Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018301614, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, districtsrecherche Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 132).
Rb. Den Haag, 05-03-2019, nr. 09-837348/18
ECLI:NL:RBDHA:2019:1985
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
05-03-2019
- Zaaknummer
09-837348/18
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:1985, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 05‑03‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2019-0460
Uitspraak 05‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag door het slachtoffer meermalen op het hoofd en elders op het lichaam te slaan met een ijzeren staaf.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/837348-18
Datum uitspraak: 5 maart 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
[adres] ,
thans gedetineerd in de [P.I.] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 19 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. Rijsdam naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 november 2018 te Hillegom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een ijzeren staaf die [slachtoffer] (meermalen) (met kracht) tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. Bewijsoverwegingen
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde, te weten poging tot doodslag van [slachtoffer] . Voor zover relevant zal de rechtbank hierna het standpunt van de officier van justitie nader uiteenzetten en hierop ingaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft het feit bekend. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging1.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank is met betrekking het ten laste gelegde feit van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring:
1. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 19 februari 2019;
2. het proces-verbaal van bevindingen, pagina 22-23;
3. het proces-verbaal van camerabeelden van 9 november 2018, pagina 35-40;
4. een geschrift, te weten: letselbeschrijving [slachtoffer] , gedateerd 16 januari 2019, opgesteld door S.M. Khargi, forensisch arts KNMG, pagina 71.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 8 november 2018 te Hillegom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, [slachtoffer] , van het leven te beroven, opzettelijk met een ijzeren staaf die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd inhoudende dat aan de verdachte een zo kort mogelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer] (hierna ook: het slachtoffer). Het misdrijf vond plaats in een hal van een [bedrijf] alwaar de verdachte (als locatiemanager) en het slachtoffer werkzaam waren. De verdachte sloeg het met de rug naar hem toe staande, nietsvermoedende slachtoffer met kracht met een ijzeren staaf tegen zijn achterhoofd vanwege een kwetsende opmerking die het slachtoffer gemaakt zou hebben. Het slachtoffer zakte vervolgens direct naar de grond en bleef liggen. Hierop heeft de verdachte het slachtoffer opnieuw met kracht een slag toegediend op zijn hoofd. Alhoewel het slachtoffer na deze tweede slag nagenoeg doodstil bleef liggen, heeft de verdachte het slachtoffer vervolgens nog negen slagen toegediend. Gedurende deze negen slagen liep de verdachte tussentijds een aantal keren een paar passen van het slachtoffer weg, keek dan even naar hem en keek om zich heen. Tijdens enkele van deze ‘pauzes’ pakte de verdachte zijn telefoon en keek hierop. De verdachte zag hoe collega’s nietsvermoedend langsliepen. Hij alarmeerde hen niet, in tegendeel: de verdachte hervatte zijn geweldshandelingen na deze pauzes alsof het slachtoffer nog weerstand bood. Uiteindelijk stuurde de verdachte iedereen de hal uit en liep hij weg, het slachtoffer dat roerloos op de grond lag, liet hij achter. Op dat moment zag een collega het slachtoffer liggen en hij alarmeerde een andere collega, die het slachtoffer hulp bood.
Gezien het grote aantal krachtige slagen met de ijzeren staaf dat het slachtoffer toegediend heeft gekregen, waarvan een groot deel tegen zijn hoofd, mag het slachtoffer van geluk spreken dat hij het heeft overleefd, al zal hij waarschijnlijk nooit volledig herstellen van het door hem opgelopen letsel.
Ter terechtzitting heeft het slachtoffer verklaard dat hij door het voorval voor het leven is getekend. Behalve het direct zichtbare letsel, bestaande uit deuken die in zijn hoofd zijn achtergebleven, heeft het slachtoffer een hersenkneuzing opgelopen waardoor hij beperkt is geraakt in zijn mobiliteit. Hij kan zich zonder hulpmiddelen niet staande houden. Het slachtoffer heeft last van geheugenverlies en kan zich slecht concentreren. Dit alles heeft ook gevolgen gehad voor zijn privéleven, hij kan niet meer fietsen of darten. Het heeft ook gevolgen gehad voor zijn werk dat hij gezien zijn huidige fysieke beperkingen niet meer kan uitvoeren. De verwachting is dat het slachtoffer 30-40% invalide zal blijven. Voorts is het de vraag of het slachtoffer zelfstandig zal kunnen blijven wonen bij zijn moeder (die al op leeftijd is).
