HR, 06-12-2022, nr. 20/04314
ECLI:NL:HR:2022:1774
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-12-2022
- Zaaknummer
20/04314
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1774, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑12‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:943
ECLI:NL:PHR:2022:943, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑10‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1774
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Medeplegen valsheid in geschrift (art. 225.1 Sr). 1. Bewijsklachten opzet op valsheid, oogmerk tot misleiding en medeplegen. 2. Heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzettelijk vals “opmaken of doen opmaken” van overeenkomst? 3. Onvolkomenheid bij beëdiging van één of meer raadsheren van hof ’s-Hertogenbosch die uitspraak hebben gewezen, art. 5.2 en 6.2 Wet RO. Ad 1. en 2. HR: art. 81.1 RO. Ad 3. Gelet op HR:2022:1438 behoeft dat geen verdere bespreking. Samenhang met 20/04084, 20/04094, 20/04104, 20/04123, 20/04124, 20/04238, 20/04267, 20/04269, 20/04312 en 20/04336.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/04314
Datum 6 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 december 2020, nummer 20-000251-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman heeft – na het verstrijken van de in artikel 437 lid 2 Sv bedoelde termijn – bij aanvullende schriftuur nog aan de orde gesteld dat bij de beëdiging van één of meerdere van de raadsheren die de bestreden uitspraak hebben gewezen, zich een onvolkomenheid heeft voorgedaan. Gelet op het arrest dat de Hoge Raad op 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, heeft gewezen, behoeft dat geen verdere bespreking.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2022.
Conclusie 18‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. 11 Samenhangende zaken. Middelen in de diverse zaken bevatten klachten over o.a. verwerping 359a Sv-verweer, bewijsklachten (gewoonte)witwassen, valsheid in geschrift, diefstal en sociale zekerheidsfraude, alsmede over de verbeurdverklaring van enkele voorwerpen. Aanvullende middelen over beëdigingsproblematiek hof ’s-Hertogenbosch. AG is van mening dat alle middelen falen met toepassing van art. 81 RO. Conclusie strekt in alle zaken tot verwerping van het cassatieberoep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/04314
Zitting 18 oktober 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 10 december 2020 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 2. “medeplegen van valsheid in geschrift”, veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.
Er bestaat samenhang met de zaken 20/04312, 20/04238, 20/04094, 20/04123, 20/04124, 20/04104, 20/04269, 20/04084, 20/04267 en 20/04336. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld. Bij aanvullende schriftuur is nog een middel voorgesteld.
4. Het eerste en het derde middel
4.1
De middelen klagen over de motivering van het onder 2 bewezenverklaarde. Het eerste middel klaagt over de motivering van het opzet (op de valsheid) en het oogmerk tot misleiding. Het derde middel klaagt over de motivering van het medeplegen. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4.2
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 5 september 2008 tot en met 3 april 2012 in Nederland en/of in Zweden tezamen en in vereniging met een andereen geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft/hebben verdachte en zijn mededader in strijd met de waarheid navolgend geschrift opgemaakt en/of doen opmaken:
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 14-5-2010, inhoudende dat ondergetekenden [betrokkene 7] namens [E] en [verdachte] zijn overeengekomen:
• dat daarmee [verdachte] alle schulden van [mededader 4] overneemt;
• dat [verdachte] zich verplicht huisvesting te verschaffen aan Roma die daar behoefte aan hebben (in het bijzonder zijn zieke moeder);
• de toestemming aan [verdachte] bij verkoop een andere woning te kopen; en
• indien geen andere woning wordt gekocht de verplichting de opbrengst over te dragen aan [E] , die op haar beurt degene betaalt die de lening oorspronkelijk hebben uitgeleend.
