
A: Volgens mij woont hij ergens in Breda.
V: Waar ken jij deze [betrokkene 1] van?
A: lk ken hem van de shop, [A].
V: Wat voor werkzaamheden verricht [betrokkene 1] in de shop?
A: Gewoon hij staat achter de balie. Hij verkoopt.
V: Waar bestaat je contact met [betrokkene 1] uit?
A: Hij komt voor zijn ooms, [medeverdachte 1], [medeverdachte 5], [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 2]. Hij heeft mij een keer 5 Mis gebracht. Ik bedoel hiermee dat hij mij 5 kilo Mis heeft gebracht. Met Mis bedoel ik hash.
V: Op welke wijze kom je in contact met [betrokkene 1]?
A: Via zijn oom [medeverdachte 7].
Zaakdossier F
(…)
24. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2], opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden brigadier van politie, gesloten op 6 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 757 e.v.):
EH: Dit is hetzelfde bewijsmiddel als bewijsmiddel 19.
(…).”
Ten aanzien van feit 2:
Zaakdossier Z
40. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], brigadier van politie, gesloten op 28 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 10076):
Op 27 november 2012 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de woning [d-straat 1] te Utrecht. Bewoner [verdachte] vertelde dat er softdrugs in huis aanwezig waren en heeft deze aangewezen. Tijdens de doorzoeking werd het volgende inbeslaggenomen: zie bijlage inbeslaggenomen goederen.
41. Als schriftelijk bescheid, de bijlage inbeslaggenomen goederen bij voormeld proces-verbaal, voor zover onder meer inhoudende (blz. 10079): Omschrijving goederen:
- 408 gram (bruto) joints
- Zak met voorgedraaide joints 200 gram (bruto)
- Tas met gesealde zakken wiet 4160 gram (bruto)
- 14 blokjes hasj 1628 gram (bruto)
- Zakje wiet en stukje hasj 12 gram (bruto)
- Zakje wiet 10 gram (bruto)
- Zakje wiet 4 gram (bruto)
- Wiet 5500 gram (bruto)
- Weedtoppen 108200 gram (bruto)
- Gesealde wiet 6130 gram (bruto)
- Oranje doos met hasj 1668 gram (bruto).
42. Als schriftelijk bescheid, een rapport Opiumwet, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 4886):
(…)
Verdachte: [verdachte]
De aangeboden partij bestond uit:
- 26630 gram (netto) gedroogde bloemtoppen;
- 3796 gram (netto) bruine, samengeperste substantie;
- 608 gram (netto) joints.
(…)
De tests gaven een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op lijst II van de Opiumwet.”
12. Wat het Hof bij de bewijsopbouw van feit 1 voor ogen heeft gestaan, is bij gebreke van een nadere motivering mij niet helder. Niet duidelijk is of naar het oordeel van het Hof reeds de familie [van medeverdachten] als een criminele organisatie dient te worden aangemerkt5., gebruikmakend van een natuurlijke structuur en hiërarchie met aan het hoofd [medeverdachte 7], en het Hof in dat verband waarde heeft gehecht aan het feit dat verzoeker van deze familie deel uitmaakt en tevens binnen een bepaalde periode in de coffeeshop leiding gaf, óf dat in de visie van het Hof de criminele organisatie wordt gevormd door hetzij (de organisatie van) de coffeeshop, hetzij door een organisatie aan de ‘achterkant’ van die coffeeshop.6.Met betrekking tot dat laatste heb ik mij afgevraagd of verzoeker wellicht voldoende in verband kan worden gebracht met een georganiseerde vorm van handel in hasjiesj die los van de coffeeshop en het gedoogbeleid heeft plaatsgevonden. Uit bewijsmiddel 19 kan worden afgeleid dat neef [betrokkene 1] destijds een specifieke opdracht heeft uitgevoerd. Dat betreft een concrete levering van 5 kg “mis”, een handeling die evident niet valt binnen het gedoogbeleid. Deze levering zou de neef mogelijk in opdracht hebben gedaan “van zijn ooms”, waaronder verzoeker kan worden begrepen. Ook als van de juistheid van deze veronderstelling wordt uitgegaan7., is het voorgaande naar het mij voorkomt nog te mager om aan te nemen dat verzoeker deel uitmaakte van een criminele organisatie zoals tenlastegelegd.
