Deze zaak hangt samen met zes andere beklagzaken (in cassatie aanhangig onder de nummers: 13/03790; 13/02002; 13/03791; 13/03782; 13/01972 en 13/03778). In die andere zes zaken zal ik vandaag ook concluderen.
HR, 29-09-2015, nr. 13/03784
ECLI:NL:HR:2015:2880
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-09-2015
- Zaaknummer
13/03784
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2880, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑09‑2015; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1591, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1591, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2880, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑09‑2015
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO.
Partij(en)
29 september 2015
Strafkamer
nr. S 13/03784 B
EC/ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 5 april 2013, nummer RK 12/2406, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2015.
Conclusie 23‑06‑2015
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO.
Nr. 13/03784 B Zitting: 23 juni 2015 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [klager] |
1. De Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft bij beschikking van 5 april 2013 het beklag van klager ex art. 552a Sv, strekkende tot opheffing van het onder klager gelegde conservatoir beslag op een Mercedes (met kenteken [AA-00-BB]), en de teruggave daarvan aan klager, ongegrond verklaard.
2. Tegen deze beschikking is namens klager cassatieberoep ingesteld.1.
3. Namens klager heeft mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg, een schriftuur houdende één middel van cassatie ingediend.
4. Het middel
4.1. Het middel klaagt over het oordeel van de Rechtbank dat er sprake is van een rechtsgeldig conservatoir beslag.
4.2. Namens klager is op 17 december 2012 ter griffie van de Rechtbank een klaagschrift ingediend dat strekte tot opheffing van het op 3 april 2012 onder klager gelegde conservatoir beslag op een Mercedes met kenteken [AA-00-BB]. Op de achtergrond speelt een witwaszaak waarin klager een van de verdachten is. Aan het klaagschrift is – als bijlage – een brief d.d. 5 december 2012 van [betrokkene] van Bureau Ontnemingswetgeving OM (BOOM) aan de advocaat van klager gehecht. Daarin staat dat in een tegen klager lopende strafzaak conservatoir beslag is gelegd ter zekerheid van verhaal voor een op te leggen geldboete en/of ontnemingsmaatregel. Uit de bijlage bij de brief van [betrokkene] blijkt dat beslag is gelegd op drie personenauto’s. Een van die auto’s is een Mercedes-Benz met kenteken [AA-00-BB]. [betrokkene] gaf in haar brief aan dat zij (lees: het OM) bereid is om de beslagen zaken tegen betaling van een zekerheidsstelling ex art. 118a Sv aan klager terug te geven. Voor de Mercedes met kenteken [AA-00-BB] moest daartoe dan een zekerheidsstelling van € 4.000,- worden betaald, zo blijkt eveneens uit de aan het klaagschrift gehechte brief van 5 december 2012.
4.3. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding van 18 januari 2013 heeft de officier van justitie per brief van 9 januari 2013 de Rechtbank en de raadsman van klager laten weten dat hij om aanhouding van de behandeling van het klaagschrift zou verzoeken in verband met nader te verrichten onderzoek. Dat proces-verbaal van aanhouding van 18 januari 2013 vermeldt verder het volgende:
“De rechter constateert dat de rechtbank niet uit de beschikbare stukken heeft kunnen opmaken onder wie de in het klaagschrift genoemde auto in beslag is genomen. Dit betekent dat de rechtbank de beslagene niet op de hoogte heeft kunnen brengen van het klaagschrift en de beslagene niet is opgeroepen voor de behandeling van het klaagschrift.
De officier van justitie:
Ik verzoek om aanhouding van de behandeling van het klaagschrift met name voor het horen van klager.
De raadsman:
Ik vind het verzoek van de officier van justitie onbegrijpelijk. Er is op 3 april 2012 al beslag gelegd op de auto en ik heb in een vroeg stadium contact opgenomen met de officier van justitie omtrent deze zaak. Er is gezegd dat er in juli een eindproces-verbaal beschikbaar zijn en dat einddossier is er nu nog steeds niet. Er is op dit moment geen enkele informatie omtrent de verdenking tegen mijn cliënt. Ik vind dit geen goede manier om met burgers om te gaan. Men dient eerlijk te opereren, lk pleit ervoor het aanhoudingsverzoek van de officier van justitie af te wijzen en de auto terug te geven aan mijn cliënt. Er is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel. Aanhouding van de zaak is ongehoord.
De rechter deelt mede dat zij niet zomaar kan overgaan tot teruggave van de auto aan klager zonder dat vaststaat wie de beslagene is en zonder dat de beslagene in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord omtrent het beslag op de auto en de eigendom van de auto.