Ondertekend te [plaats] op 14 mei 2010 door [betrokkene 7] en [verdachte] ;
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken”
4.3
Blijkens de door de raadsman ter terechtzitting van 15 juni 2020 overgelegde pleitnota is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende aangevoerd:
“Geen opzet c.q. oogmerk tot misleiding
De doelstelling van het opstellen van de overeenkomst is ook een geheel andere als wat de dagvaarding ons mag doen geloven. Hiervoor is reeds uitvoerig betoogd dat sprake is geweest van inzamelingen onder auspiciën van Zweedse stichtingen die fungeerden als een soort van notaris in opdracht van de Krisi. Naar goed Roma-gebruik hebben de inzamelingsacties ook daadwerkelijk hun beslag gehad en was dit van origine iets waarvoor de erecode, afspraken waarbij men elkaar op elkaar woord geloofde, gold. De familie van [verdachte] heeft evenwel al in een vroeg stadium oog gehad voor de Nederlandse wet- en regelgeving en gebruiken en geprobeerd om hieraan zoveel als mogelijk te voldoen. Er was evident sprake van botsende culturen, maar zo goed en kwaad als men kon, heeft men hierin een weg geprobeerd te vinden door de afspraken die met de gemeenschap waren gemaakt te codificeren in schriftelijke overeenkomsten. Dit is niet slechts een proces van deze eeuw geweest, maar vindt zijn oorsprong al in de jaren '80 van de vorige eeuw. Ik verwijs U in dat kader ook graag naar de door mr. Van der Biezen bij zijn pleitnota
overgelegde stukken, waaruit blijkt dat de familie steeds het overleg en contact zocht met de instanties en transparantie beoogde.
Indien en voor zover al uit het onderzoek is vast komen te staan dat sprake is geweest van het zogeheten antedateren van overeenkomsten, geldt het volgende. Het gegeven dat van antedateren mogelijk sprake is geweest, wettigt evenwel nog niet dat daarmee valsheid in geschrifte bewezen kan worden verklaard. Om te komen tot een bewezenverklaring van dit feit zal door Uw Hof ook het oogmerk tot misleiding moeten worden aangenomen. Er dient sprake te zijn van valsheidsopzet in de zwaarste vorm.
De rechtbank is gekomen tot een bewezenverklaring van dit feit nu zij de verklaringen omtrent de herkomst van de gelden als ongeloofwaardig heeft bestempeld. In hoger beroep heeft de verdediging reeds uitvoerig betoogd dat dit oordeel van de rechtbank volstrekt onjuist is, zodat alleen al om die reden de bewezenverklaring niet in stand kan blijven.
De legale herkomst van de gelden is wat de verdediging betreft vast komen te staan. De inzamelingen die indertijd in 1995 zijn gedaan voor de [b-straat 2] maakten dat sprake was van een schuld van de familie van [verdachte] aan de Roma-gemeenschap. Deze schuld is niet in de loop der jaren als sneeuw voor de zon verdwenen, nee, deze bleef bestaan, ook toen [verdachte] de woning aan de [d-straat 1] op zijn naam kreeg. Dit wederom geheel overeenkomstig de gebruiken binnen de Roma-cultuur. Uit de verschillende verklaringen in het dossier kan ook worden afgeleid dat hier geen enkel misverstand over bestaat. De panden en eventuele opbrengsten uit verkoop behoren toe aan de gemeenschap en niet slechts aan de [famiie] . De familie heeft met de overeenkomsten die zijn opgesteld enkel tegemoet willen komen aan de verlangde codificatie van een en ander van overheidswege en daarmee juist gehandeld in overeenstemming met de hier te lande geldende wet- en regelgeving. Van enig oogmerk tot misleiding kan in het licht van alle feiten en omstandigheden die blijken uit de diverse verklaringen onmogelijk worden gesproken.