De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Uit het strafblad van de verdachte gedateerd 25 januari 2019 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld tot enige straf.
De reclassering heeft op 18 februari 2019 rapportage uitgebracht. De reclassering heeft geconcludeerd dat diverse omstandigheden, waaronder emotioneel welzijn, relatie, financiën en werkdruk, een rol hebben gespeeld bij het voorval, maar dat over de precieze invloed van deze omstandigheden nog onduidelijkheid bestaat. De verdachte lijkt moeite te hebben met het reguleren van zijn emoties bij voortdurende spanning. Zijn frustratie wordt vergroot door deze spanning zonder dat hij beschikt over een adequaat copingsmechanisme om deze te reguleren. De woede‑uitbarsting die heeft plaatsgevonden, is deels te verklaren vanuit werkdruk en relatiespanningen. De reclassering acht het van belang dat, indien het komt tot oplegging van een gevangenisstraf van vier jaren of langer, er binnen de detentiefasering wordt gestart met gesprekken met een psycholoog om meer inzicht te krijgen in de persoonlijkheidsstructuur van de verdachte. Vervolgens dient er een adequate hulpverlening te worden ingezet.
De verdachte heeft ter terechtzitting spijt betuigd van hetgeen hij het slachtoffer en diens familie, maar ook zijn eigen familie en vriendin, heeft aangedaan door het plegen van het besproken misdrijf.
Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank overweegt in aanvulling op het voorgaande dat het om een zeer ernstig misdrijf gaat; misdrijven tegen het leven gericht behoren tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Dat de verdachte spijt heeft van wat hij het slachtoffer heeft aangedaan, neemt niet weg dat hij tijdens het plegen hiervan, meerdere keren tot inkeer had kunnen komen toen het slachtoffer weerloos op de grond lag, maar dat hij er keer op keer voor koos het slachtoffer opnieuw geweld aan te doen zoals hiervoor besproken. Daar komt bij dat de reclassering heeft aangegeven dat er thans onvoldoende inzicht is in de persoonlijkheidsstructuur van de verdachte. Een deels voorwaardelijke straf zoals door de verdediging is bepleit, acht de rechtbank dan ook niet passend. Wel komt de rechtbank bij vergelijking van de onderhavige zaak met andere strafzaken tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank vertrouwt erop dat de genoemde bij de verdachte aanwezige problematiek in aanmerking zal worden genomen op het moment dat de verdachte voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Alsdan kan worden overwogen aan de invrijheidstelling de voorwaarde van behandeling te verbinden.
7. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [B.V.] en bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. T.K. Dik, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, bestaande uit € 3.262,46 aan materiële schade en een voorschot van € 20.000,- op de immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 23.262,46, subsidiair 151 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft de verdediging gewezen op de negatieve financiële gevolgen die het voorval voor de verdachte al hebben gehad.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post materiële schade van € 3.262,46, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde.
De rechtbank verstaat de vordering van de benadeelde partij inzake de immateriële schade aldus, dat de benadeelde partij zich voor een voorschot heeft gevoegd in dit strafproces, onder voorbehoud van het recht om het andere deel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken. Ter zake van het gevorderde voorschot op de immateriële schade zal de rechtbank, aangezien dit door de verdediging niet is betwist en aangezien is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het bewezenverklaarde, het bedrag van € 20.000,- toewijzen. Gelet op de aard en ernst van de lichamelijke gevolgen voor de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, acht de rechtbank deze vergoeding redelijk en billijk.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 23.262,46.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 november 2018, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte voor het bewezenverklaarde zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 23.262,46, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] .
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [B.V.] , toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 23.262,46, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 23.262,46 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 151 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. A.M.M. Vingerling, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2019.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑03‑2019