De raadsman;
Gelet op de bijlage van de brief van de officier van justitie van 5 december 2012 kunnen we er mijns inziens van uitgaan dat de auto die genoemd wordt in het klaagschrift en de twee andere auto's die in de bijlage worden genoemd, onder mijn cliënt in beslag zijn genomen.
De officier van justitie:
lk kan op dit moment geen helderheid verschaffen op dit punt. Ik kan nu niet nagaan wie de beslagene is en ik kan niet bevestigen dat de drie auto's onder klager in beslag zijn genomen. Het eindproces-verbaal is afgerond en ik hoop dat u er vanaf volgende week ook over kunt beschikken. Het betreft 33 ordners. Voor mij staat nu niet vast dat klager eigenaar is van de auto.
Klager geeft aan:
Ik heb geen papier gekregen van de inbeslagneming.
De raadsman:
Het openbaar ministerie dient ervoor te zorgen dat de kennisgeving inbeslagneming beschikbaar is. Ik vind dat dit verzuim van het openbaar ministerie niet ten nadele van mijn cliënt mag werken. Het openbaar ministerie mag hier niet mee wegkomen. De behandeling van het klaagschrift betreft een marginale toetsing en het is niet nodig dat hier wordt uitgezocht wie de eigenaar van de auto is.
De rechter stelt klager in de gelegenheid als laatste het woord te voeren.
De rechter is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld onder wie de in het klaagschrift genoemde auto is beslag is genomen en zal de behandeling van het klaagschrift schorsen tot 5 april 2013 teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen stukken (waaronder een kennisgeving inbeslagneming met de vermelding van de naam van de beslagene) ter beschikking te stellen aan de rechtbank en de verdediging. De rechter geeft hierbij aan dat de auto zal worden teruggegeven aan de rechthebbende indien de stukken niet vóór 28 maart 2013 aan de rechtbank zijn verstrekt.”
4.4.
Vervolgens is het klaagschrift op 5 april 2013 in openbare raadkamer (inhoudelijk) behandeld. Tijdens die raadkamerbehandeling is er door de raadsman van klager en de officier van justitie onder meer het volgende naar voren gebracht:
“De raadsman heeft aangevoerd:
“Primair ben ik van mening dat het klaagschrift gegrond verklaard dient te worden omdat er geen sprake is van een rechtsgeldig beslag. De auto komt niet voor op de kennisgeving inbeslagneming en het is nog maar de vraag of er conservatoir beslag op rust. Subsidiair vind ik dat het klaagschrift gegrond verklaard moet worden omdat nergens uit blijkt dat mijn cliënt wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Op 3 april 2012 had mijn cliënt drie auto’s op zijn naam staan en hij heeft aangegeven dat een van die drie auto’s werkelijk van hem was. Mijn cliënt heeft tijdens het verhoor aangegeven dat hij geen auto had, maar hij heeft wel een auto. Hij rijdt echter niet in deze auto omdat dat te duur is. De verzekering van de auto is dan ook geschorst. Tijdens de behandeling van het klaagschrift in januari 2013 heeft de officier van justitie toegezegd dat de ontbrekende stukken, waaronder de kennisgeving van inbeslagneming, binnen een week zouden worden verstrekt. Ik vind het teleurstellend dat ik op een veel later tijdstip, namelijk net voor Pasen, deze stukken heb ontvangen. Overigens vind ik het beschikbare dossier een niet geordend samenraapsel van stukken. In februari 2013 kreeg ik te horen dat men was vergeten de auto op de lijst van in beslag genomen goederen te vermelden. In processen-verbaal van 17 juli 2012 en 4 februari 2013 wordt vervolgens recht gebreid wat eerder is misgegaan.
De officier van justitie
Ik deel de twijfel van de raadsman over het conservatoir beslag op de auto niet. Uit de stukken blijkt duidelijk dat er conservatoir beslag is gelegd op de auto. Het openbaar ministerie heeft mijns inziens tijdig de stukken verstuurd aan de rechtbank en de raadsman. Klager wordt verdacht van het plegen van witwassen en het strafrechtelijk financieel onderzoek is nog niet afgesloten. Het beslag dient gehandhaafd te blijven voor bewaring van het recht tot verhaal ter voordeelsontneming.”
4.5.