Inzoomend op de positie van [verdachte] in dit verband kan slechts worden geconcludeerd dat deze hoogst marginaal is geweest. [verdachte] heeft een handtekening gezet, op verzoek van zijn vader, onder een document wat hij niet kon lezen en waarvan hij enkel de in zijn beleving volstrekt kloppende essentie heeft meegekregen van zijn vader. [verdachte] is dan net 18 jaar, amper geschoold en totaal groen waar het aankoop van woningen aangaat. Als je vader dan zegt dat je de overeenkomst moet tekenen terwijl hij daarbij de strekking vertelt van het verhaal dat je al wel eens in je leven hebt gehoord (de schatplichtigheid aan de Roma-gemeenschap), dan ga je uit van de juistheid, zeker ook als je weet dat je vader en / of je familie zich steeds nauw verhoudt met externe professionals met verstand van zaken. Zo [verdachte] al adequaat op de hoogte mag worden verondersteld van de inhoud van de overeenkomst, vermag niet te worden ingezien op welke grond hiermee een oogmerk tot misleiding, valsheidsopzet kan worden aangenomen. [verdachte] wist niet anders dan dat de woning van de mensen van de Roma-gemeenschap was en de constructie waarbij de woning uiteindelijk op zijn naam gesteld is was bepaald geen ongewoon fenomeen binnen de cultuur, temeer niet nu [verdachte] als jongste zoon geacht werd om te zorgen voor zijn moeder en voor de woning. Dat ook in Nederland het op naam van een kind stellen van de woning
niet vreemd is mag ook blijken uit hetgeen betrokken notarissen hebben verklaard. Ook hieruit kan dan ook geen misleidende doelstelling worden gedestilleerd. Daarbij geldt wellicht ten overvloede dat geen sprake is geweest van enig winstbejag, want feitelijk heeft [verdachte] enkel een historisch bestaande schuld op zich genomen en is er geen sprake van het vrijelijk kunnen beschikken over de woning, hoogstens van het voorhanden hebben.
Geen medeplegen
De betrokkenheid van [verdachte] bij de totstandkoming van de overeenkomst is feitelijk nihil en door het enkel plaatsen van een handtekening kan zijn aandeel in dat verband hoogstens als uiterst betrekkelijk en marginaal kan worden aangemerkt. In ieder geval is het niet genoeg om hierbij te spreken van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking met anderen (die er niet was), noch van een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht, ex aequo als hetgeen ik hiervoor al heb benoemd voor wat betreft de verdenking van witwassen.”
4.4
Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“2.4 Valsheid in geschrift - specifieke verweren(…)
2.4.2
Geen opzet c.q. oogmerk tot misleiding
Bij verdachten was geen oogmerk tot misleiding aanwezig. De familie heeft de schriftelijke bescheiden juist opgemaakt om te voldoen aan de Nederlandse wetgeving. Hiertoe werd zij van verschillende kanten geadviseerd. Van belang is tevens dat voorwaardelijk opzet op dit punt ontoereikend is.
Gesteld wordt voorts dat [mededader 1] , [mededader 7] , [mededader 9] , [betrokkene 8] , [betrokkene 9] en [verdachte] vanuit hun positie als kind en/of vrouw geen wetenschap hadden van de valse inhoud van de documenten. Van een oogmerk tot misleiding is derhalve geen sprake. Voorts is geen sprake van oogmerk tot misleiding, nu de Belastingdienst bekend was met de veronderstelde valsheid van de in de tenlastelegging genoemde geschriften, zodat zij niet misleid kon worden.(…)
3.3.3
Beoordelingskader valsheid in geschrift
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring voor het in artikel 225 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht opgenomen strafbare feit, sprake moet zijn van 1) een geschrift 2) met de functie van bewijsbestemming en 3) welk geschrift valselijk moet zijn opgemaakt of na het opmaken moet zijn vervalst. Bij het ‘valselijk opmaken’ gaat het om een geschrift dat in het geheel vals is opgemaakt. Bij het ‘vervalsen’ gaat het - kort gezegd - om het aanbrengen van wijzigingen, toevoegingen of verwijderingen op of aan een bestaand geschrift. Ook het nalaten om iets te doen - bijvoorbeeld het niet invullen van een formulier - kan valsheid in geschrift opleveren.
