NJ 1931, p. 348
Onvoorzichtige kwetsing door middel van een dier. Toepasselijkheid, zoowel van art. 1404 als van art. 1407 B. W. Gegevens betreffende art. 1407, 2e lid bij dagvaarding niet noodlg.
HR 02-01-1931, ECLI:NL:HR:1931:16, m.nt. Prof. E. M. Meijers
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
2 januari 1931
- Magistraten
(Mrs. Fentener van Vussingen, Kosters, van den Dries, Polak, Kranenburg.)
- Zaaknummer
[021931/NJ_1931,_p._348]
- Conclusie
Mr. Berger
- Noot
Prof. E. M. Meijers
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS128327:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1931:16, Uitspraak, Hoge Raad, 02‑01‑1931
- Wetingang
(BW art. 1404, 1407.)
Essentie
Onvoorzichtige kwetsing door middel van een dier. Toepasselijkheid, zoowel van art. 1404 als van art. 1407 B. W. Gegevens betreffende art. 1407, 2e lid bij dagvaarding niet noodlg.
Samenvatting
De vordering tot vergoeding van schade ter zake van onvoorzichtige kwetsing door middel van een dier, wordt zoowel door art. 1404 als door art. 1407 B. W. beheerscht.
Daar art. 1404 berust op een vermoeden van schuld van den eigenaar of van hem, die zich van het dier bedient, is, door te stellen, dat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.