13. Als ik de relevante bewijsmiddelen bezie, voor zoveel mogelijk in onderling verband en samenhang, laat zich ten aanzien van verzoeker slechts het volgende vaststellen:
- tot 5 oktober 2012 was verzoeker één van de leidinggevenden binnen coffeeshop [A] (feit 1, bewijsmiddel 1);
- [medeverdachte 7] regelde de spullen samen met zijn broers, onder wie verzoeker (feit 1, bewijsmiddel 4);
- [betrokkene 1] stond achter de balie in de coffeeshop en komt voor zijn ooms, onder wie verzoeker (feit 1, bewijsmiddelen 19 en 24);
- [betrokkene 1] heeft destijds een concrete opdracht uitgevoerd met betrekking tot 5 kilo hasjiesj (bewijsmiddelen 19 en 24);
- op 27 november 2012 is in de woning van verzoeker een hoeveelheid van ongeveer 3,8 kilo hasjiesj en ongeveer 124,6 kilo hennep aangetroffen (feit 1, bewijsmiddel 1; feit 2, bewijsmiddelen 40 t/m 42);
- deze hoeveelheden werden door verzoeker bewaard voor de coffeeshop (feiten 1 en 2).8.
14. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, komt uit de bewijsmiddelen enkel naar voren dat verzoeker als voormalig leidinggevende (respectievelijk als baliemedewerker) van een coffeeshop te boek stond, hij een broer is van [medeverdachte 7] die samen met zijn broers de spullen regelde, [betrokkene 1] onder anderen voor verzoeker kwam en verzoeker hoeveelheden hasjiesj en hennep in zijn huis bewaarde voor de coffeeshop. Daaruit ontstaat weliswaar het beeld dat verzoeker óók illegaal bezig is geweest, maar welk doen en laten van verzoeker nu precies in verband kan worden gebracht met een criminele organisatie, die kennelijk onder leiding stond van [medeverdachte 7], valt uit de bewijsconstructie van het Hof niet af te leiden. Dat op 27 november 2012 in de woning van verzoeker hoeveelheden hasjiesj en hennep zijn aangetroffen – deze vondst is hem onder feit 2 afzonderlijk tenlastegelegd -, brengt in het licht van de voor het bewijs van de feiten 1 en 2 gebezigde verklaring van verzoeker dat hij deze soft drugs bewaarde voor de coffeeshop, nog niet onmiddellijk mee dat deze voorraad in verband staat met de criminele organisatie zoals onder feit 1 is bewezenverklaard, in aanmerking genomen dat de bewijsmiddelen (40 t/m 42) ten aanzien van feit 2 niet méér inhouden dan dat in de woning van verzoeker een doorzoeking heeft plaatsgevonden en dat daarbij hoeveelheden van stoffen, naar later bleek hasjiesj en hennep, zijn aangetroffen.
15. Het middel slaagt in beide onderdelen.
16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, doch alleen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑01‑2016
Ik wijs erop dat de shop meer dan 30 gram mocht houden.
Hier weergegeven zonder voetnoten.
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393.
Vgl. HR 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8570.
De organisatie “achter de coffeeshop” bestaat niet zelden uit grootschalige hasjhandel, waarbij (uiteraard buiten de reguliere verkopen binnen de coffeeshop om) grote hoeveelheden softdrugs worden verkocht en geleverd aan afnemers. Een klein gedeelte van die handel kan, door het oprichten van een coffeeshop, onder het gedoogbeleid worden gebracht, maar de partijen softdrugs die buitenom worden geleverd gaan ver uit boven de geringe hoeveelheden die in de coffeeshop mogen worden verkocht. Het behoeft geen nadere toelichting dat (het runnen van) een coffeeshop in zulke gevallen slechts een dekmantel is voor het grotere en lucratieve geheel. De vraag is echter of het Hof dit op die manier heeft gezien.
De vraag rijst dan weer wel hoe bewijsmiddel 5 (feit 1) moet worden begrepen, inhoudende het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2], waar deze een afgetapt telefoongesprek wordt voorgehouden tussen hem en [medeverdachte 7] en hij verklaart dat [medeverdachte 7] niet met zijn broers communiceert, hetgeen zou kunnen betekenen dat [medeverdachte 7] alles zelf besliste zonder enig vooroverleg met zijn broers.
Zie mijn voetnoot 2.