Voorts moet dit geschrift zijn opgemaakt met 4) het oogmerk om als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Het in artikel 225 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oogmerk ziet slechts op het gebruik van het valse of vervalste geschrift en niet op de valsheid zelf (vgl. HR 23 april 1996, DD 96280 en HR 12 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1033, NJ 1998/694). Het oogmerk ziet daarmee op de misleiding en niet op de bevoordeling of benadeling. Dit oogmerk behelst doelbewustheid met betrekking tot het gebruiken of het doen gebruiken van het valse c.q. vervalste geschrift als echt en onvervalst. Met andere woorden: had de verdachte de bedoeling het desbetreffende geschrift te (doen) gebruiken? Deze doelbewustheid behelst minst genomen zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn. Voorwaardelijk opzet is niet toereikend (vgl. HR 15 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC4197 en HR 25 oktober 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC8151).(…)
3.5.3.4 Met betrekking tot feit 2: valsheid in geschrift (tenlastegelegd bij [mededader 2] , [mededader 3] , [mededader 4] , [verdachte] (alleen de overeenkomst d.d. 14 mei 2010) en [mededader 5] )
Ten laste is gelegd dat twee overeenkomsten met betrekking tot het pand aan de [d-straat 1] vals dan wel valselijk opgemaakt. In eerste plaats is dat de door [mededader 4] en door [betrokkene 7] , als voorzitter van [E] , ondertekende overeenkomst d.d. 6 november 2008, kort samengevat inhoudende dat [E] door de verkoop van de [b-straat 2] beschikt over een bedrag van € 1.400.000,00 van welk bedrag € 950.000,00 in de vorm van een renteloze lening aan [mededader 4] ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [d-straat 1] . Daarnaast gaat het om de door [verdachte] en [betrokkene 7] , als voorzitter van [E] , ondertekende overeenkomst d.d. 14 mei 2010, kort samengevat inhoudende dat [E] het pand aan de [d-straat 1] in de vorm van een renteloze lening aan [verdachte] ter beschikking stelt.
[mededader 4] heeft verklaard dat, indien het om een huis gaat, dit wordt besproken bij [betrokkene 7] , die het dan op papier zet; er is altijd door [betrokkene 7] ondertekend. [mededader 4] geeft ook aan dat [betrokkene 7] hetzelfde doet als [betrokkene 1] , dat wil zeggen het op papier zetten van hetgeen de familie vraagt, als bewijs voor [naam] .
Ook hier geldt dat, nu naar het oordeel van het hof de verklaringen van verdachten omtrent de herkomst van de gelden als ongeloofwaardig terzijde dienen te worden geschoven, de op die verklaringen gebaseerde overeenkomsten moeten worden aangemerkt als valselijk opgemaakt. Het hof overweegt ten overvloede nog dat wat betreft beide overeenkomsten [betrokkene 7] nimmer voorzitter is geweest van [E] en dat wat betreft de overeenkomst van 14 mei 2010 [E] op dat moment niet meer bestond.
3.5.3.5 Verweren valsheid in geschrift
Naar het oordeel van het hof kan [mededader 4] , als partij bij dan wel initiatiefnemer tot de overeenkomsten, als medepleger aan deze feiten worden gekoppeld. Dit geldt eveneens voor [verdachte] met betrekking tot de overeenkomst van 14 mei 2010. De enkele verwijzing naar de rol van kinderen in de Romacultuur dan wel het gestelde vertrouwen in vader [mededader 4] , ontslaat [verdachte] niet van zijn verplichting ter zake. Het enkel zetten van een handtekening maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders.
Nu de inhoud van die overeenkomsten als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven, kan het niet anders zijn dan dat [mededader 4] en [verdachte] op de hoogte zijn geweest van het feit dat de Zweedse vereniging [E] niet daadwerkelijk een renteloze lening heeft verstrekt en er niet daadwerkelijk gelden door die vereniging zijn verstrekt. Naar het oordeel van het hof kan het derhalve ook niet anders zijn dan dat het de bedoeling is geweest die overeenkomsten als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen ( [naam] ) te doen gebruiken en gelet daarop is sprake geweest van het oogmerk tot misleiding. Gelet op de betrokkenheid van [betrokkene 7] bij de totstandkoming van de overeenkomsten, is sprake van medeplegen. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij door de alle betrokkenen een significante rol is gespeeld. Hierbij is ook de rol van [verdachte] als een van de ondertekenaars een zodanige belangrijk aandeel in het tot stand komen van het geschrift, dat zijn rol als medepleger kan worden beschouwd. (…)
3.5.3.7 Conclusie valsheid in geschrift
Het hof acht dit onderdeel van de tenlastelegging derhalve ten aanzien van [verdachte] met betrekking tot de overeenkomst d.d. 14 mei 2010 en ten aanzien van [mededader 4] en [mededader 3] met betrekking tot zowel de overeenkomst van 14 mei 2010 als 6 november 2008 bewezen. De overige verdachten dienen, bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs van hun betrokkenheid ter zake, van dit onderdeel te worden vrijgesproken.”
