De faillissementspauliana
Einde inhoudsopgave
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/6.4.2.3:6.4.2.3 Onverschuldigde betaling
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/6.4.2.3
6.4.2.3 Onverschuldigde betaling
Documentgegevens:
mr. R.J. van der Weijden, datum 26-10-2012
- Datum
26-10-2012
- Auteur
mr. R.J. van der Weijden
- JCDI
JCDI:ADS380775:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie Pad. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 399.
Zie Pad. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 399. Zie ook Verschoof 1992, p. 75; Van Koppen 1998-1, p. 199-201 en Wessels 2010, nr. 3241.
Zie Asser/Hartkamp/Sieburgh 6-IV*, nr. 437.
Zie Pad. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 399.
Zie Asser/Hartkamp/Sieburgh 6-IV*, nr. 438.
Zie Asser/Hartkamp/Sieburgh 6-11*, nr. 410.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Op de niet-nakoming van de verbintenis uit art. 51 lid 1 Fw jo. 6:203 BW zijn art. 6:74 e.v. BW van toepassing. Dit heeft onder meer tot gevolg dat degene jegens wie de vernietiging werkt onder omstandigheden een beroep kan doen op overmacht (art. 6:75 BW).1 Hiermee wordt afgeweken van wat gold vóór 1992. Op grond van art. 51 lid 2 (oud) Fw was degene die om wat voor reden dan ook niet tot teruggave in staat was, verplicht de schade aan de boedel te vergoeden.2 De gevolgen van onmogelijkheid van een correcte restitutie waren in (het systeem van) het oud Burgerlijk Wetboek niet geregeld.3 In het huidige Burgerlijk Wetboek wordt de verbintenis uit onverschuldigde betaling als alle andere verbintenissen behandeld, waardoor een beroep op overmacht wel mogelijk is.
Een succesvol beroep op overmacht zal zich echter niet snel voordoen. Op grond van art. 6:75 jo. 6:84 BW kan de onmogelijkheid van nakoming in beginsel steeds worden toegerekend als deze is ontstaan tijdens het verzuim van degene jegens wie de vernietiging werkt. Had degene met of jegens wie de schuldenaar handelde wetenschap van benadeling, dan treedt het verzuim naar mijn mening meteen in. In de wetsgeschiedenis wordt in dit verband naar het huidige art. 6:205 BW verwezen.4 Degene met of jegens wie de schuldenaar handelde hoeft de schade wegens de tekortkoming in de nakoming van de vordering ex art. 51 lid 1 Fw jo. 6:203 BW niet te vergoeden, indien de schade ook bij een behoorlijke en tijdige nakoming zou zijn geleden (art. 6:84 BW). Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als de schuldenaar een zaak heeft verkocht en geleverd met de afspraak dat hij deze nog enige tijd 'terug' mag huren en de curator in het nadien uitgesproken faillissement tot vernietiging van de koopovereenkomst overgaat. Is de zaak in de periode dat de schuldenaar er als huurder gebruik van maakte door brand tenietgegaan, dan kan de koper zich met betrekking tot zijn verplichting ex art. 51 lid 1 Fw jo. 6:203 jo. 6:74 BW op overmacht beroepen. De schade zou immers ook zijn geleden bij een behoorlijke en tijdige nakoming (art. 6:84 BW).
De vordering uit onverschuldigde betaling ontstaat met terugwerkende kracht op het moment waarop door de schuldenaar is betaald.5 De aan dit vorderingsrecht verbonden rechtsvordering ontstaat echter pas op het moment van de vernietiging.60p de verjaring van deze rechtsvordering is art. 3:309 BW van toepassing. Dit betekent dat de rechtsvordering in de regel zal verjaren door verloop van vijf jaren nadat de aangevochten rechtshandeling in of buiten rechte is vernietigd. Op het moment van de vernietiging zal de curator in beginsel zowel met het bestaan van de vordering als de debiteur daarvan bekend zijn. Voor de stuiting van de verjaring geldt het bepaalde in art. 3:317 lid 1 BW.