De Rechtbank heeft het beklag, als gezegd, ongegrond verklaard. Daartoe overwoog de Rechtbank het volgende in de bestreden beschikking:
“De rechtbank oordeelt dat het feit dat de auto niet voorkomt op de goederenlijst die is bijgevoegd aan het proces-verbaal conservatoir beslag onder de verdachte/veroordeelde ([klager]) ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering van 5 april 2012, er niet toe leidt dat het beslag niet rechtsgeldig zou zijn. Op 27 maart 2012 wordt allereerst door de rechter-commissaris een machtiging tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek ten aanzien van klager verleend. Daarnaast wordt voornoemde auto vermeld op de kennisgeving van inbeslagneming ten aanzien van beslagene [klager] van 4 februari 2013 en in het proces-verbaal van 17 juli 2012. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een rechtsgeldig conservatoir beslag op voornoemde auto.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat er sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd nu klager verdacht wordt van het witwassen van geld dat van misdrijf afkomstig is. Gelet op het feit dat van klager geen legale inkomsten bekend zijn en dat de herkomst van contante stortingen op de bankrekening van klager onbekend is, acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later oordelend, aan klager een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. De rechtbank zal het klaagschrift dan ook ongegrond verklaren.”
4.6.
Ik keer terug naar het middel. Dat betoogt dat de Rechtbank kennelijk op basis van de kennisgeving van inbeslagneming van 4 februari 2013 en het proces-verbaal van bevindingen van 17 juli 2012 heeft geoordeeld dat er rechtsgeldig conservatoir beslag is gelegd op de Mercedes. Dat oordeel is volgens de steller van het middel onbegrijpelijk omdat niet tijdig een kennisgeving van inbeslagneming is opgemaakt. Die klacht faalt reeds omdat het bedoelde verzuim niet raakt aan de rechtsgeldigheid van het gelegde beslag. Het gaat om een deugdelijke registratie van dat beslag, waarbij het belang van de beslagene vooral daarin is gelegen dat hij kan bewijzen dat er onder hem beslag is gelegd. Bovendien leiden onregelmatigheden bij de beslaglegging niet zonder meer tot teruggave van de inbeslaggenomen zaak.2.Dit alles maakt dat ook onduidelijk is welk belang de klager bij de onderhavige klacht heeft. Dat de auto onder klager inbeslaggenomen is, is nimmer een serieus punt van discussie tussen klager en het OM geweest, zoals blijkt uit de aan het ingediende klaagschrift gehechte bijlage. Dat de Rechtbank tijdens de eerste raadkamerbehandeling (van 18 januari 2013) nog niet beschikte over stukken waaruit kon worden opgemaakt onder wie de Mercedes in beslag was genomen en de Officier van Justitie tijdens die raadkamerbehandeling om die reden meer tijd heeft gevraagd teneinde de beslagstukken op orde te brengen, verdient zeker niet de schoonheidsprijs. Uiteindelijk is echter wel op 4 februari 2013 een kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt waaruit met zoveel woorden blijkt dat de Mercedes op 3 april 2012 onder klager in beslag is genomen.
4.7.
In het middel ligt voorts de klacht verscholen dat de Rechtbank de teruggave van de auto had moeten gelasten vanwege de omstandigheid dat het openbaar ministerie heeft nagelaten ten behoeve van de raadkamerbehandeling van 18 januari 2013 stukken in het geding te brengen terwijl het eindproces-verbaal – bestaande uit 33 ordners – al was afgerond.3.De steller van het middel verwijst in dit verband naar art. 23, vierde lid, Sv. Die bepaling houdt, kort gezegd, in dat het openbaar ministerie aan de raadkamer de op de zaak betrekking hebbende stukken overlegt. Daarmee wordt primair de rechterlijke oordeelsvorming gediend. Zonder de relevante stukken is de rechter niet goed in staat zich een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van het beslag. De beklagrechter moet dus ambtshalve op de naleving van dit voorschrift toezien. Hij zal zo nodig op grond van art. 23, eerste lid, Sv de overlegging van de ontbrekende stukken moeten bevelen. Als het openbaar ministerie vervolgens – na een dergelijk bevel - in gebreke blijft de stukken over te leggen, kan de beklagrechter daarin reden vinden het beklag gegrond te verklaren.4.Van een dergelijke situatie is hier geen sprake.
4.8.
Voor zover het middel erover bedoelt te klagen dat uit de op 4 februari 2013 opgemaakte “Kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv)” zou blijken dat geen sprake is van conservatoir beslag, zodat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, faalt het reeds omdat in feitelijke aanleg niet met een beroep op de tekst van de kennisgeving is betwist dat sprake is van beslag ex art. 94a Sv. Het oordeel van de Rechtbank dat sprake is van conservatoir beslag is dan ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.5.
4.9.
Het voorgaande brengt mee dat het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden, zodat het een behandeling van het beroep in cassatie niet rechtvaardigt. Dat beroep dient daarom op voet van art. 80a RO niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Deze conclusie strekt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑06‑2015
Zie onder meer HR 30 oktober 2012, ECLI: NL:HR:2012:BU8735
Dit laatste blijkt uit de opmerking van de officier van justitie tijdens de raadkamerbehandeling van 18 januari 2013.
Zie HR 24 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1433