4.5
In de toelichting op het eerste middel wordt geklaagd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet, althans onvoldoende, blijkt dat de verdachte opzet had op het vals opmaken van de overeenkomst en evenmin dat hij de intentie had om vals opgemaakte overeenkomsten als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken. In de toelichting op het derde middel wordt aangevoerd dat de rol van de verdachte beperkt is gebleven tot het (op verzoek van zijn vader en in goed vertrouwen) plaatsen van een handtekening onder een document. De verdachte was niet betrokken bij het opstellen van het document en ook overigens zou hij geen wezenlijke bijdrage aan de totstandkoming van het document hebben geleverd, terwijl hij zich evenmin met het gebruik van het document heeft bemoeid. Uit de bewijsmiddelen zou niet blijken van het tegendeel. Nu een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [betrokkene 7] ontbreekt, er niets is vastgesteld over de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van verdachte in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip, kan volgens de steller van het middel niet worden gesproken van medeplegen. Uit de bewijsmiddelen zou, als gezegd, niet dwingend volgen dat de verdachte wist dat het stuk waar hij zijn handtekening onder plaatste vals of vervalst was en evenmin dat het oogmerk van de verdachte erop gericht was dit stuk als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Dat anderen mogelijk wel van de valsheid op te hoogte waren impliceert volgens de steller van het middel niet dat de verdachte daar ook van op de hoogte is geweest.
4.6
Het hof heeft op grond van de omstandigheid dat de verklaringen van de verdachten over de herkomst van de gelden als ongeloofwaardig terzijde dienen te worden geschoven, geoordeeld dat het bewezenverklaarde geschrift, dat is opgemaakt overeenkomstig de inhoud van die als ongeloofwaardig aangemerkte verklaringen, valselijk is opgemaakt. Volgens het hof is de eerdere woning aan de [b-straat 2] niet door de Zweedse gemeenschap gefinancierd en is het pand niet op grond van een renteloze lening aan medeverdachte [mededader 4] ter beschikking gesteld. Tegen dit oordeel wordt in cassatie niet opgekomen.
4.7
Ten aanzien van de overeenkomst van 14 mei 2010 heeft het hof wat betreft de rol van de verdachte vastgesteld dat hij partij is bij deze overeenkomst en dat de verdachte deze overeenkomst heeft ondertekend. Volgens het hof kan, nu de inhoud van de overeenkomst als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven, het niet anders zijn dan dat de verdachte op de hoogte is geweest van het feit dat de Zweedse vereniging [E] niet daadwerkelijk een renteloze lening heeft verstrekt en er niet daadwerkelijk gelden door die vereniging zijn verstrekt. Volgens het hof kan het dan ook niet anders zijn dan dat het de bedoeling is geweest de overeenkomst als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen ( [naam] - de niet-zigeuners) te doen gebruiken. Daarin is volgens het hof het vereiste oogmerk tot misleiding gelegen. Ook kan voornoemde bijdrage van de verdachte naar het oordeel van het hof als medeplegen worden aangemerkt, omdat de verdachte als ondertekenaar een belangrijk aandeel heeft gehad in de totstandkoming van het geschrift. Het door de verdediging betoogde over de rol van kinderen in de Romacultuur en het gestelde vertrouwen in de vader van de verdachte ( [mededader 4] ) ontslaat de verdachte volgens het hof ook niet van zijn verplichting ter zake.
4.8
Anders dan de steller van het middel meen ik, mede tegen de achtergrond van het door het hof onder 3.3.3 vooropgestelde beoordelingskader, dat het hof zijn oordeel dat bij de verdachte(n) sprake is geweest van een oogmerk tot misleiding en de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, toereikend heeft gemotiveerd. Daarbij neem ik wat betreft de valsheid van de overeenkomst(en) nog in aanmerking dat het hof - zij het ten overvloede - heeft vastgesteld dat de andere ondertekenaar van het stuk ( [betrokkene 7] ) nimmer de voorzitter is geweest van [E] en [E] op 14 mei 2010 ook niet meer bestond en het hof bovendien heeft vastgesteld dat de verdachte het pand aan de [d-straat 1] te [plaats] van [mededader 4] kocht voor € 880.000,- zonder dat hij over financiële middelen beschikte.
4.9
Het middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1
Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vals “opmaken of doen opmaken” van de overeenkomst blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is.
5.2
Blijkens de door de raadsman ter terechtzitting van 15 juni 2020 overgelegde pleitnota is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende aangevoerd:
“Geen sprake van opmaken of doen opmaken
Uit de hiervoor reeds gereleveerde feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier kan worden afgeleid dat [verdachte] op geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij het opstellen van de overeenkomst van 14 mei 2010. Het is vader [mededader 4] geweest die dit met de Roma’s in Zweden heeft geregeld en die [verdachte] het stuk ter ondertekening heeft voorgelegd, daarbij de inhoud en strekking ervan aan [verdachte] meedelend, waar [verdachte] op zijn beurt blind op heeft gevaren.”
5.3
Geklaagd wordt dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte meer heeft gedaan dan het plaatsen van een handtekening onder het document (omdat zijn vader hem dat had gevraagd). Ook wordt opgemerkt dat de bewijsmiddelen niet aannemelijk maken dat de verdachte niet in de veronderstelling verkeerde dat het verhaal dat hem altijd was verteld - kort gezegd erop neerkomend dat er in het verleden door Roma in Zweden geld was ingezameld voor de aanschaf van een woning voor zijn familie in Nederland en dat was afgesproken dat de woning in de familie diende te blijven en dat het geld bij een eventuele verkoop van de woning zou moeten worden teruggegeven aan de Zweedse Roma, tenzij er met dat geld een andere woning of woningen zou(den) worden gekocht - in overeenstemming was met de werkelijkheid en dat de overeenkomst diende om deze eerder gemaakte afspraak te bevestigen. Volgens de steller van het middel is het plaatsen van slechts een enkele handtekening onder een stuk waarvan de verdachte bovendien dacht te weten dat het een juiste weergave gaf van de (eerder - door anderen -) gemaakte afspraken te weinig om te mogen oordelen dat de verdachte degene is geweest die het stuk vals heeft opgemaakt of heeft doen opmaken. Het handelen van de verdachte zou niet gericht zijn geweest op het begaan van enig misdrijf en zou daarom niet als subsociaal en daarmee strafbaar handelen mogen worden aangemerkt.
5.4
Over dit middel kan ik kort zijn. Door het hof is bewezenverklaard dat de verdachte samen met een ander de betreffende overeenkomst valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om die overeenkomst als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken. Dat de rol van de verdachte als een van de ondertekenaars door het hof wordt gekwalificeerd als zodanig belangrijk in het proces van de totstandkoming van het geschrift dat hij als medepleger wordt beschouwd acht ik niet onbegrijpelijk.
5.5
Het middel faalt.
6. Het aanvullende middel heeft betrekking op het gebruik van een onjuiste tekst bij beëdigingen in het hof ’s-Hertogenbosch. Het bevat de klacht dat één of meer van de betrokken raadsheren die het bestreden arrest hebben gewezen niet op rechtsgeldige wijze zijn beëdigd, zodat zij niet bevoegd waren om over de onderhavige zaak te oordelen, waardoor het bestreden arrest niet in stand kan blijven.
6.1
Op gronden als vermeld in de vordering van de procureur-generaal tot cassatie in het belang der wet van 13 september jongstleden (ECLI:NL:PHR:2022:819) ben ik van mening dat dit middel tevergeefs is voorgesteld.
6.2
Het middel faalt.
7. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG